ECLI:NL:RBLIM:2024:10105

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
C/03/220888 / HA ZA 16-282
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige concurrentie en onbehoorlijk bestuur tussen broers en hun bedrijven

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, hebben vier broers, die samen een familiebedrijf runnen, een rechtszaak aangespannen tegen hun vertrokken broer en diens zoon. De eisers beschuldigen de gedaagden van onrechtmatige concurrentie, onbehoorlijk bestuur en schending van geheimhoudings- en nevenwerkzaamhedenbedingen. De zaak draait om de activiteiten van de vertrokken broer en zijn zoon, die na hun vertrek een concurrerend bedrijf hebben opgericht. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld of dat er sprake was van onbehoorlijk bestuur. De rechtbank concludeert dat de gedaagden niet onrechtmatig hebben geprofiteerd van vertrouwelijke informatie of zakelijke kansen van de eisers. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden niet verantwoordelijk zijn voor de vermeende schade die de eisers hebben geleden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gedaagden niet hebben gehandeld in strijd met hun verplichtingen uit hoofde van de managementovereenkomst of de arbeidsovereenkomst. De eisers zijn in het ongelijk gesteld en moeten de proceskosten van de gedaagden vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/220888 / HA ZA 16-282
Vonnis bij vervroeging van 18 december 2024 in de zaak van:

1.[eiseres sub 1] B.V.,

te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [vestigingsplaats 1] ,
3.
[eiseres sub 3],
te [vestigingsplaats 1] ,
4.
[eiseres sub 4],
te [vestigingsplaats 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiseressen] of eisers, en individueel: [eiseres sub 1] ,
[eiseres sub 2] , [eiseres sub 3] en [eiseres sub 4] ,
advocaten: mrs. Ph.W. Schreurs en H.H.T. Beukers,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
BEHEERMAATSCHAPPIJ ARROS B.V.,
3.
[gedaagde sub 3],
4.
[gedaagde sub 4],
5.
ROXX INTERNATIONAL B.V.,
6.
NIMA N.V.,
allen te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] of gedaagden, en individueel: [gedaagde sub 1] , Arros, [gedaagde sub 3] ,
[gedaagde sub 4] , Roxx en Nima,
advocaten: mrs. P.P.M. Kerckhoffs en K.J.P. Roufs.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 11 januari 2023,
- het deskundigenbericht van de deskundige M. de Vroom van BDO Investigations B.V. (hierna: BDO) van 10 mei 2023,
- de akte depot in verband met de namens [eiseressen] gedeponeerde usb-stick,
- de conclusie na deskundigenbericht (hierna: CnD), tevens houdende wijziging van eis, met producties 147 tot en met 303 van [eiseressen] ,
- de CnD met producties 174 tot en met 468 van [gedaagden] ,
- de akte overlegging producties 304 tot en met 310 van [eiseressen] ,
- de akte inbreng producties 469 tot en met 485 van [gedaagden] ,
- het e-mailbericht van [eiseressen] van 30 september 2024,
- het e-mailbericht van [gedaagden] van 1 oktober 2024,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 oktober 2024,
- de spreekaantekeningen van [eiseressen] ,
- de spreekaantekeningen van [gedaagden] ,
- de brief van mrs. Roufs en Kerckhoffs van 28 oktober 2024 in reactie op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

De rechtbank heeft reeds feiten weergegeven in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.42 van het vonnis van 6 september 2017. Ten behoeve van de leesbaarheid van onderhavig vonnis zal de rechtbank die feiten hierna deels herhalen voor zover ze – in dit stadium van de procedure – nog relevant zijn en aanvullen met nadien gebleken (relevante) feiten.
2.1.
[eiseressen] voert een familiebedrijf dat zich door middel van haar werkmaatschappijen bezighield met de handel in bouwstoffen ten behoeve van onder meer waterbouwwerken, internationaal tanktransport van vloeibare goederen, het aanbrengen van (weg)markeringen, vangrails en steenkorfconstructies, en de handel en advisering in geokunststoffen voor grond-, weg-, water- en spoorwerken en sportvelden.
2.2.
[gedaagde sub 1] , [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] zijn broers en houden via hun holdingvennootschappen Arros, Eisendalhof B.V., Beheermaatschappij Gerem B.V. en Elbana Beheer B.V. ieder 25% van de aandelen in [eiseres sub 1] .
2.3.
De vier broers waren op basis van een managementovereenkomst (hierna: MO) met hun holdingvennootschappen als statutair-directeur werkzaam voor [eiseres sub 1] .
2.4.
De MO met [gedaagde sub 1] dateert van 1 november 1994. Art. III lid 2, tweede zin, daarvan luidt: ‘
Opzegging dient schriftelijk te geschieden, tegen het einde van een boekjaar en met inachtneming van een termijn van zes maanden’.
2.5.
[eiseres sub 1] houdt 100% van de aandelen in [eiseres sub 2] en van de aandelen in Ceco B.V. (hierna: Ceco).
[eiseres sub 2] houdt 100% van de aandelen in [eiseres sub 3] , van de aandelen in [naam bv] (hierna: [naam bv] ) en van de aandelen in B.V. Transport en Expeditiebedrijf ‘Cargofoor’ (hierna: Cargofoor).
[eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] houden 99% resp. 1% van de aandelen in [eiseres sub 4] .
2.6.
Ruim 60% van de omzet van [eiseres sub 1] was afkomstig van [eiseres sub 3] , dat zich met name bezighield met de handel in stenen voor waterbouwkundige werken. [gedaagde sub 1] was de bestuurder van en had feitelijk de leiding over [eiseres sub 3] .
2.7.
[gedaagde sub 3] is de zoon van [gedaagde sub 1] en was op basis van een arbeidsovereenkomst van
1 oktober 2010 in dienst van [eiseres sub 2] in de functie van technisch commercieel medewerker. Die arbeidsovereenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 9: Verplichtingen werknemer
1. (…)
2. Werknemer verbindt zich gedurende de loop van de arbeidsovereenkomst voor geen andere werkgever of opdrachtgever werkzaam te zullen zijn, noch direct noch indirect, en zich te zullen onthouden van het doen van zaken voor eigen rekening.
Artikel 10: Geheimhouding
1. De werknemer is verplicht tot geheimhouding van alle gegevens over het bedrijf, de bedrijfsvoering en klanten van de werkgever waarvan hij weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat deze vertrouwelijk zijn. Deze verplichting geldt ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. (…)
2. Werknemer verbeurt aan werkgever voor elke overtreding van de in artikel 10 bepaalde en niet voor vermindering vatbare en onmiddellijke opeisbare boete van f1 25.000,- (…) per overtreding, onverminderd het recht van de werkgever op volledige schadevergoeding.
2.8.
[gedaagde sub 1] heeft bij brief van 3 december 2013 de MO tussen Arros en [eiseres sub 1] opgezegd per 1 juli 2014. De brief vermeldt onder meer:
Met inachtneming van de in Art. 3 lid 2 genoemde termijn van 6 maanden betekend dit dat
[gedaagde sub 1] zijn werkzaamheden als statutair directeur zal beëindigen per 31-06-2014.
2.9.
Arros heeft op 4 december 2013 haar pakket aandelen in [eiseres sub 1] conform artikel 8 van de statuten aan de andere aandeelhouders aangeboden. De broers hebben nog dezelfde week de huisaccountant [naam accountant] (hierna: [naam accountant] ) ingeschakeld om het proces te begeleiden en als mediator te fungeren.
2.10.
[gedaagde sub 3] heeft op 29 januari 2014 [gedaagde sub 4] opgericht. Hij is bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde sub 4] . [gedaagde sub 3] heeft op 29 januari 2014 ook met notaris [naam notaris] gesproken over een ontwerpakte inzake de oprichting van Roxx door hem en zijn zus (althans hun holdingvennootschappen).
2.11.
Op 31 januari 2014 heeft [gedaagde sub 1] zijn broers te kennen gegeven dat hij en [gedaagde sub 3] , onder voorwaarden, de samenwerking toch willen voortzetten.
2.12.
Bij brief van 29 april 2014 heeft [gedaagde sub 1] aan zijn broers geschreven:
Het is duidelijk geworden dat er zeer grote verschillen zijn ontstaan omtrend het beleid en de toekomstvisie binnen de [naam groep bedrijven eiseressen] .
Ondanks diverse pogingen zijn wij als broers in de laatste maanden niet in staat geweest om de solidariteitsgedachte te verbeteren. (…) Er is bij mij absoluut geen vertrouwen meer dat wij nog verder kunnen blijven samenwerken.
In het belang van iedereen besluit ik derhalve om definitief en volledig te stoppen bij [eiseres sub 1] B.V. per 30-06-2014. Ik refereer naar mijn opzegging managementovereenkomst per brief d.d.
3-12-2013.
Mijn beslissing te stoppen per 30-06-2014 is definitief en ik hoop dat, samen met onze mediator dhr.
[naam accountant] , de verdere afhandeling in goed overleg kan geschieden rekening houdend met ieders belang.
2.13.
[gedaagde sub 3] heeft bij brief van 30 april 2014 zijn arbeidsovereenkomst met [eiseres sub 2] opgezegd tegen 31 mei 2014, maar heeft feitelijk doorgewerkt tot 30 juni 2014.
2.14.
[gedaagde sub 4] en de holdingvennootschap van de zus van [gedaagde sub 3] hebben op 2 mei 2014 Roxx opgericht. Haar bestuurders zijn [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] . Roxx is volgens haar LinkedIn-pagina een onafhankelijk handelsbedrijf met ervaring in het produceren en leveren van weg- en waterbouwmaterialen.
2.15.
Op 12 mei 2014 heeft [gedaagde sub 1] aan zijn broers gemaild:
In de afgelopen week zijn er diverse gesprekken geweest waarbij door jullie is aangegeven dat een verkoop van [eiseres sub 3] en NV aan Arros (…), middels een aandelenruil, onder voorwaarden mogelijk is.
(…)
Het besluit van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] om te stoppen is wel definitief.
Wij komen echter met het navolgende voorstel:
(…)
# Er wordt voor 30-5-2014 een intentieverklaring gemaakt dat Arros, [eiseres sub 3] en NV kan overnemen per 31-12-2014.
# Het volledige proces moet afgerond zijn op 31-12-2014.
(…)
# Wat er ook gebeurd tijdens en na het overnameproces (Dus vanaf heden) er zal door jullie nooit een juridische procedure gestart meer kunnen worden op het gebied van concurentiebeding en/of postcontractuele zorgvuldigheidsverplichtingen richting zowel [gedaagde sub 3] als [gedaagde sub 1] . (…)
# Er komen nieuwe management overeenkomsten tussen [gedaagde sub 4] /Arros (…) per 1-6-2014 die lopen tot 31-12-2014 welke tussendoor beëindigd kunnen worden op het eind van de maand als het overnameproces gestopt wordt door een van ons.
(…)
Ik denk dat ik middels dit voorstel tegemoet kom aan de wens van jullie dat er een dialoog moet komen zonder dat jullie met de rug tegen de muur staan en de tijdsdruk van 30-6-2014.
(…)
2.16.
[gedaagde sub 1] heeft op 13 mei 2014 Van Lanschot Bankiers opdracht gegeven om “conform afspraak” een rekening te openen waarbij zowel [gedaagde sub 3] als hij volledig gemachtigd zijn bij Roxx.
2.17.
Tijdens een overleg tussen de vier broers op 19 juni 2014 in aanwezigheid van [naam accountant] heeft [naam 3] mede namens [naam 1] en [naam 2] meegedeeld in te gaan op het voorstel van [gedaagde sub 1] c.q. Arros om de aandelen van [eiseres sub 3] en [eiseres sub 4] over te nemen en in ruil hiervoor zijn aandelen in [eiseres sub 1] aan te bieden aan zijn broers. Hun voorstel komt er op neer dat de prijs van de aandelen [eiseres sub 1] en [eiseres sub 3] zal worden vastgesteld door een of meer, door de aandeelhouders te benoemen onafhankelijke deskundigen en dat [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] c.q. hun beheervennootschappen enerzijds en [gedaagde sub 1] c.q. Arros anderzijds verplicht zijn de aandelen tegen de door de deskundige(n) vastgestelde waarde over te nemen.
2.18.
Op 23 juni 2014 om 12.03 uur heeft [gedaagde sub 3] onder meer het volgende gemaild naar mevrouw [naam 4] en de heer [naam 5] (in de CC), beide van de steengroeve/-producent Carmeuse waarmee [eiseres sub 3] zaken deed:
Roxx International en [naam groep bedrijven eiseressen] zijn 2 verschillende bedrijven dus facturatie zal of verlopen via Roxx International of [naam groep bedrijven eiseressen] . Waar de aanvraag van komt dat is dan ook het bedrijf waar de facturen naar toe mogen. [naam groep bedrijven eiseressen] zal dus na 01-07-2014 ook nog materiaal kunnen afroepen.
Het is een zeer complex verhaal en ik begrijp ook dat het voor u niet helemaal duidelijk was. Ik zal samen met u en dhr. [naam 5] graag een afspraak maken om alles duidelijk en open te communiceren zodat misverstanden niet meer kunnen voorkomen. Ik zal dit met dhr. [naam 5] even afstemmen wanneer het schikt.
Alles wat voor Roxx International BV is zal gecommuniceerd worden via dit mail adres
( [e-mailadres 1] ) of via het mail adres [e-mailadres 2] (deze heeft momenteel een kleine storing maar men verwacht dit snel op gelost te hebben).
Dit alles is gevoelige informatie en graag hier dus ook gepast mee omgaan.
2.19.
Tijdens een gesprek tussen [gedaagde sub 1] en [naam 3] op 25 juni 2014 heeft [naam 3] een document met de titel “
Kernafspraken voor ontvlechting [naam groep bedrijven eiseressen]” (hierna: het document) opgesteld, wat door hem en [gedaagde sub 1] is geparafeerd. Het document vermeldt onder meer:
  • Waardering van hele bedrijf volgens statuut ( [eiseres sub 1] )
  • één onafhankelijke deskundige (gecertificeerde waardeerder benoemd in goed onderling overleg)
  • Aandelenruil [eiseres sub 1] <-> [eiseres sub 3] / NV <-> Arros (…)
Indien uit waardering blijkt dat Arros moet bijbetalen dan volgt onderhandeling
Indien uit waardering blijkt dat Arros niet hoeft bij te betalen dan zullen de aandelen
bindendworden overgedragen.
  • Indien aandelen ruil dan een 5 jarig concurrentie beding, over en weer, van toepassing
  • [eiseres sub 3] / NV blijft doorgaan in ongewijzigde bestuursamenstelling
  • [eiseres sub 3] / NV blijven huidige activiteiten uitvoeren
  • De revenuen van alle projecten (m.u.v. betonblokkenmatten/geotextiel) die worden aangenomen vanaf 1 juli 2014 komen ten goede van Arros/ [gedaagde sub 4] .
  • Alle werken in opdracht voor 30 juni 2014 (incl. werk de Waal) komen ten goede van de [naam groep bedrijven eiseressen] Groep.
  • [eiseres sub 3] /NV investeringsstop
  • Na waardering is uitgevoerd.
Scenario 1. Aandelen ruil gaat door. Naar de notaris aandelen transacties worden gelijktijdig
uitgevoerd.
Scenario 2. Aandelen ruil gaat niet door. Lopende werken, zowel voor en na 1 juli worden afgekocht (…). [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 3] stappen op.
  • Overeenkomst laten opstellen door [naam 6] (…) / [naam 7] (…)
  • (…)
  • Geen rechtszaken over en weer bij afketsen deal
Het document bevat ter illustratie drie voorbeelden over de gevolgen van de waardering.
2.20.
Er is vervolgens tussen de broers per e-mail gecorrespondeerd over het document. Op 26 juni 2014 in de ochtend hebben [gedaagde sub 1] , [naam 2] en [naam 3] elkaar op kantoor gesproken. [naam 2] heeft daarbij na korte tijd ontstemd het overleg verlaten. Die dag is een aangepaste versie gemaakt van het document. Op 30 juni 2014 hebben [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] opnieuw een aangepaste versie van het document gemaakt en aan [gedaagde sub 1] gemaild.
2.21.
Op 30 juni 2014 heeft [gedaagde sub 1] zijn broers teruggemaild:
Na eerst dd 25-06-2014 afspraken te hebben gemaakt welke ook schriftelijk zijn bevestigd, is er dd 26-06-2014 om 11.00 uur een akkoord bereikt in aanwezigheid van dhr. [naam 3] , dhr. [naam 2] en dhr. [gedaagde sub 1] dat er een aandelenruil zou plaatsvinden zondér waardering van aandelen.
De kernafspraken zijn door dhr. [naam 3] schriftelijk vastgelegd en overhandigd aan dhr. [gedaagde sub 1] dd 26-06-2014 om 13.30 uur.
Vanaf 12.00 uur is er door [gedaagde sub 1] al contact gelegd met notaris [naam notaris] te [vestigingsplaats 3] om alles op zeer korte termijn in orde te maken hetgeen ook een wens was van zowel [naam 3] als [naam 2] . Dhr. [naam 3] heeft zelfs de statuten [eiseres sub 1] om 12.07 uur naar mij gestuurd en ik weer naar de notaris. S’middags heb ik de kosten ontvangen van dhr. [naam 8] , die dit in overleg heeft gedaan met dhr. [naam 3] , van de medewerkers die ik verplicht was om over te nemen.
Naar mijn mening was er wel degelijk een akkoord bereikt zonder waardebepaling van aandelen op donderdag 26-06-2014. Gezien jullie niet meer verder willen onderhandelen zal ik mijn werkzaamheden beëindigen per 1-07-2014.
Ik blijf van mening dat er overeenstemming was bereikt en terzake reserveer ik al mijn rechten.
2.22.
Op 30 juni 2014 heeft [gedaagde sub 3] [eiseres sub 2] schriftelijk meegedeeld:
Ik heb op 30-04-2014 reeds ontslag genomen.
Gezien het feit dat de aandelenruil niet doorgaat en de verdere onderhandelingen heden gestopt zijn (zie notulen Dhr. [naam accountant] 30-05-2014 lid 7) deel ik u mede definitief mijn werkzaamheden te beëindigen per 30-06-2014.
2.23.
In elk geval vanaf 1 juli 2014 is Roxx actief met het doen produceren en leveren van weg- en waterbouwmaterialen, en bevindt zich daarmee dus op dezelfde markt als [eiseres sub 3] . Sinds de start ondersteunt [gedaagde sub 1] Roxx als adviseur. Arros heeft Roxx een (opstart)financiering verstrekt.
2.24.
[eiseressen] heeft met ingang van 1 juli 2014 een interim manager aangetrokken in de persoon van [naam interim manager] (hierna: [naam interim manager] ).
2.25.
Bij brief van 3 juli 2014 namens [eiseressen] zijn [gedaagde sub 1] , Arros en [gedaagde sub 3] gesommeerd:
om zich te onthouden van iedere concurrerende gedraging, direct of indirect, bestaande uit het zaken doen die vergelijkbaar zijn met de zaken die zij hebben verricht ten behoeve van [naam groep bedrijven eiseressen] (lees: eisers, toevoeging rechtbank), waaronder in ieder geval begrepen het doen van zaken van welke aard dan ook met relaties van [naam groep bedrijven eiseressen] (..), zowel leveranciers als klanten
en
tot nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de managementovereenkomst en het (op onjuiste wijze beëindigde) statutair bestuurderschap na te komen en wel door zorg te dragen voor een ordentelijke vastlegging van deze werkzaamheden op zodanige wijze dat overdracht van het bestuur mogelijk is en overigens alles te doen hetgeen noodzakelijk is in het belang van [naam groep bedrijven eiseressen] .
2.26.
Op 4 juli 2014 mailt [gedaagde sub 1] naar een medewerker van [eiseres sub 3] ( [naam 9] , productie 451 bij de CnD van [gedaagden] ):
[naam 9]
ms [naam 10] naar Meister GMBH moet gefactureerd worden met 40 % laagwatertoeslag (€ 1.80 ) per ton
was reeds bekend en is berekend
ms [naam 11] in Nijmegen is aan € 17.25 als hij > 2450 ton gelost heeft.
2430 ton gelost, ook 2430 ton berekend door Amer aan € 3,50 dus geen LWT?
Indien minder dan is er laagwatertoeslag.
Wel 9 uur liggeld ad. € 69,79 per uur, een op een doorberekenen?
Als jullie vragen hebben over facturen (inkoop en verkoop etc) ,kunnen jullie deze mailen.
Als ik beter ben zal ik maandagochtend op kantoor zijn ook om eventuele vragen te beantwoorden.
--
Met vriendelijke groet,
[gedaagde sub 1]
0031-6 (...)
2.27.
Op 7 juli 2014 mailt [naam interim manager] naar [gedaagde sub 1] (productie 48 bij de conclusie van antwoord):
Geachte heer [gedaagde sub 1] ,
Vanmorgen hebben we de lopende opdrachten en offertes doorgenomen. We hebben onder meer gesproken over het project ‘De Waal’ dat we samen met [naam 12] hebben opgepakt. (…)
2.28.
Op 31 december 2015 is een splitsingsakte verleden met Arros als afsplitsende en Nima – een zogenaamde vrijgestelde beleggingsinstelling – als verkrijgende rechtspersoon. Nima heeft daarbij een bedrag aan liquide middelen van € 1.600.000,- ontvangen.
2.29.
[naam groep bedrijven eiseressen] heeft, na verkregen toestemming, op 30 maart 2016:
a. ten laste van [gedaagde sub 1] , Arros, [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , Roxx en Nima conservatoir beslag gelegd op een groot aantal bankrekeningen die zij aanhouden bij diverse banken, op aan [gedaagde sub 1] respectievelijk [gedaagde sub 3] toebehorende onroerende zaken, op aandelen die Arros houdt in [eiseres sub 1] en op aandelen die [gedaagde sub 4] houdt in Roxx,
b. ten laste van [gedaagde sub 1] , Arros, [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en Roxx conservatoire bewijsbeslagen gelegd op digitale bestanden, e-mailcorrespondentie en papieren documenten met de inhoud, strekking of thematiek als verder omschreven in het verzoekschrift.
2.30.
In het vonnis in incident van 6 juni 2018 heeft de rechtbank onder meer als volgt beslist:
3.2.
veroordeelt [gedaagden] te dulden dat een door BDO Forensic Investigations B.V. te Utrecht aan te wijzen medewerker die forensisch accountant is - na door [naam groep bedrijven eiseressen] schriftelijk te zijn geïnstrueerd - inzage zal nemen in de documenten en bescheiden waarop door [naam groep bedrijven eiseressen] conservatoir bewijsbeslag ten laste van [gedaagden] is gelegd, en vervolgens daaruit aan [naam groep bedrijven eiseressen] afschriften zal verstrekken van:
II offertes, opdrachtbevestigingen, contracten, inkoop- en verkoopfacturen, betalingsopdrachten, bankafschriften, afleveringsbonnen, kwaliteitscertificaten, cognossementen en vrachtbrieven betrekking hebbend op één of meer van de in productie 80 en 81 van het beslagrekest opgesomde klanten en leveranciers,
IV documenten waaruit blijkt dat klanten en relaties van [naam groep bedrijven eiseressen] door (een of meer van) de partijen, aangeduid als [gedaagden] zijn benaderd of overgenomen,
V andere offerte-, opdracht- en leverdocumenten en (e-mail)correspondentie waaruit van het (voorbereiden van) onrechtmatig handelen van (een of meer van) de partijen, aangeduid als [gedaagden] , in de vorm van het aftroggelen of overhevelen van normaliter aan [naam groep bedrijven eiseressen] toekomende opdrachten of leveringen blijkt, dan wel onrechtmatig handelen zoals in het beslagrekest omschreven,
VII e-mailcorrespondentie waaruit blijkt welke zakelijke e-mails bestemd voor de [naam groep bedrijven eiseressen] -vennootschappen in de periode 1 januari 2013 tot en met 1 juli 2014 aan privé-mailadressen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] zijn doorgestuurd en vervolgens bij [naam groep bedrijven eiseressen] zijn verwijderd,
maar niet nadat daaruit door deze accountant zijn verwijderd 1) geprivilegieerde correspondentie, en 2) documenten die de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] of een of meer van hun familieleden betreffen, én nadat deze selectie door een vertegenwoordiger van [gedaagden] op de afwezigheid van deze beide categorieën documenten zal zijn gecontroleerd,
(…)
2.31.
Na het vonnis in incident van 11 januari 2023 heeft de deskundige op 10 mei 2023 een (definitief) deskundigenbericht uitgebracht. In dit deskundigenbericht staat onder meer dat op 24 maart 2023 14.856 items als dataset aan partijen beschikbaar zijn gesteld in de online reviewomgeving van BDO.

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] vordert, na eiswijziging in haar CnD, dat de rechtbank bij vonnis, zo ver mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
A.1 voor recht verklaart dat:
Arros en [gedaagde sub 1] onbehoorlijk bestuur hebben gepleegd en dat hen daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt;
Arros (i) de MO met [eiseres sub 1] op onjuiste wijze c.q. onregelmatig heeft opgezegd en (ii) toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van voornoemde MO door in weerwil van de toepasselijke opzegtermijn per 1 juli 2014 de werkzaamheden te staken;
[gedaagde sub 3] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van het geheimhoudingsbeding (art. 10) en nevenwerkzaamhedenbeding (art. 9 lid 2) in zijn arbeidsovereenkomst met [eiseres sub 2] ;
[gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] (persoonlijk) onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiseres sub 3] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] ;
[gedaagde sub 3] onrechtmatige (werknemers)concurrentie heeft gepleegd jegens [eiseres sub 3] , althans [eiseres sub 2] ;
Roxx rechtstreeks onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres sub 3] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] , althans bewust heeft geprofiteerd van toerekenbare tekortkomingen en/of onrechtmatige gedragingen van [gedaagden] ;
gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiseres sub 3] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] ;
gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle door [eiseres sub 3] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] als gevolg van het inbreukmakende en/of onrechtmatige handelen geleden en nog te lijden schade, met dien verstande dat voor Nima die aansprakelijkheid in omvang is beperkt tot hetgeen zij heeft verkregen bij de afsplitsing van Arros;
A.2
primair: gedaagden, met uitzondering van Nima, hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres sub 1] en/of [eiseres sub 3] van € 8.162.704,- ten titel van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover primair vanaf
1 juli 2014, subsidiair vanaf 4 mei 2016 en meer subsidiair vanaf een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair: gedaagden, met uitzondering van Nima, hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan [eiseres sub 1] en/of [eiseres sub 3] van de door hen als gevolg van het inbreukmakende en/of onrechtmatige handelen van gedaagden geleden schade, op te maken bij staat, en om als voorschot op bij staat op te maken schadevergoeding aan [eiseres sub 1] en/of [eiseres sub 3] te betalen € 5.000.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover primair vanaf
1 juli 2014, subsidiair vanaf 4 mei 2016 en meer subsidiair vanaf een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
A.3
zowel primair als subsidiair: gedaagden, met uitzondering van Nima, hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres sub 1] en/of [eiseres sub 3] van € 429.290,11 ten titel van schadevergoeding (overige schadeposten), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover primair vanaf 4 mei 2016 althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
A.4 Nima hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres sub 1] en/of [eiseres sub 3] van € 1.600.000,- uit hoofde van (een voorschot op) schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover primair vanaf 1 juli 2014, subsidiair vanaf 4 mei 2016 en meer subsidiair vanaf een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
A.5 gedaagden hoofdelijk te veroordelen in – kort gezegd – de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseressen] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseressen] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseressen] in de werkelijke kosten van deze procedure met inbegrip van het salaris van de advocaten van [gedaagden] onder bepaling dat [eiseressen] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd wordt wanneer deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn betaald.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Omvang procesdossier
4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank beslist dat de producties 469 tot en met 474 van [gedaagden] niet worden toegelaten tot het procesdossier. De overige (proces)stukken, en toelichtingen daarop, die zijn overgelegd sinds het vonnis in incident van 11 januari 2023, behoren wel tot het procesdossier.
Meest verstrekkende verweren
De aandelenruil
4.2.
[gedaagden] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de vier broers (de indirecte aandeelhouders van [eiseres sub 1] ) op 25/26 juni 2014 overeenstemming hebben bereikt over een aandelenruil, inhoudende dat Arros haar aandelen in [eiseres sub 1] zou verkopen en leveren aan de holdingvennootschappen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] en andersom die holdingvennootschappen de aandelen van [eiseres sub 3] en [eiseres sub 4] zouden verkopen en leveren aan Arros (hierna: de aandelenruil). De bedoeling van de broers met de kernafspraken (in het document) was bovendien om alle disputen af te sluiten, zelfs als de aandelenruil niet zou doorgaan, zo volgt uit het beding ‘
geen rechtszaken over en weer bij afketsen deal’. Daarmee verhoudt zich volgens [gedaagden] niet dat op instigatie van [eiseressen] uitvoerige verhaals- en bewijsbeslagen zijn gelegd en door [eiseressen] de onderhavige bodemprocedure is geëntameerd. Gelet daarop is [eiseressen] niet-ontvankelijk in haar vorderingen, althans dienen deze vorderingen te worden afgewezen. Indien er geen overeenkomst over alle onderdelen van de kernafspraken tot stand mocht zijn gekomen, zijn er genoeg redenen en gronden om de broers en hun beheermaatschappijen te veroordelen om de wél overeengekomen onderdelen na te komen en ten aanzien van alle onderdelen waarover (nog) geen overeenstemming bestaat, door te onderhandelen. Ten aanzien van de overeengekomen punten bestaat immers een rompovereenkomst, aldus [gedaagden]
4.3.
De rechtbank heeft reeds in haar vonnis van 6 september 2017 (in de onderhavige procedure en in de procedure met zaaknummer C/03/231360 / HA ZA 17-72) geoordeeld over de aandelenruil. Kort gezegd heeft de rechtbank geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat er overeenstemming tussen de broers is bereikt over de aandelenruil. Ook heeft de rechtbank het bestaan van een rompovereenkomst niet aangenomen. Zo overwoog de rechtbank onder meer:
4.4
Wat daar ook van zij, de door [gedaagde sub 1] gestelde overeenkomst kan slechts bestaan als over de inhoud ervan wilsovereenstemming bestond tussen alle vier broers.
De rechtbank stelt voorop dat anders dan [gedaagde sub 1] stelt, het document “
Kernafspraken voor ontvlechting [naam groep bedrijven eiseressen]” van 26 juni 2014 geen onderhandse akte als bedoeld in art. 156 lid 3 Rv. is, want het document is niet ondertekend. Het is reeds daarom geen akte. In het midden kan daarom blijven of het geschrift bestemd was om tot bewijs te dienen, wat ook nodig is om van het document een onderhandse akte te maken. Deze kernafspraken hebben dus niet het door [gedaagde sub 1] gepretendeerde rechtsgevolg op grond van art. 157 lid 2 Rv. dat de inhoud ervan dwingend bewijs oplevert van de waarheid van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen.
Ook overigens staat niet vast dat er overeenstemming tussen [naam 3] en [gedaagde sub 1] bestond zoals weergegeven in de kernafspraken d.d. 26 juni 2014. (…)
(…)
4.5
Of die overeenstemming tussen [gedaagde sub 1] en [naam 3] bestond, kan in deze procedure echter in het midden blijven, aangezien [naam 1] niet bij het overleg op 26 juni 2014 aanwezig was en [naam 2] slechts kort, en voorts niet gebleken is (en overigens ook niet aannemelijk is) dat zij desondanks hebben ingestemd met de inhoud van bedoelde kernafspraken d.d. 26 juni 2014. [gedaagde sub 1] stelt nog dat [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] die afspraken hebben bekrachtigd, maar de rechtbank gaat hieraan voorbij, nu hij dit niet onderbouwt en het dossier geen indicatie voor zo’n bekrachtiging bevat.
[gedaagde sub 1] stelt in dat verband dat hij er op mocht vertrouwen dat [naam 1] en [naam 2] werden vertegenwoordigd door [naam 3] . Dat blijkt echter, anders dan hij stelt, in elk geval niet uit de parafering van de kernafspraken d.d. 25 juni 2014 door [naam 3] , reeds omdat die, zo is geconstateerd, zo sterk verschillen van die van 26 juni 2014.
Voor het overige geldt op grond van art. 3:61 lid 2 BW dat een gedraging of verklaring van de vertegenwoordigde (in dit geval dus [naam 1] en [naam 2] ) nodig is op basis waarvan [gedaagde sub 1] onder de gegeven omstandigheden erop mocht vertrouwen dat zij [naam 3] een toereikende volmacht hadden verleend.
Naar het oordeel van de rechtbank kon [gedaagde sub 1] dat vertrouwen niet, zoals hij stelt, ontlenen aan eerdere gedragingen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Dat zij gezamenlijk optraden, met soms [naam 3] als woordvoerder of als ondertekenaar van een gezamenlijk document, wil niet zeggen dat [naam 3] de bevoegdheid had om namens [naam 1] en [naam 2] een overeenkomst te sluiten, laat staan een overeenkomst met een zo vergaande strekking als die omtrent de aandelenruil, en zeker niet een overeenkomst die zo sterk afweek van de standpunten die de broers tot dan toe steeds hadden ingenomen. [gedaagde sub 1] had ook uit de mail van [naam 3] van 25 juni 2014 met de expliciet als “concept” aangeduide kernafspraken - waarin hij schrijft dat hij die afspraken de vrijdag erop met [naam 1] en [naam 2] en advocaat Schreurs zal bespreken - behoren af te leiden dat [naam 3] niet de twee andere broers vertegenwoordigde.
Duidelijk is dat [gedaagde sub 1] desondanks meende dat er op 26 juni 2014 een overeenkomst tot stand was gekomen en daarnaar heeft gehandeld, onder meer door de notaris opdrachten te geven ter voorbereiding van de aandelenruil, maar dat maakt dit alles niet anders.
[gedaagde sub 1] wijst nog op jurisprudentie op grond waarvan onder omstandigheden de schijn van volmachtverlening ook kan worden gewekt als de achterman een bepaalde situatie laat voortbestaan of anderszins nalatig is, en stelt dat [naam 1] en [naam 2] nalatig zijn geweest door niet aan te geven dat zij zich niet gebonden achtten. Naar het oordeel van de rechtbank was daarvoor op zijn minst nodig dat (1) [naam 1] en [naam 2] wisten dat [gedaagde sub 1] veronderstelde dat [naam 3] als hun gevolmachtigde handelde, (2) zij wisten dat [gedaagde sub 1] veronderstelde dat er een perfecte overeenkomst tot stand was gekomen en (3) zij vervolgens nalatig zijn geweest.
Het eerste is met zoveel woorden gesuggereerd, maar is niet gebleken, het tweede is niet gesteld, maar vaststaat wel dat [naam 1] en [naam 2] op een zeker moment hebben vernomen dat [gedaagde sub 1] dacht dat er een overeenkomst over de aandelenruil was gesloten. Hoe dan ook is er echter geen sprake van nalatigheid van [naam 1] en [naam 2] , omdat zij nog in juni 2014, dus binnen enkele dagen, kenbaar hebben gemaakt dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen.
4.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet gebleken is dat de door [gedaagde sub 1] gestelde overeenkomst tot stand is gekomen. (…)
(…)
4.9
Het antwoord op de vraag of een overeenkomst is tot stand gekomen indien de partijen nog geen overeenstemming hebben bereikt over alle te regelen onderwerpen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de rechtbank is voor de totstandkoming van die (romp)overeenkomst in elk geval vereist dat overeenstemming over de belangrijkste elementen bestaat.
Het was dus niet voldoende dat de partijen het eens waren over een verkoop c.q. ruil van enerzijds aandelen in [eiseres sub 1] en anderzijds aandelen in [eiseres sub 3] en [eiseres sub 4] en dat de partijen het ook over een aantal andere punten eens waren. Nodig was dat over alle essentialia overeenstemming bestond. Met de gedaagden is de rechtbank van oordeel dat dat hier niet het geval is. Met name bestond geen overeenstemming over een zeer wezenlijk punt waarover ook werd onderhandeld, namelijk de prijs. Daarbij is voor het bestaan van de gestelde rompovereenkomst niet vereist dat er al een prijs is afgesproken, voldoende is een afspraak hoe de prijs moet worden bepaald, bijvoorbeeld aan de hand van de waardering door een deskundige. Mogelijk kan dus gezegd worden dat die overeenstemming bestond op 25 juni 2014, maar het bestaan van de door [gedaagde sub 1] gestelde, op 26 juni 2014 ontstane overeenstemming - over een ruil met gesloten beurzen - is juist niet gebleken. Van een rompovereenkomst in de door hem gestelde zin is dan ook geen sprake. (…)
4.4.
De hierboven geciteerde oordelen van de rechtbank blijven ook in de(ze) hoofdzaak overeind. Er zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan de rechtbank tot een ander oordeel zou moeten komen. Dit betekent dat er geen overeenstemming over de aandelenruil tussen de broers tot stand is gekomen en er evenmin sprake is (geweest) van een rompovereenkomst. Het beding ‘
geen rechtszaken over en weer bij afketsen deal’ is daarmee evenmin overeengekomen, omdat het bestaan van de overeenkomst, waarvan het beding deel uitmaakt, te weten de overeenkomst die volgens [gedaagden] op 25/26 juni 2014 tot stand zou zijn gekomen, niet is komen vast te staan (zoals de rechtbank eveneens overwoog in het vonnis van 6 september 2017 (r.o. 4.11) en in het vonnis in incident van 14 maart 2018 (r.o. 3.1)).
Rechtsverwerking
4.5.
[gedaagden] heeft daarnaast als verweer aangevoerd dat de redelijkheid en billijkheid (ex artikel 6:2 lid 2 BW) zich verzetten tegen het innen van een schadevordering van [eiseressen] , omdat [gedaagden] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eiseressen] haar vermeende aanspraak niet meer geldend zou maken. [eiseressen] heeft te lang stilgezeten zonder rechtsmaatregelen te nemen (zo is de aankondiging van een kort geding in een brief van 10 juli 2014 niet opgevolgd). Hierdoor heeft [eiseressen] haar recht verwerkt om de vermeende vorderingen te innen, aldus [gedaagden]
4.6.
De rechtbank overwoog in het vonnis in incident van 14 maart 2018:
3.2.
Verder hebben [gedaagden] als algemeen verweer aangevoerd dat [naam groep bedrijven eiseressen] haar rechten heeft verwerkt, omdat zij, gelet op tijdsverloop sedert het vertrek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] op 1 juli 2014 (bijna 21 maanden), er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [naam groep bedrijven eiseressen] niet meer over zou gaan tot de inning van hun vermeende vorderingen. Daarnaast stellen zij onredelijk te worden benadeeld omdat zij door het geruime tijdsverloop niet meer de beschikking over de volledige administratie hebben, waardoor de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren, verloren is gegaan, nog daargelaten dat alle documenten van [gedaagde sub 1] zich in de computers van [naam groep bedrijven eiseressen] bevinden.
De rechtbank is van oordeel dat [naam groep bedrijven eiseressen] niet een onredelijk lange termijn heeft laten verstrijken voordat zij de onderhavige procedure aanhangig heeft gemaakt, zodat er reeds om die reden geen sprake is van rechtsverwerking.
4.7.
Bij gebrek aan nieuw gebleken feiten of omstandigheden over deze kwestie blijft voornoemd oordeel van de rechtbank ook in de(ze) hoofdzaak overeind. Dit betekent dat het beroep van [gedaagden] op rechtsverwerking wordt verworpen.
De vorderingen
4.8.
Kijkend naar de inhoud van de verschillende vorderingen van [eiseressen] kan de vraag gesteld worden door welke eisers welke vordering kan worden ingesteld en of alle eisers ontvankelijk zijn in hun vordering. Die vraag zal de rechtbank nu niet beantwoorden, omdat de rechtbank eerst de vorderingen inhoudelijk beoordeelt.
Opzegging van de MO
4.9.
De rechtbank zal eerst het twistpunt tussen partijen met betrekking tot de opzegging van de MO door [gedaagde sub 1] namens Arros beoordelen. In dit kader heeft [eiseressen] onder A.1, sub ii, gevorderd voor recht te verklaren dat Arros (i) de MO met [eiseres sub 1] op onjuiste wijze c.q. onregelmatig heeft opgezegd en (ii) toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van voornoemde MO door in weerwil van de toepasselijke opzegtermijn per 1 juli 2014 de werkzaamheden te staken. [eiseressen] stelt zich op het standpunt dat de opzegging van de MO onregelmatig is geweest, omdat [gedaagde sub 1] daarbij niet de opzegtermijn in acht heeft genomen die is opgenomen in artikel III lid 2, tweede zin van de MO – zie hiervoor onder 2.4 – door niet op te zeggen tegen het einde van het boekjaar 2014. [gedaagden] heeft zich hiertegen verweerd door aan te voeren dat de opzegging wel reglementair was. Door de uitleg van voornoemd artikel volgens de Haviltex-formule komt [gedaagden] tot de conclusie dat [gedaagde sub 1] op 3 december 2023 de MO wel op een correcte wijze heeft opgezegd per 1 juli 2014 met een (daaraan voorafgegane) opzegtermijn van zes maanden.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat de MO is gesloten tussen Arros en [eiseres sub 1] (zie hiervoor onder 2.3). [gedaagde sub 1] heeft bij brief van 3 december 2013 de MO tussen Arros en [eiseres sub 1] per 1 juli 2014 opgezegd (zie hiervoor onder 2.8). Het standpunt van [eiseressen] over deze beweerdelijke onregelmatige opzegging is de opmaat tot vorderingen die strekken tot vergoeding van de schade die zich volgens [eiseressen] heeft geopenbaard bij [eiseres sub 3] . Gekoppeld aan de opzegging van de MO gaat het er daarbij om dat de werkzaamheden van [gedaagde sub 1] /Arros voor [eiseres sub 3] volgens [eiseressen] te vroeg zijn beëindigd. [eiseressen] heeft echter niet toegelicht waarom de rechtsverhouding tussen [eiseres sub 1] en Arros laatstgenoemde verplichtte om voor [eiseres sub 3] te (blijven) werken. Zonder die toelichting kan niet worden vastgesteld dat er een verband is tussen de mogelijke onregelmatige opzegging van de MO met [eiseres sub 1] en de beweerdelijk door [eiseres sub 3] geleden schade. [eiseressen] heeft daarom geen belang bij een verklaring voor recht als gevorderd onder A.1, sub ii. Deze vordering dient dan ook bij gebrek aan belang te worden afgewezen.
4.11.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de vraag op welke wijze artikel III lid 2, tweede zin van de MO – met gebruikmaking van de Haviltex-formule – moet worden uitgelegd.
Onrechtmatige concurrentie
4.12.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of sprake is geweest van onrechtmatige concurrentie door (één of meerdere) gedaagden. Volgens [eiseressen] hebben [gedaagde sub 1] , Arros, [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en Roxx mede daardoor onrechtmatig gehandeld, gezien de gevorderde verklaringen voor recht onder A1, sub iv tot en met vii.
4.13.
In het vonnis van 14 maart 2018 overwoog de rechtbank in rechtsoverweging 3.21 het volgende in het kader van de beoordeling van de vordering tot inzage (door middel van het bewijsbeslag):
3.21.
Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat een ex-werknemer niet onrechtmatig handelt door gebruik te maken van de kennis, ervaring en persoonlijke goodwill verworven in dienst van de ex-werkgever. Van ongeoorloofde concurrentie is pas dan sprake, indien de ex-werknemer met behulp van vertrouwelijke informatie van zijn voormalige werkgever duurzame relaties van die werkgever benadert op een wijze die stelselmatig en substantieel afbreuk doet aan het bedrijfsdebiet van de voormalige werkgever. Indien een werknemer niet is gebonden aan een concurrentiebeding, dan staat het hem in beginsel vrij om na beëindiging van zijn arbeidsverhouding in vrije concurrentie te begeven op de markt waarbinnen hij voor de vorige werkgever werkzaam was.
Het is voorts op zichzelf niet onrechtmatig als werknemers die niet zijn gebonden aan een non-concurrentiebeding, vóór het einde van hun dienstverband in hun vrije tijd voorbereidingen treffen voor de oprichting van een eigen concurrerend bedrijf met de bedoeling dit startklaar te hebben zodra de arbeidsovereenkomst is geëindigd, doch dat is anders indien al tijdens het dienstverband concurrerende activiteiten worden ontplooid.
Het voorgaande geldt mutatis mutandis voor een vennoot van een onderneming.
Voor het kunnen aannemen van onrechtmatige concurrentie geldt deze toetsnorm ook in de(ze) hoofdzaak. Hierbij moet in ogenschouw worden genomen dat zowel [gedaagde sub 1] /Arros als [gedaagde sub 3] niet gebonden waren aan een non-concurrentiebeding.
De waterbouwmarkt
4.14.
Voordat de rechtbank ingaat op de belangrijkste verwijten die [eiseressen] aan het adres van [gedaagden] maakt, zal de rechtbank eerst duiden hoe de waterbouwmarkt in elkaar steekt. Dit is noodzakelijk, omdat inzicht in de (soort) markt, waarin partijen opereren, van belang kan zijn voor de vraag of en, zo ja, wanneer sprake is van onrechtmatige concurrentie. In dit kader kan als vaststaand worden aangenomen hetgeen [gedaagden] in de randnummers 4.1 tot en met 4.18 van de CnD heeft gesteld over de werking van de waterbouwmarkt, omdat die stellingen niet door [eiseressen] zijn betwist.
4.15.
In de waterbouwmarkt zijn veelal vier partijen betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van een opdracht of project. Dat zijn (1) de (hoofd)opdrachtgever/aanbestedende partij (zoals Rijkswaterstaat of een gemeente), (2) de aannemer van het werk, (3) de leverancier van de materialen (zoals [eiseres sub 3] of Roxx) en (4) de producent/groeve. Ingeval van een aanbesteding wordt door de aanbestedende partij vooraf een marktonderzoek gedaan, waarbij vaak al op voorhand in kaart wordt gebracht welke leveranciers mogelijk aan de winnende aannemer kunnen leveren. Zo worden in voorkomend geval al monsters van leveranciers onderzocht om te bezien of hetgeen de leverancier kan leveren aan de eisen van het project voldoet. De leveranciers worden door de aanbestedende partij vervolgens aan de winnende aannemer aangereikt, waarna deze de betreffende leveranciers benadert. Dit betekent dat ‘vaste relaties’ van de aannemer niet automatisch de opdracht krijgen. Er vindt (zodoende) veel concurrentie plaats tussen de leveranciers. Verder is relevant dat ieder project andere eisen kent, bijvoorbeeld ten aanzien van het type te leveren stenen. Als een leverancier geen connecties heeft met groeves die deze stenen opgraven, kan die leverancier dus niet leveren. Bovendien zijn de voorwaarden die leveranciers hanteren van belang. Als sprake is van een aanbesteding met strakke termijnen en hoge boetebedingen, kan zekerheid over levertermijnen doorslaggevend zijn voor de te maken keuze. Elke leverancier dient met deze omstandigheden rekening te houden, wil zij voor een project dat specifiek voorligt het beste aanbod doen waarbij een redelijke winstmarge behouden blijft. Daarom is marktkennis en ervaring bij de leverancier van groot belang.
4.16.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde sub 1] [eiseres sub 3] feitelijk bestuurde, veel kennis en ervaring heeft opgedaan in de waterbouwwereld en daarin een groot netwerk heeft. Deze persoonlijke kennis en ervaring van [gedaagde sub 1] werden na het beëindigen van zijn werkzaamheden voor [eiseres sub 3] niet (of nauwelijks) meer ingezet voor [eiseres sub 3] . [gedaagden] heeft onweersproken naar voren gebracht dat in de waterbouwmarkt veel waarde wordt gehecht aan de persoonlijke relatie, en niet het bedrijf dat daar achter zit.
4.17.
Tegen de achtergrond van het voorgaande zal de rechtbank hierna de belangrijkste verwijten van [eiseressen] bespreken. Dat zal worden gedaan aan de hand van een aantal hoofdthema’s, waarover tussen partijen uitvoerig is gedebatteerd, te weten:
  • voorbereidingen op het vertrek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] ,
  • zorgvuldige overdracht door Arros/ [gedaagde sub 1] ,
  • het al dan niet door (een van) gedaagde(n) afsnijden van [eiseres sub 3] van groeves,
  • het al dan niet door (een van) gedaagde(n) inpalmen van klanten en overhevelen van projecten van [eiseres sub 3] ,
  • het gebruik van certificaten,
  • overige stellingen van [eiseressen]
Voorbereidingen op het vertrek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3]
4.18.
[eiseressen] heeft in de eerste plaats gesteld dat [gedaagden] verschillende voorbereidingshandelingen heeft verricht om [eiseressen] te (kunnen) beconcurreren:
[gedaagden] heeft per december 2013 de (abonnementen van) mobiele telefoons van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] overgezet (van [eiseressen] ) naar Arros;
[gedaagde sub 3] heeft op 27 januari 2014 het bestand met alle relaties en contactgegevens, toebehorend aan [eiseressen] , aan zijn privé e-mailadres verzonden;
[gedaagde sub 1] is zowel voor als achter de schermen betrokken geweest bij de opzet van Roxx;
[gedaagde sub 3] heeft op 25 april 2014 een domeinreservering aangevraagd voor ‘ [internetsite] ’, terwijl [eiseres sub 3] ook in staalslakken handelt;
[gedaagden] heeft (in april/mei 2014) een zeefmachine willen aanschaffen, waarbij de betrokken partijen Arros en [gedaagde sub 4] waren;
[gedaagden] heeft diverse projecten die al aan [eiseressen] waren gegund en al in uitvoering waren, overgeheveld naar Roxx;
[gedaagden] heeft grote hoeveelheden bedrijfsvertrouwelijke documenten van [eiseres sub 3] meegenomen, waaronder offertes en productcertificaten;
[gedaagde sub 1] heeft vanaf eind 2013 bedrijfsgevoelige informatie doorgezonden naar zijn privé e-mailadres ( [e-mailadres 3] ) en vervolgens doorgestuurd naar een e-mailadres bij Roxx;
[gedaagden] heeft in maart 2014 een productie-/projectplanning gemaakt voor Roxx, waarbij zij zich baseerde op volumes grondstoffen die door [eiseressen] waren gecontracteerd of aan deze waren gegund.
4.19.
Ná de toetsnorm van onrechtmatige concurrentie te hebben geformuleerd (in rechtsoverweging 3.21), overweegt de rechtbank in het vonnis van 14 maart 2018:
3.22.
In deze procedure staat vast dat Roxx een concurrent van [naam groep bedrijven eiseressen] is, dat [gedaagde sub 3] deze concurrerende onderneming heeft opgericht vóór zijn vertrek bij [naam groep bedrijven eiseressen] , en tevens dat [gedaagde sub 1] en Arros hem daarbij hebben gesteund, financieel én anderszins. Uit het voorgaande volgt echter dat dat op zichzelf niet onrechtmatig is.
4.20.
Gelet op dit oordeel, dat ook in de hoofdzaak onverkort geldt, kan de voorbereidingshandeling onder c., namelijk het oprichten van een concurrerende onderneming, die Roxx ten opzichte van [eiseressen] is (zie hiervoor onder 2.14 en 2.23), niet als onrechtmatig worden bestempeld. Weliswaar heeft [eiseressen] tijdens de mondelinge behandeling gesteld (in randnummer 7 van de spreekaantekeningen) dat de oprichting van een concurrerende vennootschap tijdens een bestuurderschap zonder meer onrechtmatig is en zelfs de enkele financiering van een concurrent onrechtmatig is, maar de rechtbank deelt die opvatting niet. In de door [eiseressen] in dit kader aangehaalde jurisprudentie (ECLI:NL:GHAMS:2023:2006, ECLI:NL:GHAMS:2024:366 en ECLI:NL:GHAMS:2024:539) ging de discussie – kort gezegd – over de vraag óf de betrokkenheid van een bestuurder bij een concurrerende onderneming en zijn handelen daaromtrent gegronde redenen waren om een onderzoek te doen naar het (wan)beleid van die bestuurder. Daarmee is echter nog niet geoordeeld dát de handelingen onrechtmatig waren. De rechtbank is van oordeel dat het registreren van een domeinnaam, het oprichten van een vennootschap en de inschrijving van bestuurders geen (onrechtmatige) concurrentie oplevert (ECLI:NL:GHDHA:2013:890, overweging 4).
4.21.
De door [eiseressen] genoemde voorbereidingshandelingen onder d. en e. leiden op zichzelf evenmin tot (onrechtmatige) concurrentie. Die handelingen kunnen immers gekenmerkt worden als handelingen ter voorbereiding van de oprichting van een (concurrerende) onderneming. Voorts valt niet in te zien waarom het overzetten van mobiele telefoon(nummer)s naar [gedaagden] , de voorbereidingshandeling onder a., onrechtmatig zou zijn. [eiseressen] heeft dat ook niet toegelicht.
4.22.
Het verwijt van [eiseressen] zoals hiervoor onder b. is weergegeven, zal de rechtbank hierna beoordelen in de rechtsoverweging 4.23.4.
4.23.
[eiseressen] heeft voorts gesteld dat [gedaagden] voorafgaand aan het vertrek bij [eiseressen] grote hoeveelheden bedrijfsvertrouwelijke informatie en administratie van [eiseressen] heeft ontvreemd (verwijten g. en h.). Deze verzameling informatie kan – na inzage in het bewijsbeslag – volgens [eiseressen] als volgt worden onderscheiden:
hard copy administratie: [gedaagden] is bij tussenvonnis van 6 juni 2018 veroordeeld tot teruggave van administratie (retourneringsbevel), waarna in totaal 426 pagina’s aan documenten zijn geretourneerd. Deze administratie bestond onder andere uit bevrachtingslijsten, prijsaanbiedingen, productcertificaten, gespreksverslagen, documenten over projecten en diverse offerteaanvragen voor projecten. Deze informatie was bedrijfsvertrouwelijk en commercieel waardevol. Het is geen informatie die een bestuurder-aandeelhouder ook in privé onder zich kan houden (zoals vennootschappelijke documenten), maar specifiek verzamelde commerciële (project)informatie. Al deze informatie heeft [gedaagden] dus op of vóór 30 juni 2014 onttrokken aan de administratie van [eiseressen] en pas in de loop van 2018 aan haar geretourneerd (na daartoe te zijn veroordeeld). Een groot aantal offerteaanvragen had [gedaagden] gekopieerd en ontvreemd, waarop [gedaagde sub 1] niet namens [eiseres sub 3] heeft gereageerd, maar vervolgens – voor een deel – door Roxx is uitgevoerd;
documenten uit het bewijsbeslag: [gedaagden] heeft de volledige bedrijfsadministratie van [eiseres sub 3] gekopieerd van de server. [gedaagden] beschikte over alle offertes en alle opdrachten uit de periode 2012 tot en met (medio) 2014, alle kwaliteitshandboeken van de leveranciers (groeves) van [eiseressen] (inclusief productiecontroles), externe onderzoeksrapporten van SGS Intron (die nodig zijn voor de verkrijging van productcertificaten), prestatieverklaringen, productcertificaten, telefoonnummers van relaties en diverse fotomaterialen;
e-mailcorrespondentie uit het bewijsbeslag: al vóór november 2013 stuurde [gedaagde sub 1] bedrijfsvertrouwelijke informatie van [eiseressen] naar een privé e-mailadres ( [e-mailadres 3] ) en vandaaruit naar één of meerdere e-mailadressen in het domein @roxx-international.com. Vervolgens werden de e-mails uit de e-mailbox van [e-mailadres 3] verwijderd en uit de verzonden items van e-mailadres [e-mailadres 4] verwijderd. [gedaagde sub 1] nam dus welbewust maatregelen om de kans op ontdekking zoveel mogelijk te beperken. Op 27 januari 2014 zond [gedaagde sub 3] het gehele bestand met alle relaties en contactgegevens van [eiseressen] aan zijn privé e-mailadres en daarvoor had [gedaagde sub 1] op 10 januari 2014 al verschillende contactgegevens aan zijn privémail gezonden. Op 17 april 2014 heeft [gedaagde sub 1] alle outlook-contactbestanden (‘V-cards’, zogenaamde digitale visitekaartjes) geüpload. [gedaagde sub 1] had daarvoor al, vanaf februari 2014, aan diverse klanten en leveranciers gevraagd om voortaan te communiceren met zijn privé e-mailadres ( [e-mailadres 3] ).
4.23.1.
Naar het oordeel van de rechtbank staat buiten kijf dat [gedaagden] (kopieën van) administratie, die toebehoorde aan [eiseressen] , heeft meegenomen. [gedaagden] is bij tussenvonnis van 6 juni 2018 immers veroordeeld tot teruggave van administratie (het retourneringsbevel), waarna in totaal 426 pagina’s aan documenten (in de loop van 2018) zijn geretourneerd, nadat [gedaagden] in dit kader dwangsommen heeft verbeurd. Dat het ongeoorloofd of onrechtmatig zou zijn dat [gedaagden] vóór vertrek bij [eiseressen] stukken uit de administratie van [eiseressen] onder zich had, heeft [eiseressen] echter niet deugdelijk onderbouwd. Als bestuurder van [eiseres sub 3] was het op zich niet vreemd dat [gedaagde sub 1] stukken onder zich had, ook stukken met betrekking tot (lopende) projecten.
4.23.2.
Verder is niet komen vast te staan dat de administratie bij [eiseressen] door toedoen van [gedaagden] volledig ontbrak. In dit verband heeft [gedaagden] er onbetwist op gewezen dat de feitelijke projectadministratie voornamelijk werd gedaan door [naam 13] , [naam 9] en [naam 3] . Die projectadministratie was daar aanwezig. [gedaagden] heeft voorbeelden gegeven, waaruit blijkt dat [naam 13] gegevens doorstuurt naar een klant (productie 199 van [gedaagden] ) en [naam 3] zelf e-mails doorstuurt naar [gedaagde sub 1] . Het was bovendien [naam 3] – volgens de onweersproken stelling van [gedaagden] – die toegang tot alle systemen had. De rechtbank is van oordeel dat uit productie 152 van [eiseressen] (de geretourneerde 426 pagina’s aan documenten) niet volgt dat de daar genoemde stukken zijn verwijderd of ontvreemd. Hooguit blijkt daaruit dat [gedaagden] de stukken ook had, maar niet is komen vast te staan dat [eiseressen] deze stukken niet meer had. Alleen al daarom kan niet worden aangenomen dat [gedaagden] ‘de volledige administratie’ van [eiseressen] heeft verwijderd. Bovendien heeft [eiseressen] niet duidelijk gemaakt welke cruciale informatie zij mist en die [gedaagden] onder zich houdt. Een concrete uitwerking dienaangaande door [eiseressen] ontbreekt.
4.23.3.
Bovendien heeft [gedaagden] erop gewezen dat een groot deel van de (gekopieerde of meegenomen) documenten productcertificaten of prestatieverklaringen betrof, die niet bedrijfsvertrouwelijk zijn. De rechtbank komt hierop terug in rechtsoverweging 4.44.
4.23.4.
Voor het doorsturen van informatie naar het Arros-domein heeft [gedaagden] naar het oordeel van de rechtbank een deugdelijke verklaring gegeven. In dit kader heeft [gedaagden] aangevoerd dat [gedaagde sub 1] niet extern kon inloggen op het [naam groep bedrijven eiseressen] -domein, hetgeen voor zijn dagelijkse werk wel noodzakelijk was, omdat hij onderweg en/of op bezoek bij klanten of leveranciers over (de daar aanwezige) informatie moest beschikken. [eiseressen] heeft niet onderbouwd dat dit anders was. [gedaagden] heeft verder aangevoerd dat [gedaagde sub 1] vaak op pad was en dan (direct) moest kunnen beschikken over alle informatie om een goed aanbod (namens [eiseres sub 3] ) te kunnen doen. Het internet was vaak slecht op de plaatsen waar hij kwam en de automatisering bij [eiseressen] was verouderd. Ter zake [eiseres sub 3] werd die automatisering niet aangepakt en werden geen ICT-investeringen gedaan, hetgeen volgens [gedaagden] zeer onpraktisch was. [eiseressen] heeft dit niet weersproken. In dit licht bezien is het op 27 januari 2014 verzenden door [gedaagde sub 3] van het bestand met alle relaties en contactgegevens, toebehorend aan [eiseressen] , aan zijn privé e-mailadres evenmin (op zichzelf) onrechtmatig (verwijt b.). Namens [gedaagde sub 3] is ook aangevoerd dat hij deze gegevens nodig had voor zijn dagelijkse werkzaamheden en zonder nadere toelichting door [eiseressen] valt niet in te zien waarom [gedaagde sub 3] , als werknemer van (feitelijk) de [naam groep bedrijven eiseressen] -groep, dat niet mocht doen.
4.23.5.
De rechtbank constateert dat [gedaagden] geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat informatie is doorgestuurd naar het Roxx-domein. Door [gedaagden] is niet uitgelegd waarom dat noodzakelijk was. Die handelwijze van [gedaagden] roept vragen op. Hierna zal de rechtbank onder rechtsoverweging 4.48 beoordelen of dit onrechtmatig is geweest.
4.23.6.
[gedaagde sub 1] kan worden aangerekend dat hij (kopieën van) administratie onder zich heeft gehouden, terwijl hij de MO had opgezegd en vanaf medio 2014 (in ieder geval feitelijk) geen bestuurder meer van [eiseres sub 1] was. Het had op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen om die administratie vanaf dat moment gelijk aan [eiseressen] te retourneren. De rechtbank zal hierna onder rechtsoverweging 4.48 terugkomen op de vraag of die handelwijze onrechtmatig handelen heeft opgeleverd.
4.24.
De verwijten ten aanzien van het (voorbereiden van het) overhevelen van projecten (verwijten f. en i.) wordt besproken onder 4.35. e.v. hierna.
Zorgvuldige overdracht door Arros/ [gedaagde sub 1]
4.25.
Om te verhullen dat alle handel was weggesluisd, werkte [gedaagden] niet, dan wel selectief mee aan de bedrijfsoverdracht na het vertrek van [gedaagde sub 1] , zo heeft [eiseressen] gesteld. Enerzijds doordat [gedaagde sub 1] van de ene op de andere dag vertrok en zijn broers niet de kans gaf om zich in te werken, en anderzijds door zijn broers niet van noodzakelijke informatie te voorzien. [gedaagde sub 1] beantwoordde geen vragen en heeft de meest cruciale informatie over projecten, zoals de herkomst van grondstoffen en bestaande raamovereenkomsten, niet verstrekt, aldus [eiseressen]
4.26.
De rechtbank stelt voorop dat uit het feitenrelaas niet volgt dat [gedaagde sub 1] [eiseressen] abrupt heeft verlaten. Dat vertrek zat eraan te komen. [gedaagden] heeft onbetwist aangevoerd dat [gedaagde sub 1] al vanaf 2011 zijn vertrek had aangekondigd en [naam 2] zelfs per e-mail van 13 september 2012 zijn aandelen aan [gedaagde sub 1] aanbood (randnummer 13 van de conclusie van antwoord). [gedaagde sub 1] heeft bij brief van 3 december 2013 de MO van Arros met [eiseres sub 1] opgezegd per 1 juli 2014. Weliswaar heeft [gedaagde sub 1] op 31 januari 2014 één keer kenbaar gemaakt de samenwerking onder voorwaarden toch te willen voortzetten (zie hiervoor onder 2.11 en het vonnis van 6 september 2017 onder 2.16), waaruit mogelijk zou kunnen worden afgeleid dat hij toch niet zou vertrekken, maar daarna is [gedaagde sub 1] nooit meer teruggekomen op zijn besluit te zullen vertrekken. Anders dan [eiseressen] stelt, is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] op 1 februari 2014 niet onvoorwaardelijk aangegeven toch te willen blijven, omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] kenbaar hebben gemaakt dat eventueel onder voorwaarden te willen doen. Die voorwaarden zijn vervolgens niet vervuld. Integendeel, in de brief van [gedaagde sub 1] van 29 april 2014 (zie hiervoor onder 2.12) is geschreven dat het voor [gedaagde sub 1] duidelijk is geworden dat er zeer grote verschillen zijn ontstaan omtrent het beleid en de toekomstvisie binnen de [naam groep bedrijven eiseressen] -groep en dat er bij [gedaagde sub 1] absoluut geen vertrouwen meer is dat de samenwerking kan worden voortgezet. [gedaagde sub 1] refereert in deze brief aan zijn opzegging per brief van 3 december 2013 en meldt definitief en volledig te stoppen bij [eiseres sub 1] per
30 juni 2014. Vervolgens blijkt uit de e-mail van [gedaagde sub 1] van 12 mei 2014 – anders dan [eiseressen] stelt – niet dat [gedaagden] (wederom) is teruggekomen op een vertrek. In die e-mail is immers vermeld (zie hiervoor onder 2.15): “
Het besluit van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] om te stoppen is wel definitief”. En daarna volgt evenmin uit de bespreking tussen [gedaagde sub 1] en [naam accountant] op 6 juni 2014 dat [gedaagde sub 1] is teruggekomen op zijn vertrek. Op dat moment is besproken dat indien niet op korte termijn de afspraak zou worden gemaakt dat [eiseres sub 3] aan [gedaagde sub 1] zal worden verkocht, hij zal kiezen voor een scenario waarbij [gedaagde sub 3] handelsactiviteiten start met ondersteuning van [gedaagde sub 1] . Dat [gedaagde sub 1] onomwonden heeft aangegeven toch te willen blijven, blijkt hier in ieder geval niet uit.
4.27.
De rechtbank is niet gebleken dat [gedaagde sub 1] rondom en na zijn vertrek niet zou hebben meegewerkt aan een deugdelijke bedrijfsoverdracht. [gedaagden] heeft onbetwist aangevoerd dat het administratieve aspect van [eiseres sub 3] niet door [gedaagde sub 1] werd uitgevoerd, maar door [naam 13] , [naam 9] en [naam 3] (zie ook hiervoor onder 4.23.2). Op grond van het dossier kan bovendien worden vastgesteld dat [gedaagde sub 1] rondom zijn vertrek verschillende vragen heeft beantwoord en mondeling met [naam interim manager] heeft gesproken, in welk kader de lopende opdrachten en offertes zijn doorgenomen (zie hiervoor de e-mail van 7 juli 2014 onder 2.27). In dit verband heeft [gedaagden] onder meer gewezen op een e-mail van
4 juli 2014 van [gedaagde sub 1] aan [naam 9] (zie hiervoor onder 2.26), waaruit blijkt dat [gedaagde sub 1] aan overdracht doet en aanbiedt om naar kantoor te komen en (nadere) vragen te beantwoorden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt nergens concreet
uit dat [gedaagden] willens en wetens informatie voor [eiseressen] heeft achtergehouden, noch dat bepaalde informatie van cruciaal belang voor [eiseressen] zou zijn dat die informatie spontaan verstrekt zou moeten worden.
4.28.
[gedaagden] heeft nog aangevoerd dat veel verwijten die thans worden geponeerd ten aanzien van de overdracht, relateren aan zaken waarvan [eiseressen] nooit heeft gemeld dat deze nog onduidelijk voor haar waren of dat documenten zouden ontbreken. De rechtbank stelt vast dat [eiseressen] hier niet meer op heeft gereageerd, zodat het voor [gedaagden] lastig is om tien jaar later nog adequaat op die recent opgeworpen verwijten te reageren. In ieder geval heeft [eiseressen] niet concreet toegelicht welke (cruciale) informatie ontbrak, die [gedaagde sub 1] destijds niet heeft gedeeld en wel had moeten delen. Dat de overdracht wellicht (nog) uitvoeriger had gekund, maakt niet dat [gedaagde sub 1] overdracht de toets der kritiek niet kan doorstaan.
Afsnijden van groeves
4.29.
[eiseressen] heeft gesteld dat de groeves en steenproducenten de levensaders van [eiseressen] waren. [gedaagden] heeft volgens [eiseressen] diverse groeves bewogen de, soms exclusieve, relatie met [eiseressen] op te zeggen, althans te contracteren met Roxx. Volgens [eiseressen] heeft [gedaagden] [eiseres sub 3] feitelijk afgesneden van de groeves, zodat [eiseres sub 3] geen handel meer kon drijven, omdat [gedaagden] alle grondstoffen had gekaapt.
4.30.
Met betrekking tot de producent/groeve Carmeuse heeft de rechtbank in het vonnis van 14 maart 2018 overwogen:
3.28.
In de tweede plaats acht de rechtbank van belang de contacten die [gedaagden] hebben gehad met groeves die al jarenlang een relatie van [naam groep bedrijven eiseressen] waren.
Op 22 juni 2014 heeft [gedaagde sub 3] de contact- en factureringsgegevens van Roxx aan de Waalse producent Carmeuse gestuurd, en verzocht een afspraak te maken om verdere zaken te bespreken. De heer [naam 14] , aan wie de e-mail was gericht, heeft deze e-mail doorgezonden aan zijn collega, mevrouw [naam 4] met de volgende (door [naam groep bedrijven eiseressen] vertaalde) tekst:
Ik heb enkele weken geleden aangegeven dat [gedaagde sub 1] en zijn zoon [gedaagde sub 3] het familiebedrijf [naam groep bedrijven eiseressen] hebben verlaten om een nieuw bedrijf op te richten met de naam “Roxx International BV”.
Hieronder en in de bijlagen tref je de benodigde informatie aan waarmee wij de klant kunnen aanmaken.
Als je bepaalde informatie mist, gelieve dan rechtstreeks contact met hun op te nemen (…)
Vervolgens heeft mevrouw [naam 4] op 23 juni 2014 [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] gemaild op hun e-mailadressen bij [naam groep bedrijven eiseressen] :
(…)
Nieuwe gegevens goed ontvangen.
Nieuwe facturatie vanaf 01/07.
Graag horen wij toch welke contracten veranderd moeten zijn.
(…)
[gedaagde sub 3] heeft daarop dezelfde teruggemaild:
Goedemorgen [naam 4] ,
Dit is niet bestemd voor dit Email adres!
Deze 2 zaken strikt gescheiden houden AUB!!!
Het zijn 2 verschillende bedrijven.
Roxx communiceren via [e-mailadres 1] en niet meer via dit mailadres.
3.29.
[naam groep bedrijven eiseressen] verwijst onder meer naar deze mail ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] toen zij nog voor haar werkten, diverse groeves hebben bewogen de relatie met [naam groep bedrijven eiseressen] op te zeggen, althans te contracteren met Roxx.
[gedaagden] hebben als verweer aangevoerd dat zij in de eerste e-mail alleen wat basisgegevens hebben verstuurd, zoals het KvK-nummer en het IBAN-nummer, en dat helemaal niet is getracht om deze groeve te bewegen de relatie met [naam groep bedrijven eiseressen] op te zeggen. In de daarop volgende e-mail staat volgens [gedaagden] alleen dat Roxx als klant moet worden aangemaakt en in de daarop volgende e-mail dat de facturatie aan Roxx wordt bevestigd. Volgens [gedaagden] is daar niet vreemds of onrechtmatigs aan. Carmeuse kan volgens hen zelf beslisen wie zij als klant accepteert.
3.30.
Uit het verweer volgt niet wat Carmeuse volgens [gedaagden] bedoelt met haar verzoek: “Graag horen wij toch welke contracten veranderd moeten zijn.” Van deze vraag gaat de suggestie uit dat [gedaagde sub 3] heeft verzocht om overeenkomsten van [naam groep bedrijven eiseressen] op naam van Roxx te zetten. In dat licht bezien is ook te verklaren waarom [gedaagde sub 3] Carmeuse verzoekt voor Roxx bedoelde e-mails niet te verzenden naar het e-mailadres dat [gedaagde sub 3] bij [naam groep bedrijven eiseressen] aanhield (“Dit is niet bestemd voor dit Email adres!”), namelijk om die omzetting voor [naam groep bedrijven eiseressen] verborgen te houden.
Een en ander vormt een sterke aanwijzing dat [gedaagde sub 3] tijdens zijn dienstverband met [naam groep bedrijven eiseressen] bezig is geweest met het overhevelen van contracten naar Roxx, en mogelijk ook het afsnijden van het contacten van [naam groep bedrijven eiseressen] met groeves. Dergelijk gedrag acht de rechtbank onrechtmatig jegens [naam groep bedrijven eiseressen] .
4.31.
Daar waar de rechtbank in de geciteerde rechtsoverweging 3.30 nog overwoog dat de suggestie bestaat dat [gedaagde sub 3] heeft verzocht om overeenkomsten op naam van Roxx te zetten (en [eiseressen] zodoende af te snijden van Carmeuse), is die suggestie thans niet meer houdbaar. Onder productie 298 bij haar CnD heeft [gedaagden] de volledige e-mailreeks overgelegd. In die reeks bevindt zich een e-mail van [gedaagde sub 3] aan mevrouw [naam 4] en de heer [naam 5] van 23 juni 2014 (zie hiervoor onder 2.18). De rechtbank is van oordeel dat deze e-mail voor zich spreekt en dat [gedaagde sub 3] daarin verduidelijkt dat Roxx en [eiseressen] twee verschillende bedrijven zijn, dat gefactureerd moet worden aan het bedrijf dat de aanvraag doet en dat [eiseressen] blijft bestaan en ook nog materiaal kan bestellen na 1 juli 2014. Niet is gebleken dat Carmeuse [eiseressen] nadien niet meer heeft beleverd en [eiseressen] was afgesloten van Carmeuse (zie ook hierna onder 4.32). In dit verband heeft [gedaagden] onder productie 299 bij haar CnD een verklaring van de heer [naam 5] van Carmeuse overgelegd, waarin deze verklaart dat Roxx, [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 3] vóór of na 1 juli 2014 geen verzoek hebben gedaan om contracten van [naam groep bedrijven eiseressen] over te zetten op naam van Roxx, dat een dergelijke overzetting ook niet heeft plaatsgevonden en dat [naam groep bedrijven eiseressen] ook na 1 juli 2014 is beleverd door de groeves van Carmeuse. [eiseressen] heeft de inhoud van deze verklaring niet betwist (zie ook hierna onder 4.32).
4.32.
Voortbordurend op voornoemd voorbeeld inzake Carmeuse is de rechtbank inmiddels van oordeel dat op grond van de overgelegde stukken niet is gebleken dat [eiseres sub 3] is afgesneden van de groeves en daardoor geen handel meer heeft kunnen drijven. In de eerste plaats blijkt uit productie 7 bij de dagvaarding dat [eiseres sub 3] tot en met het jaar 2015 stenen heeft ingekocht bij onder andere de producenten/groeves Sagrex, [naam 18] , Cuvelier, Carmeuse, Cop, Moris en Troydo. Voorts is nergens uit gebleken dat de groeves de relatie met [eiseressen] hebben opgezegd, laat staan dat [gedaagden] daar achter zat. Uit de door [gedaagden] geproduceerde stukken blijkt dat [eiseressen] ook in de jaren ná 2015 nog actief is geweest op de waterbouwmarkt en in dat kader materiaal heeft afgenomen bij de groeves. De rechtbank wijst op de door [gedaagden] bij haar CnD overgelegde verklaringen van verschillende groeves, waarin onder meer is opgenomen:
  • [naam 15] van Cuvelier verklaart (productie 191) dat Roxx geen exclusiviteit heeft bij Cuvelier en dat Cuvelier in de jaren 2014, 2015 en 2016 (ook) aan andere klanten, zoals [naam groep bedrijven eiseressen] , stenen heeft verkocht. Verder verklaart [naam 16] van Cuvelier (productie 194) dat [eiseres sub 3] in de periode 2019 tot en met 2022 regelmatig materiaal heeft ingekocht bij Cuvelier en dat niemand ooit het exclusief recht van verkoop heeft gehad in de periode 2019 tot en met 2022;
  • [naam 17] , destijds werkzaam voor Sagrex verklaart (productie 223) dat alle verplichtingen naar [naam groep bedrijven eiseressen] werden nageleefd en dat het niet klopt dat werven door Roxx International werden meegetrokken. Ook werden er geen door [naam groep bedrijven eiseressen] reeds gereserveerde werven/materialen naar Roxx overgeheveld en Sagrex heeft, wat betreft nieuwe werven, ook gesprekken gehad met [naam groep bedrijven eiseressen] om deze binnen te halen;
  • [naam 18] verklaart (productie 274) dat één van de klanten van [naam 18] [naam groep bedrijven eiseressen] is, dat [naam 18] tot medio 2016 aanzienlijke hoeveelheden LD-slakken aan [naam groep bedrijven eiseressen] heeft verkocht voor waterbouwprojecten in Nederland en dat hij wil benadrukken dat [naam 18] zowel aan Roxx als aan andere bedrijven in Nederland geen monopolypositie of exclusieve marketingrechten voor hun slak-gebaseerde bouwmaterialen in Nederland garandeert;
  • [naam 19] verklaart (productie 283) dat het [naam bedrijf] vrijstaat om zijn materialen via elke leverancier te verkopen en dat met Roxx International van maart 2015 tot heden geen (exclusief) contract is gesloten.
[eiseressen] heeft ten aanzien van deze verklaringen weliswaar gesteld dat de inhoud daarvan door [gedaagden] lijkt te zijn gestuurd, maar zij heeft die stelling geen handen en voeten gegeven, bijvoorbeeld door aan te geven welke specifieke onderdelen van de verklaringen onjuist zouden zijn. De verklaringen kunnen dus dienen ter onderbouwing van het verweer van [gedaagden] Gelet op al deze stukken kan niet worden aangenomen dat [eiseressen] feitelijk was afgesloten of afgesneden van de groeves en (daarom) niet meer aan grondstoffen voor waterbouwprojecten kon komen.
4.33.
In dit verband wijst de rechtbank nog op het volgende. [gedaagden] heeft – onder verwijzing naar haar producties 175 en 176 bij de CnD en de daarin opgenomen jaarlijkse productiecapaciteit – onbetwist aangevoerd dat Sagrex miljoenen ton aan stenen produceert. Het is ook om die reden niet aannemelijk dat [eiseressen] , zoals zij stelt, exclusiviteit had bij deze groeve. Hierdoor is het verwijt van [eiseressen] dat alle stenen voor Roxx zijn gereserveerd vóór 1 juli 2014 en Roxx/ [gedaagden] in feite alle grondstoffen had gekaapt, onhoudbaar. Onbetwist heeft [gedaagden] aangevoerd dat Roxx en [eiseressen] familiebedrijven zijn, die niet de capaciteit hebben om die miljoenen stenen te leveren en dat zelfs een grote leverancier zoals [naam 12] dat niet heeft.
4.34.
Dat [eiseressen] niet meer aan grondstoffen kon komen, is ook om een andere reden niet komen vast te staan. [gedaagden] heeft erop gewezen dat [eiseressen] zelf stenen is gaan produceren in de groeve Chansin. Uit de overeenkomst tussen groeve Chansin en [eiseres sub 3] van 18 maart 2015 (productie 202 bij de CnD van [gedaagden] ) volgt dat [eiseres sub 3] uit deze groeve waterbouwstenen gaat produceren en verkopen, en dat daar de plicht tegenover staat dat [eiseres sub 3] jaarlijks minimaal 60.000 ton aan stenen moet afnemen. Onweersproken heeft [gedaagden] aangevoerd dat [eiseres sub 3] in geen enkel jaar tot en met 2019 aan haar afnameplicht heeft voldaan en daadwerkelijk 60.000 ton heeft afgenomen. Zij heeft slechts 122.996 ton afgenomen verspreid over vijf jaren. Ook gelet hierop kan de rechtbank niet aannemen dat [eiseressen] verstoken was van (voldoende) waterbouwstenen om projecten te kunnen beleveren.
Inpalmen van klanten en overhevelen van projecten
4.35.
[eiseressen] heeft gesteld dat [gedaagden] zorgvuldig voorbereid en heimelijk welhaast alle klanten, leveranciers en projecten heeft weggekaapt bij [eiseres sub 3] . Treffende bewijsmiddelen hiervoor zijn volgens [eiseressen] de planning die [gedaagden] in maart 2014 al maakte (productie 155 van [eiseressen] ) en de afstemming die [gedaagden] op 20 juni 2014 via zijn privémail had met leverancier Sagrex (productie 156 van [eiseressen] ). [gedaagden] heeft hierover opgemerkt dat het een planning betrof die bedoeld was voor en uitgevoerd is door [eiseressen] Daartoe heeft [gedaagden] verwezen naar een verklaring van de betrokken voormalige medewerker van Sagrex (productie 223 van [gedaagden] ) waarin onder meer staat dat de besproken planning zag op
‘ [naam groep bedrijven eiseressen] ’. Hierop is [eiseressen] niet meer ingegaan, zodat niet is aangetoond dat de door [eiseressen] aangehaalde planning zag op Roxx. Daarmee is in lijn dat [gedaagden] onweersproken heeft gesteld dat [eiseressen] de in de planning genoemde projecten heeft beleverd.
4.36.
De rechtbank constateert verder dat [gedaagden] gemotiveerd heeft betwist dat zij door [eiseressen] genoemde klanten actief zelf heeft benaderd. [eiseressen] heeft dit vervolgens niet concreet onderbouwd, zodat niet kan worden vastgesteld dat deze klanten door [gedaagden] zijn ingepalmd. Mocht [gedaagden] deze klanten wel hebben benaderd, dan staat daarmee, anders dan [eiseressen] veronderstelt, niet vast dat dit onrechtmatig zou zijn. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen (zie 4.15), kan in de waterbouwmarkt niet worden gesproken van ‘vaste relaties’ ,‘vaste klanten’ of exclusiviteit. Het is een markt waarin door zowel de aannemers alsook de leveranciers stevig wordt geconcurreerd en waarin telkens het beste aanbod moet worden gedaan om een opdracht binnen te kunnen halen.
4.37.
Daarnaast kan de rechtbank op grond van het dossier ook overigens niet concluderen dat [gedaagden] projecten van [eiseres sub 3] heeft overgenomen of weggekaapt. [gedaagden] heeft daar uitgebreid en gemotiveerd verweer tegen gevoerd en [eiseressen] heeft dat vervolgens niet onderbouwd. Uit het verweer van [gedaagden] blijkt bovendien dat [eiseressen] de genoemde projecten (deels) zelf heeft beleverd. Ter illustratie zal de rechtbank hierna de belangrijkste projecten bespreken.
De Waal
4.37.1.
Project De Waal was toen het grootste waterbouwkundige project in Nederland. De combinatie [eiseres sub 3] / [naam 12] was de leverancier van stenen voor dit project aan de combinatie Boskalis/Van den Herik. Er moest in totaal circa 1.100.000 ton stenen worden geleverd. Volgens [eiseressen] werd [gedaagde sub 1] door de betrokken partijen voortdurend op de hoogte gehouden over dit project en liet hij zijn broers op hetzelfde moment ‘zwemmen’ aangaande dit project. [gedaagde sub 1] heeft in het kader van dit project betaald advies verstrekt aan [naam 12] . Hij had bovendien al stenen voor dit project ‘gereserveerd’ voor Roxx, aldus [eiseressen]
4.37.2.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de overgelegde stukken dat dit project volledig door de combinatie [eiseres sub 3] / [naam 12] is beleverd. Uit productie 8 bij dagvaarding blijkt dat [eiseres sub 3] over de periode van 1 juli 2014 tot 31 december 2015 een omzet heeft gegenereerd op dit project van € 8,5 miljoen. Sagrex heeft verklaard dat [eiseres sub 3] dit project heeft beleverd en niet Roxx, en dat alle verplichtingen van Sagrex ten opzichte van [eiseres sub 3] door Sagrex werden nageleefd (productie 223 van [gedaagden] ). [eiseressen] heeft dit niet kunnen ontkrachten; uit producties 155 en 156 van [eiseressen] blijkt, zoals al overwogen, in ieder geval niet dat de gemaakte conceptplanning zag op (gereserveerde) leveringen ten behoeve van Roxx.
4.37.3.
[gedaagden] heeft onbetwist naar voren gebracht dat [eiseres sub 3] en [naam 12] ieder 50% van het aantal benodigde stenen moest leveren, dus ieder 550.000 ton. Weliswaar heeft Roxx een beperkt aantal stenen, 8.000 ton, aan [naam 12] geleverd (waarvan overigens niet duidelijk is of die betreffende stenen (volledig) door [naam 12] zijn aangewend ten behoeve van project De Waal), maar de rechtbank is van oordeel dat dit geen invloed heeft gehad op de leveringsaanspraak van [eiseres sub 3] ter grootte van 550.000 ton stenen.
4.37.4.
Erkend is dat [gedaagde sub 1] advieswerkzaamheden voor dit project heeft verricht. Niet valt in te zien waarom dit ten opzichte van [eiseressen] onrechtmatig zou zijn, want [eiseressen] is geen adviesmaatschappij. Bovendien heeft [gedaagden] uitvoerig geschetst dat [gedaagde sub 1] met zijn advisering en betrokkenheid het grootste probleem van dit mede door [eiseres sub 3] aangenomen project, namelijk het filtermateriaal dat niet was goedgekeurd, heeft opgelost. Dat is niet, althans onvoldoende, door [eiseressen] betwist.
Ooster- en Westerschelde
4.37.5.
[eiseressen] heeft gesteld dat [gedaagden] voor vertrek een volledige productieplanning had gemaakt, waarbij benodigde grondstoffen waren gereserveerd en ook al concreet waren toebedeeld aan bepaalde projecten, waaronder het project Ooster- en Westerschelde. Hiervoor had [gedaagden] bij Sagrex en Carmeuse een specifieke hoeveelheid stenen gereserveerd. Leveranciers en opdrachtgever hadden niet door dat [gedaagde sub 1] niet meer handelde namens [eiseressen] [gedaagden] heeft dit project één op één overgenomen en laten uitvoeren door Roxx.
4.37.6.
[gedaagden] heeft uitvoerig verweer gevoerd, inhoudende dat:
- geen sprake was van één project, maar van meerdere projecten, namelijk vijf in totaal,
- geen van die projecten (Ooster- en Westerschelde) zijn vergeven aan [eiseres sub 3] ,
- [naam 12] al deze projecten als leverancier heeft binnengehaald en beleverd,
- zowel [eiseres sub 3] als Roxx aan [naam 12] hebben geleverd ten behoeve van (een van) deze projecten,
- de levering van Roxx aan [naam 12] volledig op initiatief van [naam 12] tot stand is gekomen.
[gedaagden] heeft zijn standpunt onderbouwd met (met name) e-mails tussen de betrokken partijen alsook een en ander schematisch weergegeven in randnummer 8.109 van de CnD en randnummer 4.19 van de spreekaantekeningen. De juistheid van de informatie in dit schema is niet door [eiseressen] betwist. De aanbesteding met het nummer 31067436, waarover [eiseressen] in randnummer 46 van haar spreekaantekeningen spreekt, staat in voornoemd schema. Aldaar is vermeld dat deze aanbesteding is gewonnen door aannemer VOF Bestortingen Zeeland en dat de leverancier daarvan (ook) [naam 12] was. [naam 12] moest 311.700 ton van 9 verschillende producten/stenen leveren en een deel daarvan is door Roxx aan [naam 12] geleverd. Uit het voorgaande kan dan ook niet worden geconcludeerd dat ‘het’ project Ooster- en Westerschelde één op één is overgenomen en uitgevoerd door Roxx.
Empel
4.37.7.
[eiseressen] heeft gesteld dat zij nauwelijks nog stenen kon afnemen van Cuvelier uit de groeve Marchin, omdat Cuvelier zich had verbonden aan [gedaagden] Hierdoor moest [eiseressen] stenen voor project Empel elders betrekken tegen slechtere voorwaarden.
4.37.8.
[gedaagden] heeft onder verwijzing naar een e-mail namens Cuvelier (productie 80 van [gedaagden] ) betwist dat Roxx exclusiviteit zou hebben ten aanzien van deze groeve. [eiseres sub 3] heeft volgens [gedaagden] voor (een van de projecten) Empel ook stenen afgenomen van Cuvelier/Marchin, waartoe hij verwijst naar een e-mail van de opdrachtgever van dat project (productie 209 bij de CnD van [gedaagden] ). Het is volgens [gedaagden] juist dat de kwaliteit van het geleverde niet voldeed – waartoe ook wordt verwezen naar voormelde e-mail – waarna Roxx een kleine hoeveelheid stenen zou hebben geleverd (namelijk 8% tegenover 92% van [eiseres sub 3] ). Dit was volgens [gedaagden] om gevolgschade voor [eiseressen] te beperken. De rechtbank stelt vast dat [eiseressen] dit gemotiveerde verweer van [gedaagden] niet met (andersluidend) bewijs heeft ontkracht, zodat niet is komen vast te staan dat het door [eiseressen] gemaakte verwijt klopt.
Rees
4.37.9.
Met betrekking tot het project Rees is de stelling van [eiseressen] eveneens dat het project één op één is overgenomen door [gedaagden]
4.37.10.
Het gemotiveerd verweer van [gedaagden] luidt dat het project volledig door [eiseres sub 3] is beleverd. De opdracht daarvoor dateerde van 16 april 2012. Bij het vertrek van [gedaagde sub 1] was al meer dan 80% beleverd door [eiseres sub 3] . De levering die [eiseressen] in deze discussie aanhaalt, heeft betrekking op een nieuwe opdracht, die na 1 juli 2014 speelde en op 13 oktober 2014 aan Roxx is gegeven. Ter zake die opdracht moest ander materiaal (een ‘speciaal mengsel’, waarvoor [gedaagde sub 1] de kennis in huis had) met andere, veel kleinere, hoeveelheden worden geleverd. Het ging volgens [gedaagden] derhalve om twee verschillende werken/opdrachten. De rechtbank constateert dat [eiseressen] dit gemotiveerde verweer van [gedaagden] niet heeft ontkracht, zodat ten aanzien van dit project evenmin kan worden aangenomen dat dit van [eiseres sub 3] was en is overgenomen door Roxx.
Ander oordeel in hoofdzaak dan in incident
4.38.
In het vonnis van 14 maart 2018 heeft de rechtbank in het incident tot inzage op basis van de inhoud van het procesdossier tot dat moment onder rechtsoverweging 3.32 overwogen:
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld in de zin dat zij zonder instemming van [naam groep bedrijven eiseressen] contracten van [naam groep bedrijven eiseressen] hebben overgenomen, en vervolgens klanten van [naam groep bedrijven eiseressen] zijn gaan beleveren.
Gezien het daarna in de hoofdzaak gevoerde debat inclusief de overgelegde stukken en de conclusie die daaraan moet worden verbonden, oordeelt de rechtbank in de hoofdzaak op dit punt dus anders dan in het incident tot inzage. De rechtbank verwijst daarbij naar de motivering die hierboven onder rechtsoverwegingen 4.35 tot en met 4.37.10 is gegeven.
Bedrijfsdebiet afgebroken?
4.39.
Nu op grond van het voorgaande niet vaststaat dat [eiseressen] was afgesneden van grondstoffen en [gedaagden] projecten van [eiseressen] heeft overgenomen, is de tussenconclusie dat niet is komen vast te staan dat door het handelen van [gedaagden] afbreuk is gedaan aan het bedrijfsdebiet van [eiseressen] , laat staan dat dit stelselmatig zou zijn gebeurd. In dit kader heeft [gedaagden] gemotiveerd aangevoerd dat [gedaagde sub 1] als bestuurder van [eiseressen] met een substantiële orderportefeuille heeft achtergelaten, waarmee in de eerstvolgende jaren na zijn vertrek omzetten door [eiseres sub 3] zijn gerealiseerd van vergelijkbare omvang als daarvoor. Zo is de omzet volgens [gedaagden] over de periode 2012 tot medio 2014 ten opzichte van de periode 1 juli 2014 tot en met 2015 ongeveer gelijk gebleven, namelijk € 11,88 miljoen tegenover € 11,11 miljoen. [eiseressen] heeft dit niet weersproken. Indien het al juist zou zijn dat [eiseres sub 3] niet of nauwelijks nog handel had, is het maar de vraag of dit (enkel) door toedoen van [gedaagden] zou zijn gebeurd. Uit het dossier blijkt immers niet dat [eiseressen] in de jaren na het vertrek van [gedaagde sub 1] een passende oplossing heeft gevonden in de vorm van een (ervaren) vervanger, die bekend was met de waterbouwmarkt, terwijl die noodzaak wel aanwezig was (zie ook hiervoor onder 4.16).
Gebruik van certificaten
4.40.
[eiseressen] heeft gesteld dat het noodzakelijk is om over certificering te beschikken om stenen te kunnen leveren. In het verlengde daarvan voert [eiseressen] aan dat zij altijd voor de juiste certificaten zorgde en dat productcertificaten op naam van [eiseressen] waren gesteld. Deze certificaten lever(d)en volgens [eiseressen] feitelijk exclusiviteit op ten aanzien van het kunnen afnemen van materiaal bij de desbetreffende groeve. [gedaagden] heeft deze productcertificaten volgens [eiseressen] gebruikt (misbruikt) voor de handel met Roxx. Bijvoorbeeld het certificaat BS-009-1, dat in eigendom was van [eiseressen] voor exclusieve leveringen vanuit de groeves Troydo/COP/Morris. Voorts heeft [gedaagden] op een afleverbon melding gemaakt van producent Cuvelier onder vermelding van productcertificaten van [eiseressen] , zijnde de certificaten BS-012/1 en BS-016/1. In het incidenteel vonnis van de rechtbank van 14 maart 2018 is geoordeeld dat deze handelwijze onrechtmatig is.
4.41.
In het vonnis van 14 maart 2018 overwoog de rechtbank onder meer het volgende:
3.31.
In de derde plaats acht de rechtbank van belang de gebruikmaking door Roxx van certificaten op naam van [naam groep bedrijven eiseressen] .
Nederlandse afnemers van [naam groep bedrijven eiseressen] (en Roxx) eisen in het kader van de kwaliteitscontrole van hen een certificaat om stenen te mogen leveren.
Uit productie 59 van [naam groep bedrijven eiseressen] blijkt naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar dat Roxx een certificaat op naam van [eiseres sub 3] heeft gebruikt ter zake een levering van stenen in het project I-Lent. Door gebruik te maken van een certificaat dat niet op haar naam is gesteld, maar op naam van [naam groep bedrijven eiseressen] , hebben [gedaagden] onrechtmatig jegens [naam groep bedrijven eiseressen] gehandeld. […]
3.32. […]
Vaststaat verder dat [gedaagden] door gebruikmaking van certificaten op naam van [naam groep bedrijven eiseressen] , onrechtmatig jegens [naam groep bedrijven eiseressen] hebben gehandeld. […]
4.42.
De rechtbank oordeelt in de hoofdzaak, gelet op de inhoud van het debat in de hoofdzaak en de daarin overgelegde stukken, op dit punt anders dan in de zaak in het incident tot inzage van de door het bewijsbeslag getroffen documenten. De rechtbank licht dit hierna toe.
4.43.
[gedaagden] heeft onder meer met haar productie 477 toegelicht dat in de stenenhandel voor de waterbouw vaak (maar niet altijd) het vereiste geldt dat wordt beschikt over een zogenoemde milieuhygiënische verklaring en dat er drie mogelijkheden zijn om zo’n verklaring te verkrijgen. Dit zijn de partijkeuring, de fabrikant-eigenverklaring (hierna: FEV) en een erkende kwaliteitsverklaring; deze verklaringen zien op de kwaliteit van het product en niet op de partij die de keuring heeft laten uitvoeren. Onder deze kwaliteitsverklaring vallen de certificaten. Gelet hierop is aldus [gedaagden] reeds duidelijk dat certificaten niet verplicht zijn (als milieuhygiënische verklaring), omdat ook geleverd kan worden op grond van een partijkeuring of een FEV. [gedaagden] stelt verder dat de certificaathouder bijna altijd de groeve of de producent is en slechts in uitzonderlijke gevallende de leverancier. Het komt wel voor dat op een certificaat, waarop de producent/groeve als certificaathouder wordt vermeld, ook een leverancier – zoals [eiseres sub 3] of Roxx – wordt genoemd. Dit laat echter onverlet dat niet de leverancier maar de producent/groeve de certificaathouder is. Gegeven het feit dat de certificaten slechts een van de mogelijkheden betreft om een milieuhygiënische verklaring te verkrijgen alsook dat de certificaathouder doorgaans de producent/groeve is, is de redenering van [eiseressen] over de feitelijke exclusiviteit niet sluitend, aldus [gedaagden] Het is volgens [gedaagden] bovendien niet zo dat slechts de op het certificaat vermelde leverancier zou mogen afnemen bij de desbetreffende producent/groeve (vaak vermeldt het certificaat ook geen leverancier) en ook is het niet vereist dat de producent/groeve toestemming verleent voor het gebruik van het certificaat. Een certificaat is erkend (en geldig) als het vermeld staat op de website van Rijkswaterstaat en eenieder kan de betreffende stenen leveren onder dat certificaat. [gedaagden] voert in dit kader aan dat [eiseressen] ter onderbouwing van haar standpunt verwijst naar een certificaat dat beweerdelijk door [eiseressen] werd gebruikt maar waarop een andere onderneming (Rotim) als leverancier wordt vermeld.
4.44.
Uit voorgaande toelichting, die niet door [eiseressen] is betwist, begrijpt de rechtbank dat certificaten betrekking hebben op de stenen die uit de groeves worden gewonnen en/of door producenten worden aangeboden, in die zin dat daarmee wordt aangetoond dat deze stenen aan (de al dan niet voorgeschreven) kwaliteitseisen voldoen. Nergens blijkt uit dat deze certificaten (juridisch of feitelijk) exclusiviteit opleveren voor leveranciers, ook niet als ze als zodanig op het certificaat worden vermeld. Certificaten (en ook prestatieverklaringen) kunnen bovendien niet bestempeld worden als geheime of bedrijfsvertrouwelijke informatie, omdat deze online te raadplegen zijn en een openbaar doel dienen, namelijk het (op legale wijze) leveren van stenen voor (waterbouw)projecten. Onweersproken heeft [gedaagden] in dit verband gesteld dat [eiseressen] zelf certificaten van (andere) producenten (en prestatieverklaringen) op hun eigen websites tentoonstelde, hetgeen – gelet op het voorgaande – ook is toegestaan. Daarmee moet de door [eiseressen] gestelde onrechtmatigheid (alsnog) worden verworpen.
4.45.
Dat Roxx mogelijk een keer gebruik heeft gemaakt van een certificaat dat op naam van [eiseressen] stond (hetgeen overigens alleen door [eiseressen] is aangetoond ten aanzien van het certificaat met nummer BS-009-1), was dus niet onrechtmatig. Exclusiviteit is geen gevolg van een tenaamstelling. Het voornaamste voordeel van de vermelding van een verkooporganisatie op een certificaat is dat het naamsbekendheid en vertrouwen oplevert, zo heeft [gedaagden] onweersproken aangevoerd. De betreffende groeve geeft aan te handelen met (onder meer) de betreffende leverancier (zoals [eiseressen] of Roxx), die als verkooporganisatie wordt opgenomen. Derden kunnen dan zien dat de betreffende groeve dit vertrouwen heeft, hetgeen de naam van de leverancier in de markt ten goede komt. Het voordeel voor de groeve is ontlasting van administratieve (certificaat)verplichtingen, die veelal (grotendeels) door de leverancier worden verricht of overgenomen. De rechtbank stelt vast dat [eiseressen] deze toelichting niet heeft betwist, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. De aldus geschetste situatie maakt niet dat [gedaagden] onrechtmatig jegens [eiseressen] heeft gehandeld vanwege het enkele feit dat Roxx mogelijk producten heeft geleverd waarvoor een certificaat gold dat op naam stond van [eiseressen]
Overige stellingen van [eiseressen]
4.46.
[eiseressen] heeft gesteld dat er ten slotte nog een aantal overige relevante bevindingen naar voren is gekomen uit het bewijsbeslag. Dit ziet in de eerste plaats op een aanvraagformulier voor een kredietverzekering van Roxx van 3 november 2014, waarin Roxx melding maakt van haar ‘belangrijkste afnemers’ en waarbij de opsomming volgens [eiseressen] uitsluitend en volledig het vaste klantenbestand van [eiseressen] betreft. Daarnaast is een crediteurenlijst met als datum 31 december 2015 beslagen en de daarop vermelde leveranciers zijn bijna allemaal vaste relaties van [eiseressen] , zo stelt zij. Verder is een Excel-bestand gevonden waarop [gedaagden] alle klanten van Roxx bijhield. De hierop vermelde klanten komen, naar [eiseressen] stelt, bijna volledig overeen met het volledige klantenbestand van [eiseressen] vóór 1 juli 2014.
4.47.
Ten aanzien hiervan is de rechtbank van oordeel dat het enkel melding maken van ‘klanten’/‘belangrijkste afnemers’/‘leveranciers’ niet betekent dat (1) dit daadwerkelijk klanten zijn en (2) dit onrechtmatig is. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kan in de waterbouwmarkt niet gesproken worden over vaste relaties, vaste klanten of exclusiviteit. Hiervoor heeft de rechtbank bovendien vastgesteld dat niet is bewezen dat klanten of relaties door [gedaagden] zijn ‘overgenomen’.
Conclusie ten aanzien van gestelde onrechtmatige concurrentie
4.48.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat [gedaagden] met behulp van (1) vertrouwelijke informatie van [eiseressen] (2) duurzame relaties van [eiseressen] heeft benaderd op een wijze die (3) stelselmatig en substantieel afbreuk heeft gedaan aan (4) het bedrijfsdebiet van [eiseressen] Niet is gebleken dat [gedaagde sub 1] – zoals [eiseressen] in randnummer 79 van de dagvaarding heeft gesteld – bedrieglijke handelingen heeft gepleegd waarmee de relaties van [eiseressen] zijn misleid om het handelsdebiet van [gedaagde sub 1] zelf of van Roxx te vestigen, te behouden of uit te breiden. Evenmin is komen vast te staan dat [gedaagden] de volledige onderneming van [eiseres sub 3] al meteen vanaf 1 juli 2014 heeft voortgezet in Roxx. In dit verband heeft [gedaagden] onweersproken aangevoerd dat Roxx in het begin slecht liep en in de eerste twee maanden slechts 11.332 ton stenen heeft geleverd. Daarnaast is niet gebleken dat meerwerk op lopende projecten afhandig is gemaakt van [eiseressen] door “onder de duiven te schieten” van [eiseressen] op grond van vertrouwelijke kennis over prijsniveaus. Die conclusie kan evenmin worden getrokken op grond van het feit dat [gedaagde sub 1] (kopieën van de) administratie van [eiseressen] voor een langere duur onder zich heeft gehouden (zie hiervoor onder 4.23.6) en/of gegevens zijn doorgestuurd naar het Roxx-domein (zie hiervoor onder 4.23.5). Het is immers niet komen vast te staan dat met die verworven informatie [eiseressen] onrechtmatig is beconcurreerd en aan de vier hierboven genoemde elementen is voldaan, zodat van onrechtmatige concurrentie geen sprake is (geweest).
Onbehoorlijk bestuur
4.49.
[eiseressen] heeft onder A.1, sub i, gevorderd voor recht te verklaren dat Arros en [gedaagde sub 1] onbehoorlijk bestuur hebben gepleegd en dat hen daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De verwijten die [eiseressen] in dit kader aan Arros/ [gedaagde sub 1] maakt, zijn met name gebaseerd op (nagenoeg) dezelfde stellingen die [eiseressen] heeft ingenomen in het kader van de vermeende onrechtmatige concurrentie, welke stellingen niet door de rechtbank zijn overgenomen. Daarmee is er in zoverre geen feitelijke grondslag die de gevorderde verklaring voor recht kan dragen.
4.50.
Aanvullend overweegt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] zakelijke kansen voor [eiseressen] heeft onthouden of heeft weggekaapt ‘voor persoonlijk en eigen gewin’. In dit kader verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 4.39 en 4.48 is overwogen. Door [eiseressen] is verder niet concreet onderbouwd welke offerte(s) door [eiseres sub 3] ten behoeve van welk specifiek project is/zijn uitgebracht en vervolgens – via [gedaagde sub 1] – door Roxx is/zijn beleverd. De grondslag voor het ontnemen van zakelijke kansen ontbreekt derhalve, laat staan dat [gedaagde sub 1] daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.51.
Wat betreft de pijler ‘administratie’ in het kader van vermeend onbehoorlijk bestuur heeft de rechtbank reeds overwogen dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] administratie heeft ontvreemd, dat de administratie compleet ontbrak of dat geen administratie werd bijgehouden. [eiseressen] heeft in dit kader ook gesteld dat de boekhoudplicht op grond van artikel 2:10 BW is geschonden. [gedaagden] heeft evenwel terecht aangevoerd dat die plicht enkel ziet op het voeren van een financiële administratie. Door [eiseressen] is niet gesteld noch aangetoond dat die niet aan de norm voldeed, zoals benoemd in het arrest van de Hoge Raad van 11 juni 1993 (ECLI:NL:HR:1993:ZC0994), namelijk dat doorgaans aan artikel 2:10 BW is voldaan, indien de administratie van de vennootschap zodanig was dat men snel inzicht kan krijgen in de debiteuren- en crediteurenpositie op enig moment en dat deze posities en stand van de liquiditeiten, gezien de aard en omvang van de onderneming, een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie. De rechtbank merkt in dit kader nog op dat [gedaagden] onweersproken heeft gesteld dat eisers noch de accountant in alle voorbijgaande jaren een opmerking hebben gemaakt over de administratie bij [eiseres sub 3] en dat in geen enkel bestuursverslag of aandeelhoudersvergadering terugkomt dat geen goede administratie zou worden gevoerd. Dat [gedaagde sub 1] het feitelijk bestuur over [eiseres sub 3] voerde, neemt niet weg dat alle vier de broers via hun holdingvennootschappen, [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] deel uitmaakten van het bestuur. Het verwijt van het niet voeren van de administratie zou hen dan ook treffen, waarvoor zij zich niet kunnen disculperen.
Schending geheimhoudingsbeding en nevenwerkzaamhedenbeding
4.52.
[eiseressen] heeft onder A1, sub iii, gevorderd te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 3] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van het geheimhoudingsbeding (art. 10) en nevenwerkzaamhedenbeding (art. 9 lid 2) in zijn arbeidsovereenkomst met [eiseres sub 2] .
4.53.
De rechtbank stelt voorop dat deze vordering een aardzaak betreft als bedoeld in artikel 93 lid c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dat betekent dat deze vordering behandeld en beslist moet worden door de kantonrechter. Voor de overige vorderingen die de rechtbank hiervoor beoordeeld heeft, geldt dat deze in beginsel behoren tot de bevoegdheid van de kamer voor andere zaken dan kantonzaken. Artikel 94 lid 2 Rv bepaalt dat in geval van samenhang tussen alle vorderingen die zich tegen afzonderlijke behandeling verzet – waarvan sprake is – de aardvordering samen met alle andere vorderingen verwezen moet worden naar de kantonrechter. De rechtbank heeft besloten de zaak desondanks niet te verwijzen naar de kantonrechter om de volgende reden. Na een verwijzing naar de kantonrechter, is deze op de voet van artikel 98 Rv bevoegd om de zaak te verwijzen naar een meervoudige kamer voor andere zaken dan kantonzaken als hij van oordeel is dat de zaak ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één rechter. Aangenomen kan worden dat de kantonrechter dat zal oordelen, waardoor de zaak dan terugkeert bij de kamer die de zaak nu behandelt. Immers, gelet op de grote omvang van het dossier, de aard en de inhoud (waaronder de hoogte) van de vorderingen, heeft ook de enkelvoudige kamer voor andere zaken dan kantonzaken, de zaak voor afdoening verwezen naar de meervoudige kamer. De Hoge Raad heeft bovendien recent geoordeeld dat de kantonrechter de zaak niet meervoudig kan behandelen samen met twee andere kantonrechters (HR 22 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1724). De rechtbank acht het niet opportuun om partijen in deze fase van de procedure, die in mei 2016 is gestart en dus al ruim acht jaar duurt vooral door de vele discussies tussen partijen in de fase van onderzoek van het bewijsbeslag door de deskundige, te belasten met vertraging van de procedure als gevolg van het verwijzen van de zaak naar de kantonrechter en het vervolgens terugverwijzen van de zaak door de kantonrechter naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken. Bij die afweging heeft de rechtbank betrokken het feit dat de (on)bevoegdheid van de kamer voor andere zaken dan kantonzaken noch door de rechtbank noch door partijen eerder aan de orde is gesteld. Vermoedelijk vanwege de overwegend handelsrechtelijke aard van het geschil, is het aan ieders aandacht ontsnapt. De rechtbank houdt daarom de zaak aan zich en oordeelt en beslist ook in deze aardzaak.
4.54.
In het kader van deze vordering heeft [eiseressen] gesteld dat [gedaagde sub 3] het gehele bestand met (bedrijfs)vertrouwelijke contactgegevens aan zijn privé e-mailadres heeft toegestuurd en vervolgens ook daadwerkelijk contactpersonen heeft benaderd die zijn opgenomen op deze lijst, waarmee hij het toepasselijke geheimhoudingsbeding heeft geschonden. Daarnaast heeft [gedaagde sub 3] het nevenwerkzaamhedenbeding geschonden, welk beding [gedaagde sub 3] verbiedt om gedurende de arbeidsovereenkomst werkzaamheden voor anderen of voor eigen rekening te verrichten. [gedaagde sub 3] heeft immers gedurende zijn arbeidsovereenkomst met [eiseres sub 2] Roxx opgericht en ten behoeve van deze vennootschap (voorbereidende, maar ook al verdergaande) commerciële activiteiten verricht, zoals het reserveren van een domeinnaam.
4.55.
Ten aanzien van het geheimhoudingsbeding stelt de rechtbank voorop dat [gedaagden] in haar CnD onweersproken heeft aangevoerd dat de stellingen van [eiseressen] feitelijk zien op verwijten die vallen onder het bereik van een concurrentiebeding. [gedaagde sub 3] had echter geen concurrentie- of relatiebeding in zijn arbeidsovereenkomst. Een geheimhoudingsbeding is geen concurrentie- of relatiebeding. De rechtbank deelt daarom de opvatting van [gedaagden] dat het opzetten van Roxx en het na uitdiensttreding eventueel handelen met aannemers en groeves waarmee [eiseressen] ook handelde, buiten het toepassingsbereik van het geheimhoudingsbeding valt.
4.56.
Voorts overweegt de rechtbank dat slechts is komen vast te staan dat [gedaagde sub 3] een algemene lijst met contactgegevens (telefoonnummers) van relaties naar zijn privé e-mailadres heeft verzonden. Onbetwist heeft [gedaagden] aangevoerd dat [gedaagde sub 3] – ook volgens [naam 2] – de telefonische contacten beheerde. Gelet op het feit dat [gedaagde sub 3] deze gegevens aan zichzelf verstuurde in het kader van de uitvoering van zijn reguliere werkzaamheden althans tijdens zijn dienstverband bij [eiseres sub 2] (zie ook hiervoor onder 4.23.4), kan niet worden vastgesteld dat hij daarmee het geheimhoudingsbeding schond.
4.57.
Evenmin is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 3] het nevenwerkzaamhedenbeding heeft geschonden. Het oprichten van een vennootschap is geen werkzaamheid en het reserveren van een domeinnaam is dat ook niet.
Conclusie ten aanzien van de vorderingen
4.58.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 4.10 heeft overwogen, heeft [eiseressen] geen belang bij een verklaring voor recht als gevorderd onder A.1, sub ii, en zal deze vordering om die reden worden afgewezen. Op grond van voorgaande overwegingen kan verder niet geconcludeerd worden dat (één van de) gedaagden eisers onrechtmatig hebben beconcurreerd, dat Arros en [gedaagde sub 1] onbehoorlijk bestuur hebben gepleegd, dat [gedaagde sub 3] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van het geheimhoudingsbeding (art. 10) en nevenwerkzaamhedenbeding (art. 9 lid 2) of dat (één van de) gedaagden (anderszins) onrechtmatig jegens [eiseres sub 3] , [eiseres sub 2] of [eiseres sub 1] hebben gehandeld. De juridische grondslag onder de hierop betrekking hebbende vorderingen is niet komen vast te staan, zodat naast de vordering A.1, sub ii, ook de vorderingen onder A1, sub i en sub iii tot en met vii, niet kunnen worden toegewezen.
4.59.
Aangezien geen inbreukmakend en/of onrechtmatig handelen door (één van de) gedaagden jegens [eiseres sub 3] , [eiseres sub 2] of [eiseres sub 1] is aangenomen, is evenmin komen vast te staan dat deze eisers (als gevolg daarvan) schade hebben geleden, zodat ook de vordering onder A1, sub viii, zal worden afgewezen. De hierop voortbordurende vorderingen met betrekking tot vermeende schade onder A2 tot en met A4 zullen daarom ook worden afgewezen.
4.60.
Nu alle vorderingen van [eiseressen] worden afgewezen, kan in het midden blijven het antwoord op de vraag welke vordering(en) door welke eiser(s) zou(den) kunnen worden ingesteld.
Proceskosten
Kosten deskundige
4.61.
Zoals de rechtbank onder meer in de vonnissen van 14 maart 2018 (r.o. 3.38 onder sub a), 25 september 2019 (r.o. 2.1) en 17 februari 2021 (r.o. 14.3.1) overwoog, is onmiskenbaar sprake van een deskundigenbenoeming door de rechtbank. De kosten die de deskundige (ter zake het bewijsbeslag) heeft gemaakt, vallen daarmee onder de proceskosten.
4.62.
[eiseressen] heeft onder verwijzing naar facturen (productie 301 bij haar CnD) onbetwist gesteld dat zij in totaal € 67.713,25 exclusief btw aan de deskundige heeft betaald. In het vonnis van 18 augustus 2021 heeft de rechtbank (in de beslissing onder 22.2) kort gezegd bepaald dat [gedaagden] een voorschot op de deskundigenkosten van € 15.000,- exclusief btw dient te storten op een door de deskundige genoemd rekeningnummer. [gedaagden] heeft (onder verwijzing naar haar productie 468) onbetwist gesteld dat zij dit bedrag aan de deskundige heeft betaald. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat in totaal € 82.713,25 exclusief btw aan kosten voor de deskundige door partijen is betaald en dat daarmee, nu van het tegendeel niet is gebleken, alle kosten van de deskundige (ten behoeve van het uitbrengen van het deskundigenbericht) zijn voldaan.
4.63.
Nu de vorderingen van [eiseressen] integraal worden afgewezen, komen op grond van artikel 237 lid 1 Rv de kosten voor de deskundige voor rekening van [eiseressen] (in het vonnis van 18 augustus 2021 heeft de rechtbank reeds overwogen dat later zal worden beslist wie de kosten uiteindelijk moet dragen). Dat betekent dat [eiseressen] € 15.000,00 exclusief btw aan [gedaagden] zal moeten vergoeden, zodat de rechtbank [eiseressen] daartoe zal veroordelen. De kosten die [eiseressen] al heeft voorgeschoten, blijven voor haar rekening.
Overige proceskosten [gedaagden]
4.64.
[eiseressen] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de overige proceskosten van [gedaagden] (inclusief nakosten) betalen. Voor een veroordeling in de reële proceskosten, zoals [gedaagden] vordert, bestaat geen grond. Een dergelijke proceskostenveroordeling komt slechts bij zéér hoge uitzondering in beeld, en wel indien sprake is van misbruik van procesrecht. Daarvan is in dit geval geen sprake. Een schending van de waarheidsplicht van artikel 21 Rv kan ook leiden tot toewijzing van de volledige, daadwerkelijk door de andere partij gemaakte kosten in plaats van de geliquideerde proceskosten. Hoewel [gedaagden] zich op het standpunt heeft gesteld dat [eiseressen] artikel 21 Rv meermaals heeft geschonden, deelt de rechtbank die mening niet. In deze lange procedure is [eiseressen] een aantal keren van standpunt gewisseld. Ook heeft zij gaandeweg de procedure feiten anders geïnterpreteerd en becommentarieerd (dan [gedaagden] ), maar de rechtbank is niet gebleken dat [eiseressen] een flagrante leugen naar voren heeft gebracht of de rechtbank (bewust) verkeerd heeft voorgelicht. De proceskosten van [gedaagden] worden derhalve begroot conform het gebruikelijke liquidatietarief.
4.65.
De overige proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
3.903,00
- salaris advocaat
21.785,00
(ter zake de mondelinge behandelingen (in de hoofdzaak en het incident) van 27 juni 2017, 9 december 2022 en 9 oktober 2024, de conclusie van antwoord en de CnD, derhalve 5 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
25.866,00
4.66.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseressen] af,
5.2.
veroordeelt [eiseressen] om aan [gedaagden] te vergoeden een bedrag van
€ 15.000,00 ter zake door [gedaagden] betaalde kosten voor de deskundige,
5.3.
veroordeelt [eiseressen] in de overige proceskosten van [gedaagden] , begroot op € 25.866,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseressen] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [eiseressen] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart de beslissingen onder 5.2 tot en met 5.4 uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, mr. B.R.M. de Bruijn en
mr. C.S. van den Pauwert en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.
JPW