ECLI:NL:HR:2024:1724

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
24/01646
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie in het belang der wet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De mogelijkheid van verwijzing van kantonzaken naar een meervoudige kamer door een enkelvoudig rechtsprekende kantonrechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. De zaak betreft de vraag of een enkelvoudig rechtsprekende kantonrechter een kantonzaak kan verwijzen naar een meervoudige kamer van kantonrechters. De Procureur-Generaal heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 23 november 2016, waarin de kantonrechter de vordering van een reiziger om schadevergoeding wegens vertraging van een KLM-vlucht had afgewezen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid van meervoudige kantonrechtspraak, met uitzondering van pachtzaken. De wetgever heeft in 2002 gekozen voor enkelvoudige behandeling van kantonzaken, en eerdere voorstellen om meervoudige kantonrechtspraak mogelijk te maken zijn niet doorgevoerd. De Hoge Raad concludeert dat de kantonrechter in deze zaak terecht heeft overwogen dat de wet geen mogelijkheid biedt voor meervoudige kantonrechtspraak, en verwerpt het beroep van de Procureur-Generaal.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/01646
Datum22 november 2024
ARREST
op een vordering tot cassatie in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden en gericht tegen het vonnis in de zaak 4307648 \ RL EXPL 15-21879 van de rechtbank Den Haag van 23 november 2016.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak 4307648 \ RL EXPL 15-21879 van de rechtbank Den Haag van 23 november 2016.
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld in het belang der wet.
De vordering van de Procureur-Generaal strekt ertoe dat de Hoge Raad het vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 23 november 2016 in het belang der wet zal vernietigen en voorts zal verstaan dat de vernietiging geen nadeel zal toebrengen aan de rechten die door betrokkenen zijn verkregen.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze procedure tot cassatie in het belang der wet gaat het over de vraag of de enkelvoudig rechtsprekende kantonrechter in civiele procedures een kantonzaak kan verwijzen naar een meervoudige kamer van kantonrechters en, zo ja, op welke grondslag.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Een reiziger heeft in 2013 bij KLM een vlucht geboekt van Berlijn naar Amsterdam.
(ii) Op vordering van de reiziger heeft de kantonrechter te Amsterdam bij beschikking van 29 september 2014 wegens bij de vlucht ondervonden vertraging aan de reiziger een vergoeding ten laste van KLM toegekend.
2.3
De reiziger heeft gevorderd dat de Staat der Nederlanden wordt veroordeeld tot betaling van € 500,-- aan schadevergoeding op de grond dat in de hiervoor in 2.2 onder (ii) bedoelde beschikking de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in art. 6 EVRM en in art. 47, tweede alinea, Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is overschreden.
2.4
De kantonrechter [1] heeft de vordering afgewezen. De kantonrechter heeft, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:
“4.1. Naar het oordeel van de kantonrechter leent deze zaak zich voor meervoudige behandeling. [Eiseres] stelt de consequentie aan de orde van overschrijding van de in artikel 7, lid 2, EPGV neergelegde beslistermijn in de geharmoniseerde zogenoemde “Europese procedure voor geringe vorderingen” (…). [Eiseres] heeft onweersproken en met voorbeelden onderbouwd naar voren gebracht dat de overschrijding van de beslistermijn in haar zaak niet op zichzelf staat. Daarmee is de te nemen beslissing in deze zaak mogelijk relevant voor andere, soortgelijke zaken. (…).
4.2.
De wet kent niet de mogelijkheid van meervoudige kantonrechtspraak. Wel kan een zaak op de voet van artikel 98 Rv naar een meervoudige kamer voor andere zaken dan kantonzaken worden verwezen. Deze zaak – waarin één vordering is ingesteld die vanwege het beloop ervan tot het takenpakket van de kantonrechter behoort – valt echter buiten de reikwijdte van deze bepaling, die alleen ziet op de in artikel 94, tweede tot en met vierde lid, en 97, eerste lid, Rv bedoelde gevallen. Dat zijn – kort gezegd – gevallen waarin in één zaak meer vorderingen zijn ingesteld, dan wel sprake is van conventie en een reconventie of een hoofdzaak en een vrijwaringszaak, waarin één van de vorderingen een zogenoemde aardzaak (als bedoeld in artikel 93 onder c of d Rv) is.
4.3.
Het voorgaande heeft de kantonrechter ertoe gebracht de zaak tezamen met twee andere kantonrechters (…) te behandelen tijdens de comparitie van partijen. De overwegingen en de beslissingen in dit vonnis zijn de vrucht van de beraadslagingen met deze twee andere kantonrechters.”
2.5
Tegen het vonnis is geen gewoon rechtsmiddel ingesteld.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel betoogt dat de kantonrechter het recht, in het bijzonder art. 15 lid 2 Rv, heeft geschonden door, samengevat, te oordelen dat deze zaak zich voor meervoudige behandeling leent (rov. 4.1), maar dat de wet niet de mogelijkheid van meervoudige kantonrechtspraak kent (rov. 4.2) en door vervolgens het vonnis enkelvoudig te wijzen.
3.2
Art. 47 lid 1 RO luidt:
“1. Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van kantonzaken enkelvoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.”
Voor de behandeling van pachtzaken voorziet art. 48 RO in meervoudige kamers, bestaande uit een kantonrechter en twee niet-rechterlijke deskundige leden.
3.3.1
Met ingang van 1 januari 2002 zijn de tot dan toe bestaande kantongerechten opgegaan in de rechtbanken. Art. 47 lid 1 (oud) RO luidde met ingang van die datum als volgt:
“1. Er is een sector kanton waarbinnen in enkelvoudige kamers kantonzaken worden behandeld en beslist.”
Met ingang van diezelfde datum luidde art. 48 (oud) RO, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Het bestuur van de rechtbank vormt binnen de sector kanton enkelvoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan. (…).
2. In afwijking van artikel 47, eerste lid, vormt het bestuur van de rechtbank binnen de sector kanton meervoudige kamers onder de benaming van pachtkamers en bepaalt de bezetting daarvan.
(…)”
3.3.2
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat sinds 1 januari 2002 in de art. 15-18 Rv bepalingen over enkelvoudige en meervoudige kamers. Art. 15 leden 1 en 2 Rv luiden als volgt:
“1. Bij de rechtbank worden zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door een enkelvoudige kamer.
2. Indien de zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer, bestaande uit drie leden. De enkelvoudige kamer kan ook in andere gevallen een zaak naar een meervoudige kamer verwijzen.”
3.3.3
In de wetsgeschiedenis van art. 15 Rv is erop gewezen dat een eerder voorziene afzonderlijke bepaling voor kantonzaken is vervallen in verband met de onderbrenging van de kantongerechten in de rechtbanken en dat art. 15 lid 1 Rv ook van toepassing is op kantonzaken. [2]
3.3.4
Art. 98 Rv maakt het – eveneens sinds 1 januari 2002 – mogelijk dat de kantonrechter in bepaalde gevallen met toepassing van art. 15 lid 2 Rv kan verwijzen naar een meervoudige kamer voor andere zaken dan kantonzaken. Deze mogelijkheid bestaat – kort gezegd – wanneer de kantonrechter in een zaak (i) moet oordelen over verschillende samenhangende vorderingen, (ii) die vorderingen bij afzonderlijke behandeling niet alle door de kantonrechter zouden worden behandeld en (iii) de kantonrechter van oordeel is dat de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.
3.3.5
Uit de wetsgeschiedenis van art. 98 Rv blijkt dat de wetgever indertijd niet voelde voor een mogelijkheid om deze zaken te verwijzen naar een meervoudige kamer van kantonrechters:
“Een dergelijke mogelijkheid van meervoudige kantonkamers valt naar mijn oordeel echter niet te verenigen met de aard van de kantonrechtspraak als unus-rechtspraak en is daarom in dit wetsvoorstel niet opgenomen. Wel kan de kantonrechter in een dergelijk geval (…) de zaken verwijzen naar een meervoudige kamer, maar daarbij zal het moeten gaan om een kamer van een andere sector (…). Daarbij verzet zich er overigens niets tegen dat de kantonrechter zelf, maar dan niet als kantonrechter, in die kamer zitting heeft.” [3]
3.4.1
In 2009 is in het wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie [4] voorgesteld, voor zover hier van belang, om meervoudige kantonrechtspraak ook in andere zaken dan pachtzaken mogelijk te maken. Voorgesteld werd om in art. 47 RO te bepalen dat het bestuur voor het behandelen en beslissen van kantonzaken enkelvoudige en meervoudige kamers vormt. Verder werd voorgesteld de beperkte verwijzingsmogelijkheid van art. 98 Rv te schrappen, om in plaats daarvan de algemene verwijzingsmogelijkheid van art. 15 lid 2 Rv te laten gelden. [5]
3.4.2
Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer zijn vooral bezwaren geuit tegen de daarin opgenomen afschaffing van de aparte sector kanton. Door één fractie is ook bezwaar gemaakt tegen de introductie van “het aan kantonrechtspraak wezensvreemde (…) onwenselijke fenomeen van de meervoudige kantonkamer”. [6] Naar aanleiding van deze bezwaren heeft de minister toegezegd dat als het wetsvoorstel zou worden aanvaard, onderdelen daarvan – waaronder de wijziging van art. 47 RO en de schrapping van art. 98 Rv – vooralsnog niet in werking zouden treden. [7] Vervolgens is het wetsvoorstel aanvaard en zijn bij de inwerkingtreding op 1 juli 2011 de hiervoor bedoelde onderdelen uitgezonderd. [8]
3.5.1
In 2011 is vervolgens in het wetsvoorstel Wet herziening gerechtelijke kaart [9] wederom voorgesteld de wettelijke vastlegging van de sector kanton te schrappen en is voorgesteld om art. 47 lid 1 RO te laten luiden zoals hiervoor in 3.2 weergegeven. Ook zouden de in de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie opgenomen maar niet in werking getreden wijziging van art. 47 RO en schrapping van art. 98 Rv komen te vervallen (art. CXIX). Daarmee werd dus afgezien van introductie van de mogelijkheid van meervoudige kamers voor kantonzaken. De memorie van toelichting vermeldt hierover het volgende (voetnoot weggelaten): [10]
“De herkenbaarheid van de kantonrechtspraak blijft ook gewaarborgd doordat in de Wet RO blijft voorgeschreven dat voor de behandeling en beslissing van kantonzaken specifieke kamers worden gevormd. Gehandhaafd blijft tevens het voorschrift dat dit enkelvoudige kamers zijn. In de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie was nog voorzien in de mogelijkheid dat in uitzonderingsgevallen kantonrechtspraak ook in meervoudige kamers zou kunnen geschieden. Mede gelet op het voornemen in het regeerakkoord om in de civiele rechtspraak de meervoudige rechtspraak te beperken en enkelvoudig hoger beroep in kantonzaken in te voeren, acht ik het echter aangewezen om de huidige regel te handhaven dat kantonzaken in eerste aanleg enkelvoudig worden behandeld. Handhaving van deze regel geeft bovendien extra reliëf aan het eigen karakter van de kantonrechtspraak.”
3.5.2
Het wetsvoorstel Wet herziening gerechtelijke kaart is, zonder in dit verband relevante wijzigingen, wet geworden en op 1 januari 2013 in werking getreden. [11]
3.6
Hetgeen hiervoor in 3.2-3.5.2 is overwogen, leidt tot de navolgende bevindingen. De wetgever heeft in 2002 ervoor gekozen dat kantonzaken, met uitzondering van pachtzaken, enkelvoudig door een kantonrechter worden behandeld en beslist. Het bestuur van de rechtbank vormt daartoe enkelvoudige kamers (art. 47 lid 1 RO). In bepaalde gevallen bestaat de mogelijkheid om een kantonzaak te verwijzen naar een meervoudige kamer voor andere zaken dan kantonzaken (art. 98 Rv in verbinding met art. 15 lid 2 Rv). In het wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie is voorgesteld om meervoudige kantonrechtspraak mogelijk te maken. Naar aanleiding van in de Eerste Kamer tegen het wetsvoorstel gerezen bezwaren, is echter van invoering van meervoudige kantonrechtspraak afgezien. Daarna heeft de wetgever in de Wet herziening gerechtelijke kaart gekozen voor handhaving van de regel dat kantonzaken, met uitzondering van pachtzaken, enkelvoudig worden behandeld. Gelet op dit een en ander moet worden geconcludeerd dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid van meervoudige kantonrechtspraak, behalve in pachtzaken.
3.7
Aan de hiervoor in 3.6 vermelde conclusie doet niet af dat – zoals in de vordering van de Procureur-Generaal onder 11.4 wordt opgemerkt – de tekst van art. 15 lid 2 Rv in algemene zin bepaalt dat een enkelvoudige kamer de zaak naar een meervoudige kamer, bestaande uit drie leden, kan verwijzen indien de zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één rechter. Deze bepaling moet worden uitgelegd in het licht van art. 47 RO, waarin de wetgever de uitdrukkelijke keuze heeft gemaakt om voor kantonzaken die geen pachtzaken zijn, alleen te voorzien in enkelvoudige kamers.
3.8
Aan de hiervoor in 3.6 vermelde conclusie doet evenmin af dat in de rechtspraktijk behoefte bestaat aan de mogelijkheid van meervoudige kantonrechtspraak (zie de vordering van de Procureur-Generaal onder 7.5-7.10 en 8.8). Het is aan de wetgever om te beoordelen of, in het licht hiervan, de huidige regels op het punt van enkelvoudige behandeling en beslissing van kantonzaken aanpassing behoeven.
3.9.1
In de vordering van de Procureur-Generaal onder 8.10 wordt nog de vraag opgeworpen of, indien partijen dat wensen, althans daarmee instemmen, art. 96 lid 1 Rv kan worden gebruikt om kantonzaken meervoudig te laten behandelen en beslissen.
3.9.2
Art. 96 lid 1 Rv luidt als volgt:
“1. In alle zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan, kunnen zij zich samen tot een kantonrechter van hun keuze wenden en zijn beslissing inroepen. Het geding wordt gevoerd op de wijze als door de kantonrechter bepaald.”
Indien de kantonrechter op de voet van art. 96 Rv is benaderd door partijen in een zaak die slechts rechtsgevolgen betreft die ter vrije bepaling van partijen staan, kan de kantonrechter een procesgang voorschrijven die afwijkt van de procesgang volgens de wet. [12]
3.9.3
Uit de wetgeschiedenis van art. 96 Rv blijkt niet dat de wetgever met de tweede zin van lid 1 ook het oog heeft gehad op de mogelijkheid van verwijzing naar een meervoudige kamer. De Hoge Raad ziet onvoldoende grond om die mogelijkheid toch te aanvaarden. Uitgangspunt van art. 96 Rv is dat partijen de beslissing van “een kantonrechter van hun keuze” inroepen. De vrijheid die deze kantonrechter heeft om, alvorens te beslissen, te bepalen op welke wijze het geding wordt gevoerd, kan – in het licht van de beperking die voortvloeit uit art. 47 RO (zie hiervoor in 3.5.1) – niet geacht worden zo ver te gaan dat de beslissing vervolgens wordt genomen niet (alleen) door deze kantonrechter maar (mede) door andere kantonrechters.
3.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis met juistheid overwogen dat de wet niet de mogelijkheid van meervoudige kantonrechtspraak kent. Het middel gaat uit van een andere rechtsopvatting en moet derhalve worden verworpen.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren F.J.P. Lock, A.E.B. ter Heide, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
22 november 2024.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag 23 november 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:14190.
2.Kamerstukken II 2000/01, 27824, nr. 3, p. 32.
3.Kamerstukken II 2000/01, 27824, nr. 3, p. 39.
4.Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet op de rechterlijke indeling, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie en in verband met de regeling van het klachtrecht inzake gedragingen van rechterlijke ambtenaren (Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie), Kamerstukken II 2008/09, 32021, nr. 2.
5.Kamerstukken II 2008/09, 32021, nr. 3, p. 21-22.
6.Handelingen I 2010/11, nr. 26, item 6, p. 24.
7.Kamerstukken I 2010/11, 32021, nr. F.
8.Besluit van 27 juni 2011, Stb. 2011, 324.
9.Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en diverse andere wetten in verband met de vermindering van het aantal arrondissementen en ressorten (Wet herziening gerechtelijke kaart), Kamerstukken II 2010/11, 32891, nr. 2.
10.Kamerstukken II 2010/11, 32891, nr. 3, p. 30. Vgl. ook Kamerstukken II 2010/11, 32891, nr. 3, p. 72-73 en Kamerstukken I 2011/12, 32891, nr. C, p. 23.
11.Wet van 12 juli 2012, Stb. 2012, 313, in werking getreden op 1 januari 2013 (Stb. 2012, 314).
12.Kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p. 84.