ECLI:NL:RBLIM:2023:7597

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
10076839 EL 22-53
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en onrechtmatige daad van Dexia Nederland B.V. ten opzichte van afnemer

In deze zaak vorderde Dexia Nederland B.V. een verklaring voor recht dat zij niets meer aan de afnemer verschuldigd is, na het afsluiten van effectenleaseovereenkomsten. De afnemer, vertegenwoordigd door zijn erfgename, stelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door een op de persoon van de afnemer toegesneden beleggingsadvies te geven via de tussenpersoon Spaar Select B.V. De rechtbank oordeelde dat Dexia haar zorgplicht had geschonden en aansprakelijk was voor de schade die de afnemer had geleden. De rechtbank wees de vordering van Dexia af, met de overweging dat de gevorderde verklaring voor recht alleen kon worden toegewezen onder de voorwaarde van betaling van de schadevergoeding aan de afnemer. De rechtbank concludeerde dat er voldoende causaal verband was tussen de onrechtmatige daad van Dexia en de schade van de afnemer. Dexia werd veroordeeld in de proceskosten, en de rechtbank verklaarde de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 10076839 EL 22-53
vonnis van de kantonrechter van 21 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [plaatsnaam] , handelend ten behoeve van de gemeenschap, in haar hoedanigheid van wettelijk erfgename van [overledene] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde] genoemd. [overledene] wordt hierna Afnemer genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 augustus 2022;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek, tevens voorwaardelijke wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Afnemer heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contractnummer 1]
30-06-1999
Allround Sparen met Vooruitbetaling
II.
[contractnummer 2]
30-08-2000
Allround Effect Vooruitbetaling
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
16-03-2006
- € 62,91
Nee
II.
06-04-2006
- € 1.639,58
Nee
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft Afnemer op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 7.124,68 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [gedaagde] geen bedrag aan dividenden ontvangen en € 383,12 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
Bij brief van 25 april 2022 heeft Dexia [gedaagde] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 748,03, te vermeerderen met de wettelijke rente,
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met nummers [contractnummer 1] en [contractnummer 2] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht en afwachten van ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd.
4.5.
[gedaagde] meent nog een vordering op Dexia te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999 of artikel 25 NR 1995. Ook stelt [gedaagde] dat Dexia een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Daartoe is in dit geval de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie. Voor zover [gedaagde] zich erop beroept dat nog verdere jurisprudentie moet worden afgewacht, wordt zij daarin niet gevolgd.
verjaring
4.7.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gedaagde] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.8.
Afnemer heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select B.V. (hierna: Spaar Select). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.9.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gedaagde] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [gedaagde] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
[gedaagde] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“In deze zaak gaat het om wijlen de heer [overledene] die – op advies van een financieel adviseur, [adviseur] , van Spaar Select (hierna te noemen: de adviseur) – een Allround Sparen en een Allround Effect overeenkomst van Bank Labouchere heeft afgesloten. In 1999 werd wijlen de heer [overledene] ongevraagd telefonisch benaderd door een medewerker van Spaar Select. De medewerker bood aan om een afspraak te maken voor een financieel adviesgesprek met een financieel adviseur van Spaar Select. [overledene] is akkoord gegaan met een afspraak. Bij de huisbezoeken waren zowel [gedaagde] als wijlen de heer [overledene] aanwezig. Tijdens het huisbezoek vroeg de adviseur ( [adviseur] ) naar de financiële situatie en wensen van wijlen de heer [overledene] en [gedaagde] . Wijlen de heer [overledene] en [gedaagde] hadden destijds een bedrag aan spaargeld wat zij op dat moment niet gebruikten. Omdat [gedaagde] vermogen op wilde bouwen als spaarpotje voor de toekomst en voor de kinderen als zij in toekomst wilden studeren, adviseerde de adviseur om een Allround Sparen product van Bank Labouchere af te sluiten. Hun spaargeld konden zij dan aanwenden voor de vooruitbetaling van de inleg in het onderhavige product. Omdat [overledene] niet al haar spaargeld wilde gebruiken voor de inleg, stelde de adviseur voor om een bedrag van NLG 4.800 aan inleg te betalen. Volgens de advi- seur kon [overledene] op een veilige manier vermogen opbouwen met dit product. Voorts zou het Allround Sparen product een hoog rendement op hun vermogen behalen, aldus de adviseur. De adviseur heeft [gedaagde] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat er belegd ging worden met geleend geld, dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. [gedaagde] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten. [gedaagde] heeft het advies van de adviseur, met vol vertrouwen in zijn deskundigheid, opgevolgd en heeft een Allround Sparen product van Bank Labouchere afgesloten. Het aanvraag- formulier is door de adviseur ingevuld, waarna wijlen de heer [overledene] deze heeft ondertekend. De adviseur kwam bij wijlen de heer [overledene] thuis langs voor de onderte- kening van de overeenkomst. In 2000 werd wijlen de heer [overledene] en [gedaagde] opnieuw benaderd door de adviseur. De adviseur benaderde wijlen de heer [overledene] ongevraagd telefonisch, waarna een afspraak is gemaakt voor een huisbezoek. De adviseur adviseerde [overledene] om nog een product van Bank Labouchere af te sluiten, namelijk een Allround Effect. Volgens de adviseur zou [overledene] middels een tweede product meer vermogen behalen om zijn doelstellingen te kunnen verwezenlijken. Omdat de adviseur het vertrouwen van [overledene] had gewonnen, durfde hij dit keer een groter bedrag aan inleg vooruit te betalen. In overleg met de adviseur besloot hij een bedrag van NLG 9.600 vooruit te betalen. Wederom heeft de adviseur [gedaagde] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s van het product. Zo heeft hij er niet op gewezen dat er belegd ging worden met geleend geld, dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Op advies van de adviseur heeft [gedaagde] een Allround Effect product van Bank Labouchere afgesloten. Het aanvraagformulier is door de adviseur ingevuld, waarna wijlen de heer [overledene] deze heeft ondertekend.”
4.11.
[gedaagde] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier Labouchere Effecten Lease van 23 juni 1999 op naam van Afnemer, voorzien van contractnummer [contractnummer 1] en het logo van Spaar Select, en waarop [adviseursnummer] is ingevuld evenals handgeschreven de naam van [adviseur] en – per fax op 25 juni 1999 – doorgezonden door Spaar Select,
- een kopie van het aanvraagformulier Aandelenlease van 22 augustus 2000 op naam van Afnemer, voorzien van het handgeschreven contractnummer [contractnummer 2] en het logo van Spaar Select, en waarop [adviseursnummer] is ingevuld evenals handgeschreven de naam van [adviseur] en – per fax op 25 augustus 2000 – doorgezonden door Spaar Select,
- een kopie van de overeenkomst Allround Sparen met vooruitbetaling van 30 juni 1999 met contractnummer [contractnummer 1] , voorzien van het adviseursnummer:
[adviseursnummer]en waarop handgeschreven is vermeld de naam van [adviseur] ,
- een kopie van de overeenkomst Allround Effect Vooruitbetaling van 30 augustus 2000 met contractnummer [contractnummer 2] , voorzien van het adviseursnummer:
[adviseursnummer]en waarop handgeschreven is vermeld de naam van [adviseur] .
4.12.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [gedaagde] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [gedaagde] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.13.
[gedaagde] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar Select een op de persoon van Afnemer toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemer, had zij behoren te weten dat Afnemer door de tussenpersoon is geadviseerd. [5]
aansprakelijkheid Dexia4.14. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met Afnemer de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie4.15. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] niets meer aan Dexia is verschuldigd en dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gedaagde] is verschuldigd. Wat Dexia nog wel aan [gedaagde] is verschuldigd, kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gedaagde] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [gedaagde] niet inhoudelijk besproken te worden. De vorderingen van Dexia zullen worden toegewezen als na te melden. Omdat [gedaagde] inhoudelijk gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 528,00 (2 x tarief € 264,00)
- nakosten
€ 132,00
Totaal € 660,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.15. weergegeven,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot en met heden worden vastgesteld op € 660,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Swildens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.