ECLI:NL:RBLIM:2023:6820

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
ROE 22/3008
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de Verordening forensenbelasting en het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de forensenbelasting. Eiser, die zijn hoofdverblijf in Ridderkerk heeft, is aangeslagen voor de forensenbelasting in de gemeente Echt-Susteren voor het belastingjaar 2022. De aanslag van € 1.230,- is gebaseerd op de WOZ-waarde van zijn woning, die is vastgesteld op € 243.000,-. Eiser is van mening dat de heffing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat hij vindt dat de WOZ-waarde niet de hoogte van de forensenbelasting zou moeten bepalen. Hij stelt dat hij meer belasting betaalt dan andere eigenaren van woningen met een lagere waarde, terwijl zij in gelijke mate gebruik maken van gemeentelijke voorzieningen.

De rechtbank heeft de Verordening forensenbelasting getoetst aan het gelijkheidsbeginsel en geconcludeerd dat de heffing niet in strijd is met dit beginsel. De rechtbank overweegt dat de wetgever gemeenten de bevoegdheid heeft gegeven om zelf heffingsmaatstaven te kiezen voor gemeentelijke belastingen, en dat het aan de gemeenten is om deze maatstaven in te vullen. De rechtbank stelt vast dat de forensenbelasting een directe belasting is die wordt geheven van niet-ingezetenen die gedurende meer dan negentig dagen per jaar een woning beschikbaar houden.

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van feitelijk en rechtens gelijke gevallen tussen niet-ingezetenen en toeristen, en dat het onderscheid in belastingheffing tussen deze groepen logisch voortvloeit uit de wetgeving. De rechtbank concludeert dat de aanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22 / 3008

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen, verweerder (gemachtigden: L. Westhovens, J. Slijpen en R. Devue).

Procesverloop

Bij besluit met dagtekening 31 oktober 2022 heeft verweerder eiser voor het belastingjaar 2022 aangeslagen in de forensenbelasting voor een bedrag van in totaal € 1.230,-.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de aanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2023. Eiser is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft zijn hoofdverblijf in Ridderkerk. In de gemeente Echt-Susteren is hij eigenaar en gebruiker van een woning gelegen op het [naam recreatiepark] aan de [adres] te [plaats] . Aan eiser is, als niet-ingezetene van de gemeente Echt-Susteren, door verweerder een aanslag forensenbelasting opgelegd. Eiser is het niet eens met deze aanslag. Eiser vindt dat de woz-waarde niet de hoogte van de forensenbelasting mag bepalen. Door de hogere woz-waarde van zijn woning betaalt hij meer belasting dan een eigenaar van een woning met een lagere waarde, terwijl ze beide in dezelfde mate gebruik maken van de gemeentelijke voorzieningen. Dat is volgens eiser ongepast en discriminerend. Dat geldt volgens eiser ook voor het onderscheid in de hoogte van verschuldigde belasting tussen niet-ingezetenen met een woning en toeristen. De toeristenbelasting is (veel) lager dan de forensenbelasting.
De forensenbelasting: het juridische kader
2. Op grond van artikel 216 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad besluiten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening.
Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
3. Met de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2022 (de Verordening) heeft de raad van de gemeente Echt-Susteren van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening wordt onder de naam ‘forensenbelasting’ een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Verordening wordt de belasting geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen en dat is de woz-waarde van de woning. Op grond van artikel 5 van de Verordening bedraagt de forensenbelasting bij een waarde van € 200.000,- of meer € 1.230,-.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 243.000,- voor het belastingjaar 2022. Dit heeft op grond van artikel 5 van de Verordening geleid tot een aanslag forensenbelasting van € 1.230,-. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanslag gehandhaafd.
De omvang van het geschil
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen hoofdverblijf heeft in de gemeente Echt-Susteren en de woning gedurende meer dan negentig dagen van het jaar voor zich of zijn gezin beschikbaar houdt. Ook is niet in geschil dat de aanslag is opgelegd volgens het tarief dat is genoemd in de Verordening.
De beoordeling van het geschil
6. De rechtbank overweegt dat de wetgever aan gemeenten de bevoegdheid heeft gegeven om, met uitzondering van het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat de gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de plaatselijke praktijk van de belastingheffing. [1]
7. Artikel 223 van de Gemeentewet, in samenhang met artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, voorziet in de grondslag voor de bevoegdheid van een gemeente om forensenbelasting te heffen. De forensenbelasting is een directe belasting die wordt geheven van niet-ingezetenen, die door het beschikbaar houden van een woning voor minstens negentig dagen per jaar gebruik kunnen maken van gemeentelijke voorzieningen. In artikel 223 van de Gemeentewet is geen heffingsmaatstaf of (maximale) tariefstelling bepaald. Voor de heffing van forensenbelasting mag een gemeente daarom het tarief afhankelijk maken van de waarde van de woning volgens de Wet woz. [2] De rechtbank ziet in wat eiser in deze procedure heeft aangevoerd, geen reden om hiervan af te wijken. De woz-waarde ligt in deze procedure niet aan de rechtbank ter beoordeling voor.
8. De rechtbank overweegt dat de Verordening een algemeen verbindend voorschrift is oftewel, naar de inhoud gezien, een wet. Tegen zo’n algemeen verbindend voorschrift staat geen rechtstreeks beroep open. Het kan wel, in het kader van de toetsing van een erop gebaseerd besluit (zoals in dit geval het bestreden besluit), bij wijze van exceptie worden getoetst aan hogere wetgeving en algemene (materiële) rechtsbeginselen (zoals het gelijkheidsbeginsel). De gemeentelijke bevoegdheid om belasting te heffen is in dit geval ruim. Dat maakt dat de rechtbank terughoudend moet zijn bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de forensenbelasting.
9. Het betoog van eiser dat de heffing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel (een materieel beginsel), omdat toeristen, waaronder begrepen mensen die op een recreatieterrein een woning huren, in gelijke mate gebruik maken van gemeentelijke voorzieningen maar minder toeristenbelasting betalen, volgt de rechtbank niet. Daargelaten dat aannemelijk is dat toeristen vanwege de over het algemeen beperktere duur van hun verblijf en omdat zij in de betreffende gemeente geen woning bezitten in mindere mate gebruik maken van de gemeentelijke voorzieningen, het is inherent aan forensenbelasting dat deze wordt geheven van niet-ingezetenen met een woning in eigendom in de gemeente. Dat hierdoor een onderscheid ontstaat tussen niet-ingezetenen en toeristen (en bijvoorbeeld ook ingezetenen), is een logisch gevolg van de invoering van de forensenbelasting, die de wetgever in artikel 223 van de Gemeentewet mogelijk heeft gemaakt. Er is daarom geen sprake van feitelijk en rechtens gelijke gevallen en daarmee van een schending van het gelijkheidsbeginsel (of een inbreuk op het in artikel 1 van de Grondwet opgenomen discriminatieverbod). [3]
10. Het bij de forensenbelasting door de gemeentelijke wetgever gemaakte onderscheid tussen niet-ingezetenen met duurdere en goedkopere woningen valt naar het oordeel van de rechtbank binnen de onder 8 bedoelde ruime bevoegdheid. Het karakter van de forensenbelasting staat er niet aan in de weg om voor de tariefstelling aan te sluiten bij de woz-waarde van een woning. Bovendien is het nog maar de vraag of sprake is van feitelijk gelijke gevallen. Niet onaannemelijk is dat de prijsklasse van een woning over het algemeen van invloed kan zijn op de mate waarin van de gemeentelijke voorzieningen gebruik wordt gemaakt. De verschillen in belasting die in het onderhavige geval worden gemaakt tussen de verschillende tariefklassen afhankelijk van de woningwaarde, zijn verder ook niet zodanig dat daardoor een inbreuk wordt gemaakt op het gelijkheidsbeginsel.
11. Ook ziet de rechtbank, gelet op de hoogte van de aanslag en het verschil in tarief met niet-ingezetenen met een woning met een woz-waarde die minder is dan € 200.000,- (bij een waarde boven € 150.000,- is het verschil € 280,-), geen grond om een individuele en buitensporige last aan te nemen en de Verordening voor eiser buiten toepassing te laten.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanslag terecht aan eiser is opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond en verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier op 22 november 2023.
griffier de rechter is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 november 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1174 en Hoge Raad 14 augustus 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1943.
2.Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:648 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 juli 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5911.
3.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3826 en Hoge Raad 9 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5329.