ECLI:NL:RBLIM:2023:5822

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
ROE 22/2281
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en verschoonbaarheid van termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 2 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De opposante had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, die was bekendgemaakt door het aanbrengen van een bon op haar voertuig. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard omdat het te laat was ingediend. Opposante betwistte echter dat zij de bon had aangetroffen en stelde dat de bezwaartermijn pas begon te lopen na ontvangst van een duplicaat van de naheffingsaanslag. De rechtbank overwoog dat de bekendmaking van de naheffingsaanslag op verschillende manieren kan plaatsvinden en dat in dit geval de bezwaartermijn was aangevangen op de dag na het aanbrengen van de bon. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de opposante niet kon weten dat de bon was achtergelaten. De rechtbank vernietigde de eerdere uitspraak en droeg de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van opposante. Tevens werden de proceskosten van opposante vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/2281 V

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2023 op het verzet van

[opposante] , te [woonplaats] , opposante

(gemachtigde: mr. M.J.M. Bergers),

en uitspraak in de beroepszaak tussen

opposante
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen, verweerder.

Procesverloop

Opposante heeft tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 25 augustus 2022 (de bestreden uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 6 maart 2023 heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 30 augustus 2023 op zitting behandeld. Opposante en verweerder zijn niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze verzetzaak over?
1. De beroepszaak gaat over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het bezwaar dat opposante daartegen heeft gemaakt, [1] is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift volgens verweerder te laat is ingediend. De rechtbank heeft op het daartegen door opposante ingestelde beroep op 1 juli 2022 (zaaknummer ROE 22/732) uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft daarbij het beroep om formele redenen gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Daarop heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist en dit wederom niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen door opposante ingestelde beroep heeft de rechtbank, opnieuw zonder zitting, kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat verweerder terecht heeft beslist dat het bezwaar van opposante nietontvankelijk is.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank in de eerste plaats of in de uitspraak van 6 maart 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Beoordeling van het verzet
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de rechtbank een eerder beroep over deze zaak wel gegrond heeft verklaard en vindt het onduidelijk waarom de rechtbank nu tot een ongegrondverklaring komt. Opposante voert verder aan dat zij – anders dan verweerder stelt – op 22 september 2021 geen naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft ontvangen (geen parkeerbon onder de ruitenwisser heeft aangetroffen). Pas door toezending van de duplicaat naheffingsaanslag op 31 oktober 2021 is het besluit bekendgemaakt, aldus opposante. De bezwaartermijn heeft, op grond van de Algemene termijnenwet, gelopen tot en met 13 december 2021. Opposante heeft haar bezwaarschrift op die datum verzonden en dus tijdig bezwaar gemaakt.
4. Anders dan opposante in haar beroepschrift stelt, heeft de rechtbank in de uitspraak op haar eerdere beroep (zaaknummer ROE 22/732) niet geoordeeld dat verweerder het bezwaar ten onrechte nietontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft in die uitspraak namelijk geen inhoudelijk oordeel over de zaak gegeven. Het beroep is enkel gegrond verklaard omdat verweerder niet had voldaan aan de verplichting om een verweerschrift in te dienen. De eerdere gegrondverklaring staat dan ook niet in de weg aan de huidige ongegrondverklaring van het beroep die in deze verzetzaak ter beoordeling voorligt.
5. De rechtbank stelt vast dat in het beroepschrift staat dat opposante zich erop beroept dat zij (pas) op 31 oktober 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft ontvangen. Uitgaande van die datum is het bezwaarschrift wel tijdig ingediend. Hieruit volgt dat de rechtbank in de uitspraak van 6 maart 2023 ten onrechte heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat het bezwaar niet binnen de wettelijke termijn is ingediend. Nu dit wel in geschil is, vergt dit een beoordeling van de aanvang van de bezwaartermijn in dit geval en/of een beoordeling van de verschoonbaarheid van de te late indiening indien wordt uitgegaan van aanvang van de bezwaartermijn op het moment van plaatsing van de bon onder de ruitenwisser. Die laatste beoordeling is wel verricht, maar daarbij is geoordeeld dat de ontvangstdatum van het besluit niet bepalend is voor (het begin van) de beroepstermijn of de verschoonbaarheid van een overschrijding daarvan. In het geval van bekendmaking niet op de in het bestuursrecht algemeen voorgeschreven wijze, namelijk door toezending of uitreiking daarvan, [2] maar door de daarvan in bijzondere wet mogelijk gemaakte afwijkende manier, namelijk door het aanbrengen op of aan het voertuig, [3] ligt het echter niet zonder meer voor de hand om de ontvangst van een duplicaat niet te betrekken bij de verschoonbaarheidsbeoordeling. [4]
6. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in de uitspraak van 6 maart 2023 ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, ongegrond was en dat de rechtbank de zaak dus ten onrechte zonder zitting heeft afgedaan.
7. Hetgeen onder 6 is geoordeeld, betekent dat het verzet gegrond is. Dat betekent dat de uitspraak van 6 maart 2023 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
Beoordeling van het beroep
8. Partijen zijn uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep. De enige vraag die in dit verband voorligt, is of het bezwaar tegen de naheffingsaanslag terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Daarvoor moet worden beoordeeld wanneer de bezwaartermijn is aangevangen en als de conclusie is dat het bezwaar na afloop van die termijn is ingediend, of die te late indiening verschoonbaar is.
9. Over de aanvang van de bezwaartermijn overweegt de rechtbank als volgt.
9.1.
De bekendmaking van een naheffingsaanslag parkeerbelasting kan op verschillende manieren plaatsvinden: door uitreiking in persoon, door het aanbrengen op het voertuig (bon onder de ruitenwisser) en door verzending per post. In dit geval heeft verweerder blijkbaar gekozen voor een bon onder de ruitenwisser (op 22 september 2021) gevolgd door nazending van een duplicaat (gedateerd op 31 oktober 2021). De bezwaartermijn is dan aangevangen op de dag na het aanbrengen van de bon. [5] Als echter niet vaststaat dat het aanslagbiljet op deze wijze is uitgereikt, vangt de termijn voor het instellen van bezwaar eerst aan op de dag na dagtekening van het duplicaat van het aanslagbiljet. [6]
9.2.
Het voorgaande betekent dat (alleen) als niet vaststaat dat het aanslagbiljet daadwerkelijk aan het voertuig is aangebracht, de bezwaartermijn pas is aangevangen na verzending van het duplicaat. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is wat bij deze bijzondere wijze van bekendmaking van een besluit, nodig is om voldoende te laten vaststaan dat die bekendmaking – de handeling van het aanbrengen aan het voertuig – heeft plaatsgevonden. Een foto van de aangebrachte bon onder de ruit levert in dit verband naar het oordeel van de rechtbank het meest overtuigende bewijs, maar ook bijvoorbeeld een verklaring van de controleur (degene die de parkeerbon heeft geplaatst) zou als bewijs kunnen dienen. Dat wil echter niet zeggen dat deze bewijsmiddelen vereist zijn. De rechtbank acht in dit verband een analoge toepassing van de jurisprudentie over verzending en ontvangst van besluiten – waarin door de stelling dat een besluit niet is ontvangen, een nadere bewijslast van verzending (bekendmaking) op het bestuursorgaan rust – niet zonder meer aan de orde. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
9.2.1.
Uit de stukken die verweerder heeft ingebracht, blijkt genoegzaam dat ter plaatse, in de gemeente Heerlen, de werkwijze wordt gevolgd van het direct uitschrijven van de naheffingsaanslag en (als de parkeerder zelf niet aanwezig is) bevestiging daarvan aan het voertuig (en het daarna, na het verstrijken van de betalingstermijn zonder dat betaling is gevolgd, nazenden van een duplicaat van de naheffingsaanslag bij wijze van aanmaning).
9.2.2.
Het nemen van het besluit (het uitschrijven van de bon) en de bekendmaking daarvan (het plaatsen van de bon achter de ruitenwisser) volgen elkaar in deze werkwijze zo direct op dat als aannemelijk is dat de bon is uitgeschreven, het naar het oordeel van de rechtbank ook aannemelijk is dat deze aan het voertuig is aangebracht. De rechtbank acht met de foto's van het voertuig in combinatie met de plaatsaanduiding (coördinaten) en tijdsaanduiding en het feit dat op de betreffende dag (22 september 2021) om 14:55 uur een registratie is gemaakt van de opgelegde naheffingsaanslag [7] voldoende aannemelijk dat de parkeerbon is uitgeschreven. De rechtbank acht het dan ook voldoende aannemelijk dat die bon aan het voertuig geplaatst is. In dit verband overweegt de rechtbank dat in beginsel mag worden vertrouwd op een adequate taakuitoefening van de parkeercontroleur.
9.3.
De conclusie uit het voorgaande is dat de bekendmaking heeft plaatsgevonden door aanbrenging van de naheffingsaanslag aan het voertuig op 22 september 2021 en dat de bezwaartermijn van zes weken dus op 23 september 2021 is aangevangen (en op 3 november 2021 is geëindigd). Het bezwaarschrift is dus te laat ingediend.
10. Over de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is, overweegt de rechtbank als volgt.
10.1.
Bij overschrijding van de bezwaartermijn kan rekening worden gehouden met de wijze waarop de aanslag bekend is gemaakt. [8] In dit geval de bon waarvan opposante betwist dat zij die heeft aangetroffen. Niet kan worden vastgesteld dat die bon nog achter de ruitenwisser zat toen opposante bij de auto kwam en daarmee kan niet worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest.
10.2.
Pas met de ontvangst van het duplicaat, op 31 oktober 2021 en daarmee kort voor het einde van de bezwaartermijn die afliep op 3 november 2021, is oppasante kennelijk op de hoogte geraakt van de naheffingsaanslag. Het indienen van een bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn is daardoor in beginsel verschoonbaar.
10.3.
Als een belanghebbende op de hoogte komt van de mogelijkheid om bezwaar te maken, moet hij dit zo spoedig mogelijk doen en staat hem niet alsnog een termijn van zes weken ter beschikking. [9] In de rechtspraak wordt in dit verband een termijn van twee weken redelijk geacht [10] maar ook een langere termijn is mogelijk. [11] In dit verband is ook van belang dat in de duplicaat naheffingsaanslag die opposante heeft ontvangen, staat vermeld dat de (oorspronkelijke) naheffingsaanslag is achtergelaten op het voertuig en dat het duplicaat ter informatie wordt toegezonden. Ook is op het duplicaat vermeld dat bezwaar maken mogelijk is “tot zes weken na het uitschrijven van de naheffing (de datum op de bon op uw voertuig)”.
10.4.
Opposante lijkt echter te zijn uitgegaan van een reguliere bezwaartermijn van zes weken na ontvangst van het duplicaat en van de toepasselijkheid van de Algemene termijnenwet daarop [12] en heeft op 13 december 2021 (op 15 december 2021 door verweerder ontvangen) per post het bezwaarschrift verzonden. De rechtbank is van oordeel dat oppasante daarmee ruimschoots buiten de voornoemde redelijke termijn van twee weken bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank ziet echter toch aanleiding om uit te gaan van een verschoonbare termijnoverschrijding en overweegt daartoe als volgt.
10.4.1.
De rechtbank is ambtshalve bekend dat in veel gemeenten de bezwaartermijn tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting pas aanvangt door verzending van deze aanslag per post. Dit betekent dat in een geval zoals het onderhavige, waarin het aantreffen van het besluit op het voertuig wordt betwist en die betwisting wordt gevolgd, [13] er rechtsongelijkheid ontstaat tussen een parkeerder, die geen bon aantreft, in een gemeente die de ene werkwijze (aanvang bezwaartermijn vanaf verzending naheffingsaanslag) volgt en een parkeerder in een gemeente die de andere werkwijze (aanvang bezwaartermijn vanaf de ‘pleegdatum’, de datum van de parkeerbon) volgt. Eerstgenoemde parkeerder heeft na ontvangst van de naheffingsaanslag de wettelijke termijn van zes weken om bezwaar te maken, laatstgenoemde parkeerder de “jurisprudentiële” termijn van (in beginsel) twee weken.
10.4.2.
De rechtbank stelt verder vast dat in de rechtspraak vaak, anders dan de rechtbank in deze uitspraak (onder 9.2.2) doet, na ontkenning van het aantreffen van de bon onder de ruitenwisser wordt aangenomen [14] dat bekendmaking pas heeft plaatsgevonden door verzending van het duplicaat van de naheffingsaanslag. [15] In die gevallen wordt dus ook uitgegaan van een termijn van zes weken ingaande vanaf verzending van het duplicaat.
10.5.
Tot slot verwijst de rechtbank naar de al genoemde conclusie van Widdershoven van 7 september 2023 waarin [16] de vraag wordt beantwoord of een ruimere termijn dan twee weken moet worden gegund indien een belanghebbende, nadat de bezwaar- of beroepstermijn is verstreken, alsnog met het besluit bekend raakt. Widdershoven beantwoordt die vraag bevestigend: “
Kort en goed, aan belanghebbenden die geen rechtsmiddel hebben aangewend tegen een besluit, omdat zij met dat besluit (buiten hun schuld) niet bekend waren of konden zijn, moet nadat zij van het besluit hebben kunnen kennisnemen, op grond van artikel 6:11 Awb, alsnog een termijn van zes weken worden gegund.” De rechtbank overweegt in dit verband nog dat de bekendmaking door aanbrengen aan het voertuig in beginsel een wijze van bekendmaking is waarbij fouten of andere omstandigheden (zoals het niet goed aanbrengen waardoor de bon wegwaait, het “verregenen” van de bon of het weghalen van de bon door derden) niet voor rekening van de belanghebbende maar voor rekening van het bestuursorgaan dienen te komen. [17] Ook is naar het oordeel van de rechtbank, hoewel Widdershoven zijn hiervoor geciteerde antwoord ook voor meerpartijengeschillen laat gelden, van belang dat in dit geval sprake is van een tweepartijengeschil waarbij geen belangen van derden zijn betrokken en ook het algemeen belang beperkt is (tot verminderde inkomsten voor het bestuursorgaan).
10.6.
Dat in dit geval sprake is van een termijnoverschrijding van een dag meer dan zes weken (waarbij de zeswekentermijn op een zondag eindigde) terwijl geen sprake is van een in een wet gestelde termijn, laat de rechtbank, mede in het kader van de rechtsvorming die momenteel rondom dit onderwerp plaatsvindt, in deze uitspraak verder in het midden.
Conclusie
11. Het voorgaande betekent dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat verweerder het bezwaar dus inhoudelijk had moeten behandelen. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en dus moeten uitgaan van een verschoonbaar te laat bezwaar. De rechtbank stelt een termijn van zes weken voor het opnieuw beslissen op het bezwaar van opposante.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door opposante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 627,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift met een waarde per punt van € 837,00), en – gelet op de “richtlijnuitspraak” van het gerechtshof ‘sHertogenbosch van 11 november 2021 [18] – een wegingsfactor 0,5.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van opposante tot een bedrag van € 627,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2023.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 2 oktober 2023

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen rechtsmiddel open.
Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij beslist is op het beroep, kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn.
Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Gedateerd op 7 december 2021, verzonden op 13 december 2021 en door verweerder ontvangen op 15 december 2021.
2.Artikel 3:41 van de Awb en artikel 8 Invorderingswet 1990.
3.Artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet.
4.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 1 maart 2000, ECLI:HR:2000:AA4987.
5.Zie de eerder aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 1 maart 2000 (en artikel 6:8, eerste lid, van de Awb).
6.Hoge Raad 14 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6508.
7.Als dit niet in het systeem zou zijn geregistreerd, zou geen duplicaat naheffingsaanslag verzonden zijn.
8.Zie de eerder aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 1 maart 2000.
9.Vergelijk de uitspraak van het gerechtshof ’sHertogenbosch van 6 september 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4160.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 mei 2019, ECLI:NL:ABRSV:2019:1645.
11.Zie de conclusie van Widdershoven van 7 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:476, onder 8.1.
12.Artikel 1, dat zegt dat een in een wet gestelde termijn die eindigt op, voor zover hier relevant, een zaterdag of zondag, wordt verlengd tot de eerstvolgende dag die niet een zaterdag of zondag is.
13.Eenvoudigweg omdat niet bewezen kan worden dat de bon nog onder de ruit zat toen opposante bij haar voertuig arriveerde; vergelijk de hiervoor genoemde uitspraak van het gerechtshof ’sHertogenbosch van 6 september 2013.
14.Onder verwijzing naar de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 14 juli 2000.
15.Zie bijvoorbeeld gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10268, rechtbank Amsterdam 12 januari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:124, rechtbank Overijssel 8 maart 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:827
16.Onder 8.1 en verder van die conclusie.
17.Vergelijk de conclusie van Widdershoven onder 8.3.