ECLI:NL:GHSHE:2013:4160

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2013
Publicatiedatum
6 september 2013
Zaaknummer
13-00055
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende is opgelegd door de Heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 55,20, werd opgelegd op 11 januari 2012. Belanghebbende ontkent dat hij de naheffingsaanslag op zijn auto heeft aangetroffen en heeft ook geen duplicaat ontvangen. Hij heeft pas bezwaar gemaakt nadat hij via een dwangbevel op de hoogte kwam van de aanslag. Het Hof oordeelt dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar verschoonbaar is, omdat belanghebbende niet op de hoogte was van de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar heeft foto’s overgelegd als bewijs dat de auto op de gestelde tijd en plaats zonder parkeerkaartje was geparkeerd. Het Hof oordeelt dat de Heffingsambtenaar in zijn bewijs geslaagd is, ondanks dat de foto’s geen datum of tijdstempel bevatten. De naheffingsaanslag wordt gehandhaafd, maar het bezwaar van belanghebbende wordt alsnog ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, en de Heffingsambtenaar wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00055
Uitspraak op het hoger beroep van
het hoofd van de sector Publiekszaken van de dienst Algemene en Publiekszaken van de gemeente Eindhoven
hierna: de Heffingsambtenaar
en het incidenteel hoger beroep van
de heer [belanghebbende],wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank ‘s-Hertogenbosch( hierna: de Rechtbank) van 11 januari 2013, nummer AWB 12/1637 in het geding tussen
belanghebbende
en
de Heffingsambtenaar,
met betrekking tot de hierna te noemen naheffingsaanslag parkeerbelasting.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter grootte van € 55,20, onder nummer [aanslagnummer] (bonnr. [000]). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
1.3.
De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 26 mei 2012 een dwangbevel ter zake van de naheffingsaanslag uitgevaardigd. Belanghebbende heeft bij de Rechtbank bij schrijven van 3 juni 2012 een verzetschrift ingediend tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. Belanghebbende heeft de Rechtbank verzocht het beroep en het verzet als één zaak te behandelen. De Rechtbank heeft aan dit verzoek gevolg gegeven, het beroep en het verzet gezamenlijk behandeld en in beide zaken in één geschrift uitspraak gedaan.
1.4.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag herroepen (Hof: dat wil zeggen, vernietigd), de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 14,34, gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt en zich ten aanzien van het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel onbevoegd verklaard.
1.5.
Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
1.6.
De zitting heeft plaatsgehad op 12 juli 2013 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [A].
1.7.
De Heffingsambtenaar heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen. Belanghebbende heeft geen pleitnota voorgedragen, doch wel, zonder bezwaar van de Heffingsambtenaar, een nader stuk overgelegd.
1.8.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Partijen verschillen vrijwel over alle feiten van mening. Om te kunnen begrijpen waar de zaak om draait, zal het Hof hieronder ook de betwiste feiten vermelden en specifiek aangeven welke feiten niet in geschil zijn.
2.1.
Tussen partijen is niet in geschil, dat belanghebbende eigenaar is van een personenauto, merk [B], kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft foto’s overgelegd ten bewijze dat de auto op 11 januari 2012 geparkeerd stond op het [adres], zonder dat een betaalticket op de voorgeschreven wijze was aangebracht. Belanghebbende ontkent dat de auto op de gestelde datum en plaats geparkeerd stond, maar erkent dat de op de foto’s afgebeelde personenauto zijn auto is (dat wil zeggen, de hiervoor onder 2.1. genoemde auto).
2.3.
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de auto zich op of rond het gestelde tijdstip op of in de nabijheid van het [adres] bevond. Belanghebbende stelt echter dat hij om een telefoongesprek te voeren aan de kant van de weg is gaan staan zonder de auto te verlaten, terwijl de Heffingsambtenaar stelt, dat belanghebbende de auto heeft geparkeerd, omdat de foto’s duidelijk aantonen dat zich niemand in de auto bevond.
2.4.
De Heffingsambtenaar stelt dat hij de naheffingsaanslag op 11 januari 2011 achter de ruitenwisser heeft aangebracht en dat belanghebbende die ook achter de ruitenwisser heeft aangetroffen. Belanghebbende ontkent. Hij stond daar niet geparkeerd; dus kon geen naheffingsaanslag zijn aangebracht en evenmin door hem worden aangetroffen.
2.5.
De Heffingsambtenaar stelt een duplicaat van het aanslagbiljet per niet-aangetekende post aan het adres van belanghebbende te hebben verzonden op 21 januari 2012. Belanghebbende ontkent (in hoger beroep) zowel de verzending als de ontvangst van het duplicaat.
2.6.
Tussen partijen is niet in geschil, dat de Heffingsambtenaar met dagtekening 21 april 2012 aan belanghebbende een aanmaning heeft gezonden. Belanghebbende heeft per brief gedagtekend 30 april 2012 (stempel datum van binnenkomst 2 mei 2012) bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft dit bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
(A) is het bezwaarschrift van 30 april 2012 ontvankelijk?
(B) zo ja, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, dat wil zeggen: heeft belanghebbende op de door de Heffingsambtenaar gestelde plaats en tijd geparkeerd zonder op de voorgeschreven wijze een ticket in de auto aan te brengen?
Belanghebbende is van mening dat vraag A bevestigend en vraag B ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is telkens de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Voorts verzet belanghebbende zich tegen de tenuitvoerlegging van het aan hem uitgereikte dwangbevel.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij deze standpunten toegelicht, maar geen nieuwe stellingen betrokken.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en, voor wat betreft het door hem ingestelde incidentele hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover het betreft de beslissing omtrent de tenuitvoerlegging van het dwangbevel en de proceskostenvergoeding; hij concludeert dat zijn beroep tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel gegrond zal worden verklaard en dat de Heffingsambtenaar zal worden veroordeeld tot vergoeding van reiskosten ten bedrage van € 27,36 en vergoeding van verletkosten ten bedrage van € 300. De Heffingsambtenaar concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, ongegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep en vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing inzake de onbevoegdverklaring ten aanzien van het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. Voor zover het Hof zou komen tot een proceskostenveroordeling, verklaart hij zich akkoord met de door belanghebbende genoemde bedragen.

4.Gronden

Vooraf
Verzuim griffie t.a.v. beantwoording incidenteel hoger beroep
4.1.
De griffie heeft verzuimd de Heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen het incidentele hoger beroep van belanghebbende te beantwoorden. De Heffingsambtenaar heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat aan dit formele gebrek voorbij kan worden gegaan en heeft het Hof verzocht de zaak niet aan te houden. Het Hof zal aan dit verzoek gehoor geven.
Onderzoek ter zitting Rechtbank
4.2.
De Heffingsambtenaar heeft geklaagd dat de Rechtbank hem op het verkeerde been heeft gezet, door bij hem de indruk te wekken dat op de zitting alleen de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar behandeld zou worden en niet de inhoudelijke kant van de zaak. Weliswaar bevat de uitnodiging voor de zitting niet een mededeling dat het onderzoek ter zitting tot de ontvankelijkheidskwestie beperkt zou worden, maar voorafgaande aan de zitting heeft de griffier contact met hem gezocht, en hem gevraagd of hij bekend was met de jurisprudentie aangaande de bewijslevering van verzending van aanslagen. In dat kader heeft de griffier hem verzocht documenten over te leggen en de indruk gewekt dat de zitting alleen betrekking zou hebben op de ontvankelijkheid van het bezwaar, en meer in het bijzonder op de vraag of voldoende bewijs bestond dat het duplicaat van de naheffingsaanslag op regelmatige wijze was verzonden. De Heffingsambtenaar stelt, dat hij door deze handelwijze ernstig in zijn procesbelang is geschaad, omdat hij, door de handelwijze van de Rechtbank, zich niet heeft voorbereid op de bewijslevering ter zitting met betrekking tot de materiële kant van de zaak; pas in de uitspraak heeft hij kunnen lezen om welke reden de Rechtbank het aanwezige bewijs te mager vond. Als de Rechtbank te kennen had gegeven ook de zaak inhoudelijk te zullen bekijken, had hij zijn bewijslevering beter op orde gehad.
4.3.
Het Hof constateert dat de uitnodiging voor de zitting van de Rechtbank niet de mededeling bevat dat op de zitting slechts onderzoek zal plaatsvinden naar de vraag of het bezwaar ontvankelijk was. Aan de andere kant heeft de rechter ter zitting, blijkens het proces-verbaal, herhaaldelijk verklaard dat alleen de niet-ontvankelijkheid aan de orde zou komen.
4.4.
Hoe dit ook zij, het Hof heeft de Heffingsambtenaar gevraagd welke conclusie hij aan de door hem gestelde tekortkomingen verbindt; in het bijzonder heeft het Hof gevraagd of hij in wezen stelt een instantie te hebben gemist en terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank bepleit. De Heffingsambtenaar heeft daarop ontkennend geantwoord en het Hof verzocht om zelf in de zaak te voorzien. Het Hof zal aan dat verzoek gevolg geven.
Ten aanzien van het geschil
De ontvankelijkheid van het bezwaar
4.5.
De Rechtbank heeft overwogen dat het aanbrengen van het aanslagbiljet op of aan het voertuig ingevolge artikel 234, achtste lid, van de Gemeentewet geldt als bekendmaking van de naheffingsaanslag. Dit rechtsoordeel is juist.
4.6.
De vraag rijst derhalve of het aanslagbiljet werd aangebracht op de wijze zoals zojuist omschreven. Belanghebbende ontkent op de gestelde datum en plaats te hebben geparkeerd, en dus eveneens dat het aanslagbiljet op de zojuist omschreven wijze werd aangebracht. Op een niet aanwezige auto kan logischerwijs niet een aanslagbiljet worden bevestigd. De Rechtbank heeft evenwel geoordeeld, enerzijds, dat de Heffingsambtenaar niet bewezen heeft dat belanghebbende op de gestelde datum en plaats heeft geparkeerd, doch anderzijds, dat wel aannemelijk is dat het aanslagbiljet op de voorgeschreven wijze werd aangebracht (dat wil zeggen: achter de ruitenwisser werd geplaatst). Deze oordelen staan met elkaar op gespannen voet
4.7.
Anders dan de Rechtbank acht het Hof, op grond van de door de Heffingsambtenaar overgelegde foto’s en documenten, in samenhang met de daarop ter zitting gegeven toelichting, de Heffingsambtenaar geslaagd in het bewijs dat de auto op de gestelde plaats en tijd geparkeerd stond, en dat het aanslagbiljet toen door de parkeercontroleur achter de ruitenwisser werd aangebracht. Het Hof verwijst naar de hierna (4.13 e.v.) opgenomen overwegingen.
4.8.
Uit het voorgaande volgt, dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aanving daags na het aanbrengen van het aanslagbiljet, te weten op 12 januari 2012 (artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)). Het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gedagtekend 30 april 2012 en door de Heffingsambtenaar ontvangen op 2 mei 2012. Het is daarmee buiten de voorgeschreven termijn van 6 weken ingediend en daarmee niet-ontvankelijk, tenzij moet worden geoordeeld dat belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim is geweest ten aanzien van de termijnoverschrijding.
4.9.
Voor wat betreft de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding geldt het volgende. De Heffingsambtenaar schrijft zelf in zijn uitspraak op bezwaar, dat niet valt uit te sluiten dat een voorbijganger de naheffingsaanslag heeft weggehaald. Het Hof is het hiermee eens. De Heffingsambtenaar lijkt in hoger beroep enigszins op deze stelling terug te komen, nu hij ter zitting meermalen heeft opgemerkt dat hem geen andere gevallen bekend zijn waarin naheffingsaanslagen waren verwijderd, maar het Hof volgt hem niet in dit terugkrabbelen. Zelfs als bij alle andere foutparkeerders de aanslag achter de ruit zou zijn gebleven, kan het nog steeds zo zijn, dat iemand de aanslag bij belanghebbende heeft verwijderd. Het Hof aanvaardt daarom belanghebbendes stelling dat hij het aanslagbiljet niet op de auto heeft aangetroffen.
4.10.
Daarmee rijst de vraag waarom belanghebbende niet zo spoedig als mogelijk heeft gereageerd op het duplicaat van de naheffingsaanslag, dat de Heffingsambtenaar stelt aan hem te hebben verzonden op 21 januari 2012. Belanghebbendes antwoord is eenvoudig: hij heeft dat duplicaat nooit ontvangen. De Heffingsambtenaar weerspreekt dat. Hij stelt het duplicaat regelmatig te hebben verzonden, en stelt dat wat verzonden is, ook aankomt.
4.11.
Naar het oordeel van het Hof bestaat de kans, dat de naheffingsaanslag, ook indien die op regelmatige wijze ter post zou zijn bezorgd, niet op het adres van belanghebbende is afgeleverd. Het Hof acht belanghebbendes ontkenning van ontvangst aannemelijk. Het Hof heeft bij dit oordeel belang gehecht aan de wijze waarop belanghebbende in dit geschil is opgetreden. Hij heeft blijk gegeven de zaak serieus op te vatten en hij heeft zijn standpunten uitgebreid gemotiveerd. Hij heeft duidelijk tijd en energie in de zaak gestoken. Het Hof acht niet aannemelijk dat hij, indien hij eerder op de hoogte was geweest van het bestaan van de naheffingsaanslag, de zaak had laten sloffen.
4.12.
Het Hof acht voorts aannemelijk dat belanghebbende pas bij ontvangst van de aanmaning van 21 april 2012 op de hoogte is gekomen van het bestaan van de aanslag. Hij heeft vervolgens zo spoedig als redelijkerwijs mag worden verwacht bezwaar gemaakt, te weten op 30 april 2012. Het Hof acht daarom de termijnoverschrijding verschoonbaar. De door de Rechtbank onderzochte vraag of de Heffingsambtenaar heeft bewezen het duplicaat op regelmatige wijze te hebben verzonden, behoeft geen behandeling.
De juistheid van de naheffingsaanslag
4.13.
De Heffingsambtenaar heeft de gang van zaken bij het opmaken en uitreiken van de naheffingsaanslag, de administratieve verwerking daarvan en de opmaak en verzending van het duplicaat aanslagbiljet, als volgt toegelicht.
  • a) De controleur constateert een geparkeerde auto zonder parkeerkaartje;
  • b) De controleur maakt dan foto’s van verschillende kanten, zodat men later bewijs heeft dat inderdaad geen parkeerkaartje in de auto was aangebracht;
  • c) De controleur voert daarop de relevante gegevens in in de handheld;
  • d) De controleur plaatst de naheffingsaanslag achter de ruitenwisser;
  • e) De controleur maakt dan wederom een foto van de auto; ditmaal dus met de naheffingsaanslag achter de ruitenwisser;
  • f) De ingevoerde gegevens worden centraal opgeslagen: de kopie van het document met als opschrift ‘Wijzig Handhavingsbon’ bevat een uitdraai van gegevens zoals opgeslagen;
  • g) Op dit document ‘Wijzig Handhavingsbon’ (een kopie van een computerscherm) staat een link ‘Bijlagen’. Als die link zou worden aangeklikt, zou men als bijlagen de foto’s aantreffen. Dat is de koppeling tussen de betreffende naheffingsaanslag en de foto’s.
  • h) Op ‘Wijzig Handhavingsbon’ staat ook: ‘Opmerkingen:’ gevolgd door datum en tijd van de constatering, naam van de controleur en kenteken.
  • i) Voorts vermeldt de schermuitdraai een veld “Geexporteerd op”, waarachter een tweede datum, namelijk 17-1-2012, staat vermeld. Dat is de datum dat de gegevens worden overgezet (geëxporteerd) naar het Gouw belastingsysteem.
  • j) In het Gouw belastingsysteem worden door een ambtenaar alle gegevens nog eens nagelopen en gecontroleerd. Het dient als bron voor het genereren van de duplicaat aanslagen.
  • k) De schermuitdraai van het Gouw belastingsysteem bevat rechtsonder een veld met kopje “aanslagbiljet” en invulveld “dagtekening”. In veld dagtekening staat datum 21-01-2012. Daarmee wordt bedoeld: de dagtekening van het duplicaat.
  • l) Het duplicaat wordt vervolgens gegenereerd. De gegevens worden opgehaald uit het Gouw systeem en geprint. Het bewijs dat dat is geschied vormt, aldus de Heffingsambtenaar, het document met opschrift “printbestand”.
4.14.
Alle door de Heffingsambtenaar genoemde foto’s en documenten behoren tot de stukken van het geding. Het Hof acht de door de Heffingsambtenaar gegeven toelichting, die logisch is en onderbouwd met bewijsmateriaal dat de samenhang tussen de geschetste stappen ondersteunt, geloofwaardig. Hieraan doet niet af dat de Heffingsambtenaar niet kon verklaren waarom de foto’s geen gps of datum/tijdstempel droegen. Het Hof verwerpt al hetgeen belanghebbende hiertegen heeft aangevoerd, zoals onder meer de stelling dat de foto’s gemanipuleerd zouden zijn.
4.15.
Het voorgaande brengt mee dat het Hof aannemelijk acht dat de controleur op de aangeven tijd en plaats constateerde dat de auto geparkeerd stond zonder dat op de voorgeschreven wijze een parkeerkaartje was aangebracht, een naheffingsaanslagbiljet heeft opgemaakt en dit biljet achter de ruitenwisser heeft aangebracht.
Verzet tegen het dwangbevel
4.16.
Belanghebbende heeft voorts verzet aangetekend tegen het aan hem uitgereikte dwangbevel. De Rechtbank heeft zich op dit punt onbevoegd verklaard. Dit oordeel van de Rechtbank is juist.
Proceskosten bij de Rechtbank
4.17.
Belanghebbende heeft in zijn incidenteel hoger beroep gesteld dat de Rechtbank ten onrechte geen vergoeding voor verletkosten heeft toegekend en voorts dat de reiskosten moeten worden berekend op basis van € 0,19 per kilometer. De Heffingsambtenaar heeft zich geconformeerd aan de berekening van belanghebbende inzake de verletkosten.
4.18.
Nu het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, heeft de Rechtbank terecht op die grond het beroep gegrond verklaard. De Rechtbank heeft echter belanghebbende ten onrechte geen vergoeding van verletkosten toegekend.
Belanghebbende heeft deze kosten berekend op € 300 voor twee halve dagen (zitting Rechtbank en zitting Hof). Voor de zitting bij de Rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een vergoeding van € 150 ter zake van verletkosten.
De reiskosten heeft de Rechtbank berekend op basis van de kosten van openbaar vervoer. Dit oordeel is juist.
Het vorenstaande brengt mee dat belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 150 + € 14,34 = € 164,34 ter zake van de procedure voor de Rechtbank. Het incidenteel hoger beroep is in zoverre gegrond.
Slotsom
4.19.
De slotsom is dat zowel het hoger beroep als het incidenteel hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.20.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Heffingsambtenaar inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.21.
Nu het incidenteel hoger beroep van belanghebbende gedeeltelijk gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep. Het Hof stelt deze kosten vast op € 150 (verletkosten) en € 14,84 (reiskosten), in totaal € 164,84.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaarthet hoger beroep gegrond,
  • verklaarthet incidenteel hoger beroep gegrond,
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank, behoudens voor wat betreft de onbevoegdverklaring ten aanzien van het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel en de vergoeding van het griffierecht,
  • verklaarthet tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
  • vernietigtde uitspraak van de Heffingsambtenaar,
  • verklaarthet bezwaar van belanghebbende alsnog ontvankelijk,
  • handhaaftde naheffingsaanslag,en
  • veroordeeltde Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 329,18.
Aldus gedaan op 6 september 2013 door W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, voorzitter, P.A.G.M. Cools en T.A. Gladpootjes, leden, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.