In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van € 62,70, opgelegd door de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Twente. De naheffingsaanslag werd opgelegd op 1 februari 2016, omdat de auto van belanghebbende zonder betaling van parkeerbelasting was geparkeerd. Belanghebbende betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat er sprake was van laden en lossen. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak van de heffingsambtenaar, maar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Belanghebbende ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 23 oktober 2018 werd de gemachtigde van belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de naheffingsaanslag niet op de juiste wijze was bekendgemaakt. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de hoorplicht had geschonden, omdat belanghebbende niet tijdig was gehoord over zijn bezwaar. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 501. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het Hof bepaalde dat het betaalde griffierecht aan belanghebbende moest worden terugbetaald.