ECLI:NL:RBLIM:2022:9107

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
ROE 21/ 1589
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag studiefinanciering voor een Portugese student op basis van stage-werkzaamheden en de status van migrerend werknemer

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 17 november 2022, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor studiefinanciering behandeld. Eiser, een Portugese student die de masteropleiding Data Science for Decision Making aan de Universiteit Maastricht volgt, had op 19 oktober 2020 studiefinanciering aangevraagd in de vorm van een aanvullende beurs. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, omdat eiser op basis van zijn stage-werkzaamheden niet als 'migrerend werknemer' kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat het stagecontract, dat gericht was op leren en ontwikkelen, niet voldeed aan de criteria voor reële en daadwerkelijke arbeid. Eiser voldeed weliswaar aan de urennorm van 56 uur per maand, maar dit was niet doorslaggevend voor de beoordeling van zijn status als migrerend werknemer. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat eiser niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen gelijk en de afwijzing van zijn aanvraag voor studiefinanciering bleef in stand.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1589

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2022 de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. P.S. Folsche),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister,

(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000
(Wsf 2000).
1.1.
Met het bestreden besluit van 4 mei 2021 heeft de minister, na heroverweging in bezwaar, de aanvraag van eiser voor studiefinanciering in de vorm van een aanvullende beurs voor de periode van september 2020 tot en met december 2021 afgewezen.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft nog aanvullende stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van partijen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft de Portugese nationaliteit en volgt sinds september 2019 de master opleiding Data Science for Decision Making aan de Universiteit Maastricht.
2.1.
Op 19 oktober 2020 heeft eiser studiefinanciering aangevraagd in de vorm van een aanvullende beurs vanaf september 2020. Bij deze aanvraag heeft eiser een stagecontract overgelegd van Maastro dat ziet op de periode van 7 september 2020 tot 1 februari 2021, voor 36 uur per week tegen een vergoeding van € 400,- per maand.
2.2.
De minister heeft die aanvraag vervolgens afgewezen, omdat eiser op basis van zijn stage-werkzaamheden niet kan worden beschouwd als een ‘migrerend werknemer’. Volgens de minister is geen sprake van daadwerkelijke en reële arbeid, omdat in het stagecontract het leerdoel voorop staat en niet productieve arbeid of economische meerwaarde voor Maastro. Nu opleiden het doel van eisers stage is, kan ook niet worden gezegd dat sprake is van een situatie dat hij al voldoende vertrouwd is met het werk.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de studiefinanciering van eiser in de vorm van een aanvullende beurs voor de periode van september 2020 tot en met december 2021. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het standpunt van eiser
4. Eiser voert in beroep aan dat hij op grond van zijn stageactiviteiten als migrerend werknemer moet worden aangemerkt. Daarbij wijst hij erop dat het begrip ‘werknemer’ een communautair begrip is afkomstig uit het Unierecht en daarom niet nationaalrechtelijk kan worden ingevuld. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) is een werknemer een persoon die reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Hiervan is sprake wanneer iemand tegen vergoeding werkzaamheden verricht onder toezicht en instructie van een ander. Eiser verwijst in dat kader naar verschillende uitspraken van het Hof over de invulling van dit begrip. [1] In het bijzonder wijst hij op het arrest Bernini, waarin het Hof heeft bepaald dat ook een persoon werkzaam onder een stageovereenkomst een
werknemer is, mits de stagiair voldoende uren heeft gewerkt om zich het werk tijdens de stage eigen te hebben kunnen maken. [2] Deze uitzondering doet zich in het geval van eiser niet voor, gezien de duur en omvang van zijn stage. Dat een stagiair minder productief is dan een doorsnee werknemer is evenmin doorslaggevend. Ook is niet van belang dat een werknemer meer verdient. Een ondergrens aan productiviteit wordt door het Europees recht niet gesteld. Het Hof heeft dit onder meer benadrukt in de arresten Trojani [3] en Balkaya. [4] In het arrest Balkaya is tevens uitdrukkelijk herhaald dat een nationaalrechtelijke kwalificatie als stagiair niet in de weg staat aan het verkrijgen van de Europeesrechtelijke status van werknemer. Verder wordt verwezen naar een uitspraak [5] van 12 februari 2018 van de rechtbank Den Haag, waarin is geoordeeld dat een voltijd stage ondanks de geringe stagevergoeding gewoon kwalificeert als dergelijke arbeid. Eiser voldoet daarnaast aan de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap (hierna: Beleidsregel), waarbij zonder verdere toetsing aangenomen wordt dat sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid en dus migrerend werknemerschap als een student tenminste 56 uren werkt of een bepaalde inkomensgrens passeert. Eiser heeft 156 uur per maand gewerkt tegen een stagevergoeding van € 400,- per maand. Hij heeft recht op studiefinanciering, omdat hij heeft gewerkt tegen beloning onder gezag en toezicht van een werkgever en er is geen sprake van werk dat een zo geringe omvang had dat het om louter marginale bijkomstige werkzaamheden ging.
4.1.
Eiser heeft in beroep nog een stagecontract overgelegd van Maastro dat ziet op de periode van 31 januari 2021 tot en met 31 augustus 2021 voor 36 uur per week tegen een vergoeding van € 405,- per maand. De overige voorwaarden zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande contract. Verder is een verklaring overgelegd van
[naam 1] en [naam 2] over de werkzaamheden van eiser bij Maastro, en een verklaring van eiser over de verrichte werkzaamheden bij Maastro.
Het oordeel van de rechtbank
Migrerend werknemer / economisch actieve EU-student
5. Volgens vaste rechtspraak van het Hof heeft het begrip ‘werknemer’ in artikel 45 van het VWEU een communautaire inhoud. Dit begrip mag niet beperkt worden uitgelegd. ‘Werknemer’ is eenieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat de feitelijke beoordeling of een betrokkene de status van werknemer heeft door de nationale rechter moet worden verricht. De nationale rechter moet zich baseren op objectieve criteria en alle omstandigheden van de zaak die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken (arbeids-) verhouding in hun geheel beoordelen. Hoofdkenmerken van werknemerschap zijn dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en hiervoor een beloning ontvangt. De geringe hoogte van de beloning, de herkomst van de middelen waaruit deze wordt betaald, de mate van productiviteit van betrokkene of het feit dat betrokkene maar een klein aantal uren per week werkt, sluit niet uit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van het VWEU wordt aangemerkt. [6] In het arrest [7] ‘Bernini’ heeft het Hof verder geoordeeld dat ook een persoon die een stage vervult als een werknemer kan worden beschouwd, mits die stage wordt vervuld onder de voorwaarden die voor reële en daadwerkelijke arbeid in loondienst gelden.
5.1.
De rechtbank zal tegen die achtergrond beoordelen of de (stage)werkzaamheden van eiser over (zoals op zitting besproken) de periode van 7 september 2020 tot en met augustus 2021 kunnen worden aangemerkt als reële en daadwerkelijke arbeid. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het weliswaar mogelijk is dat tijdens een stage reële en daadwerkelijke arbeid wordt verricht en iemand die stage loopt dus ook als een werknemer kan worden aangemerkt, maar dit niet per definitie het geval hoeft te zijn. Bij de vraag in hoeverre hiervan sprake is, moeten alle feiten en omstandigheden van het geval worden gewogen. De rechtbank moet zich hiervoor baseren op objectieve criteria.
5.2.
De rechtbank stelt in de eerste plaats met de minister vast dat het stagecontract is benoemd als een samenwerkingsovereenkomst (‘collaboration agreement’) tussen Maastro en eiser, en dat uit dat contract blijkt het om een stage (‘internship’) gaat (artikel 1). Hoewel de benaming niet doorslaggevend is, weegt dat wel mee bij de beoordeling. De rechtbank is het verder met de minister eens dat het contract feitelijk ook bedoeld is voor het verrichten van stage-werkzaamheden die zijn gericht op leren en ontwikkelen, en niet op het verrichten van productieve arbeid die een economische waarde vertegenwoordigt. De werkzaamheden kunnen daarom niet als reële en daadwerkelijke arbeid worden aangemerkt. Daarbij vindt de rechtbank net als de minister van belang dat er intern een ‘gastheer’ wordt aangewezen die verantwoordelijk is voor de opdracht en begeleiding van de student (artikel 2) en dat ook de onderwijsinstelling een begeleider aanwijst die zich bezighoudt met de begeleiding van de gaststudent (eiser) bij de integratie van school- en praktische ervaring en de ontwikkeling van de professionele persoonlijkheid van de leerling (artikel 5). Er is dus wel sprake van een ‘gezagsverhouding’, maar die ziet op de stage-opdracht en de begeleiding van eiser bij zijn werkzaamheden die zijn gericht op de ‘integratie van school- en praktische ervaring en de ontwikkeling van de professionele persoonlijkheid van de leerling’. Met andere woorden: de gezagsverhouding ziet niet op een arbeidsverhouding, maar op leren en ontwikkelen. Verder merkt de minister terecht op dat de stage-opdracht kan worden onderbroken voor activiteiten van de onderwijsinstelling (artikel 4), wat er op wijst dat het stagecontract ondergeschikt is aan de studie en daarvan juist afhankelijk is. Daarnaast is van belang dat de beoordeling van de opdracht gebeurt conform de in het werkplan (van de onderwijsinstelling) vastgestelde evaluatieregelingen (artikel 10). Ook heeft de minister terecht betrokken dat eiser – anders dan een werknemer van Maastro – geen recht heeft op ziekte- en/of vakantiegeld (wat wel gebruikelijk is bij een arbeidsverhouding) en dat ook niet is gebleken van andere secundaire arbeidsvoorwaarden: ziekteverlof of vakantie-uren zijn niet betaald (artikel 7). Ook dat wijst er niet op dat sprake is van een arbeidsverhouding tussen eiser en Maastro.
5.3.
Ook de rechtbank betrekt hier verder bij dat de vergoeding van € 400,- / € 405,- die eiser per maand ontvangt voor een werkweek van 36 uur beduidend lager ligt dan het voor eiser geldende wettelijk minimumloon. De minister stelt terecht dat dit niet duidt op salaris of beloning voor het verrichten van arbeid die een economisch waarde vertegenwoordigt, maar eerder op een onkostenvergoeding voor zijn aanwezigheid tijdens zijn stage. Uit het stagecontract volgt – als gezegd – ook niet dat het doel daarvan is om tegen een beloning werkzaamheden te verrichten, maar het leerdoel voor eiser voorop staat. Het Hof overweegt in het arrest Balkaya [8] weliswaar dat ook van werknemerschap kan worden gesproken in de situatie waarin een stagiair geen volledige taak verricht en daarom maar een klein aantal uren per week werkt en dat hij daardoor slechts een geringe beloning ontvangt, maar die situatie doet zich hier niet voor: eisers lage beloning is niet het gevolg van het werken van een klein aantal uren per week.
5.4.
Eiser heeft ter zitting toegelicht tijdens zijn werkzaamheden bij Maastro in het kader van verschillende opdrachten data-onderzoek te hebben verricht. Uit de in beroep overgelegde verklaringen blijkt dat eiser twee opdrachten (zelfstandig) heeft uitgevoerd onder direct toezicht van een medewerker van Maastro en dat hij bij andere opdrachten betrokken is geweest als ondersteunend teamlid. Dat doet echter niet af aan de waardering van het stagecontract en het (leer)doel van de werkzaamheden die eiser in dat verband heeft verricht. Met die verklaringen is niet aannemelijk gemaakt dat toch een andere invulling aan het contract is gegeven dan een stage in het kader van zijn studie. Over het arrest Bernini is de rechtbank met de minister van oordeel dat niet gebleken is dat eiser in voldoende mate aan de voorwaarden van ‘het zich eigen maken’ van het werk heeft voldaan: het doel van eisers stageperiode bij Maastro lag immers primair in leren en ontwikkelen. Eiser heeft in die periode invulling gegeven aan het studiedoel (de integratie van school- en praktische ervaring en de ontwikkeling van de professionele persoonlijkheid). Weliswaar heeft eiser toen geleerd en zich ontwikkeld (wat de bedoeling was van die periode), maar niet gezegd kan worden dat alleen om die reden (en in de gehele stageperiode) sprake is van de situatie dat hij zich het werk voldoende eigen heeft gemaakt. De minister heeft daarover ook terecht opgemerkt dat de verlenging van de stageperiode per 1 februari 2021 daar ook niet op duidt, omdat anders een arbeidscontract meer in de rede had gelegen. Ook al zou met eiser moeten worden aangenomen dat hij zich het werk op een gegeven moment wel voldoende eigen zou hebben gemaakt (wat dan overigens pas tegen het einde van die periode zou kunnen worden aangenomen), dan doet dat niet af aan de overige feiten en omstandigheden die maken dat in dit geval niet kan worden gesproken van reële en daadwerkelijke arbeid.
5.5.
Eiser heeft gelijk dat hij voldoet aan de urennorm (van 56 uur per maand), maar de minister stelt zich terecht op het standpunt dat dit niet doorslaggevend is bij de beoordeling of eiser als migrerend werknemer kan worden aangemerkt: doorslaggevend is immers of hij tijdens die uren reële en daadwerkelijke arbeid verricht. De rechtbank is met de minister van oordeel dat dit niet zo is. Eisers verwijzing naar uitspraken [9] van andere rechtbanken waarin is geoordeeld dat reeds op basis van de urennorm sprake is van migrerend werknemerschap, slaagt niet. In die uitspraken blijken zowel de gezagsverhoudingen tussen de betrokkene en de ‘werkgever’ en de verantwoordelijkheden van de betrokkene anders te liggen dan in het geval van eiser.
5.6.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister eiser van september 2020 tot en met augustus 2021 (en daarmee tot en met december 2021, omdat over deze laatste maanden ook geen gegevens zijn verstrekt) terecht niet heeft aangemerkt als migrerend werknemer.
5.7.
Eisers verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag leidt niet tot een ander oordeel. In die uitspraak heeft de rechtbank immers geoordeeld dat de betrokkene gedurende de stage ‘de overeengekomen arbeid heeft verricht’ (r.o. 25), en dat is in geval van eiser niet aan de orde. Datzelfde geldt voor de (gepubliceerde) uitspraken [10] van de rechtbank Amsterdam, waarnaar eiser op zitting heeft verwezen. Ook in deze uitspraken komen de feiten en omstandigheden niet overeen met die van eiser.
Economisch niet actieve EU-student
6. Eiser heeft als (subsidiaire) beroepsgrond aangevoerd dat hij als economisch niet-actieve EU-student recht heeft op het studentenreisproduct en een deel van de basisbeurs, ook in het geval hij niet wordt aangemerkt als migrerend werknemer. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank verwijst hiervoor kortheidshalve naar de (bij gemachtigden van partijen bekende) uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 december 2019. [11]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond: eiser krijgt geen gelijk. Dat betekent dat de afwijzing van zijn aanvraag om studiefinanciering in de vorm van een aanvullende beurs over de periode van september 2020 tot en met december 2021 in stand blijft.
8. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2022
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 november 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
Artikel 18
Binnen de werkingssfeer van de Verdragen en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.
Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, regelingen treffen met het oog op het verbod van bedoelde discriminaties.
Artikel 45
1. Het verkeer van werknemers binnen de Unie is vrij.
2. Dit houdt de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.
3. Het houdt behoudens de uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid gerechtvaardigde beperkingen het recht in om,
a. in te gaan op een feitelijk aanbod tot tewerkstelling;
b. zich te dien einde vrij te verplaatsen binnen het grondgebied der lidstaten;
c. in een der lidstaten te verblijven teneinde daar een beroep uit te oefenen overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke voor de tewerkstelling van nationale werknemers gelden;
d. op het grondgebied van een lidstaat verblijf te houden, na er een betrekking te hebben vervuld, overeenkomstig de voorwaarden die zullen worden opgenomen in door de Commissie vast te stellen verordeningen.
4. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de betrekkingen in overheidsdienst.
Richtlijn 2004/38/EG
Artikel 24 Gelijke behandeling
1. Onverminderd specifieke, in het Verdrag en het afgeleide recht uitdrukkelijk opgenomen bepalingen, geniet iedere burger van de Unie die op basis van deze richtlijn op het grondgebied van een gastland verblijft, binnen het toepassingsgebied van het Verdrag dezelfde behandeling als de onderdanen van dat gastland. Dit recht geldt ook voor familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die verblijfsrecht of duurzaam verblijfsrecht genieten.
2. In afwijking van lid 1 is het gastland niet verplicht een recht op sociale bijstand toe te kennen, gedurende de eerste drie maanden van verblijf of, in voorkomend geval de in artikel 14, lid 4, onder b), bedoelde langere periode, noch is het verplicht om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen voor studies, inclusief beroepsopleiding, in de vorm van een studiebeurs of -lening, aan andere personen dan werknemers of zelfstandigen, of personen die deze status hebben behouden, en hun familieleden.
Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000)
Artikel 2.2. Nationaliteit
1. Voor studiefinanciering kan een student in aanmerking komen die:
a. de Nederlandse nationaliteit bezit,
b. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld, of
c. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel in Nederland woont en behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor het terrein van de studiefinanciering met Nederlanders worden gelijkgesteld.
2. Onverminderd het eerste lid, onderdeel b, kunnen bij algemene maatregel van bestuur groepen van personen worden aangewezen voor wie de gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, slechts een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs betreft. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de hoogte en de vorm van deze tegemoetkoming.
Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap (de Beleidsregel)
In de Beleidsregel wordt uiteengezet dat studerenden afkomstig uit één van de lidstaten van de Europese Unie in aanmerking kunnen komen voor volledige studiefinanciering indien zij aangemerkt worden als migrerend werknemer.
Het begrip ‘migrerend werknemer’ is niet vastomlijnd. Het Europese Hof van Justitie heeft een ruim kader geschetst, waarbinnen de toetsing van het feit of een persoon als een migrerend werknemer moet worden beschouwd, zich dient te bewegen. Het kernelement van deze toetsing is het nagaan of een werknemer ‘reële en daadwerkelijke arbeid verricht, die niet van zo geringe omvang is dat het om louter marginale en bijkomstige werkzaamheden gaat’. Vereist is dat gedurende een bepaalde tijd, voor een ander en onder diens gezag in loondienst werkzaamheden worden verricht. Dit betekent dat de studerende die als migrerend werknemer wil worden aangemerkt in ieder geval een arbeidscontract moet hebben afgesloten, de daarin overeengekomen hoeveelheid uren werkt en daarvoor loon ontvangt.
Voor de toepassing van het vreemdelingenbeleid bevat de Vreemdelingencirculaire een uitleg van het begrip ‘reële en daadwerkelijke arbeid’. Uitgangspunt hierbij is dat het inkomen meer moet bedragen dan de helft van de bijstandsnorm die voor die persoon geldt. Aan de eis van reële en daadwerkelijke arbeid is in elk geval voldaan, als ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd wordt gewerkt. Tot slot kunnen zowel de duur als de regelmaat van de werkzaamheden een rol spelen bij de beoordeling (bijvoorbeeld bij oproepcontracten).
Alvorens tot toekenning van studiefinanciering over te gaan, gaat DUO na of de student als migrerend werknemer kan worden aangemerkt. Migrerende werknemers dienen daartoe bij de aanvraag van studiefinanciering een passend arbeidscontract te overleggen.
DUO controleert achteraf of de studerende de studiefinancieringsperiode ook daadwerkelijk als migrerend werknemer kon worden beschouwd en of de studiefinanciering aldus rechtmatig is toegekend. Hiertoe dienen studerenden het aantal uren dat zij over het te controleren studiefinancieringstijdvak hebben gewerkt aan te tonen door middel van salarisstrookjes en een ingevulde werkgeversverklaring.
DUO gaat ervan uit dat iedere studerende die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee terecht studiefinanciering heeft ontvangen over het gecontroleerde studiefinancieringstijdvak. Deze norm is in lijn met de Vreemdelingencirculaire. Bij het vaststellen van het criterium van 56 uur gemiddeld per maand zal eveneens tot een hoogte van één maand rekening worden gehouden met vakanties en eventuele ziekte.
Indien de studerende niet voldoet aan bovengenoemd criterium kan DUO nader onderzoek doen naar de individuele omstandigheden van het geval. Bij deze controle moeten de objectieve criteria en alle omstandigheden die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding in hun geheel beoordeeld worden. Hierbij kan een veelheid van factoren van belang zijn, zoals de aard van het afgesloten arbeidscontract, het aantal gegarandeerde werkuren per maand en de hoogte van het loon. Het is dan ook niet mogelijk gespecificeerd aan te geven in welke gevallen al dan niet sprake is van migrerend werknemerschap. De specifieke omstandigheden van het geval maken een individuele beoordeling door DUO dus nodig.

Voetnoten

1.Lawrie-Blum, ECLI:EU:C:1986:284, Levin, ECLI:EU:C:1982:105, Genc, ECLI:EU:C:2010:57, Steven Malcolm Brown, ECLI:EU:C:1988:323, Ninni-Orasche, ECLI:EU:C:2003:600,
2.ECLI:EU:C:1992:89.
3.ECLI:EU:C:2004:488.
4.ECLI:EU:C:2015:455.
6.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3700. Hierin staat een verwijzing naar de arresten van het Hof: Levin, ECLI:EU:C:1982:105, Raulin, ECLI:EU:C:1992:87 en Genc, ECLI:EU:C:2010:57.
7.ECLI:EU:C:1992:89.
8.Hof van Justitie EU 9 juli 2015, ECLI:EU:C:2015:455.
10.ECLI:NL:RBAMS:2022:5520 (AMS 22/1097) en ECLI:NL:RBAMS:2022:5661 (AMS 21/3448).