3.2.In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor Nederlandse studiefinanciering. Eiseres is burger van één van de lidstaten van de Europese Unie (EU) of een daarmee gelijkgestelde staat, zodat zij op grond van het EU-recht in aanmerking kan komen voor Nederlandse studiefinanciering. Voorwaarde is dat eiseres migrerend werknemer is of daarmee gelijkgesteld kan worden. Verweerder voert het beleid dat een student als migrerend werknemer wordt beschouwd als hij gemiddeld tenminste 56 uren per maand werkt. Als een student als migrerend werknemer wordt beschouwd en als zodanig studiefinanciering ontvangt, kan gelijkstelling blijven bestaan als de student vanwege een verplicht stageonderdeel van de studie niet in de gelegenheid is aan de voorwaarden voor een migrerend werknemer te voldoen. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarden voor het behoud van het recht op studiefinanciering tijdens stage omdat van een verplichte stage geen sprake is. Ook woont eiseres nog geen vijf jaar in Nederland, zodat zij geen recht op studiefinanciering op grond van haar verblijfsduur heeft, aldus verweerder.
4. Eiseres heeft, samengevat, aangevoerd dat zij als migrerend werknemer in aanmerking dient te komen voor studiefinanciering omdat het werk dat zij bij Class of 2020 op basis van een stagecontract deed, moet worden aangemerkt als reële en daadwekelijke arbeid.
5. De rechtbank overweegt als volgt. EU-studenten die kunnen worden aangemerkt als migrerend werknemer als bedoeld in artikel 39 van het EG-Verdrag (thans artikel 45 van het VWEU) komen op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder b van de Wet studiefinanciering 2000 in aanmerking voor studiefinanciering. In de beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap (de beleidsregel) van 13 december 2012 heeft verweerder vastgelegd dat iedere studerende die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee terecht studiefinanciering heeft ontvangen over het gecontroleerde studiefinancieringstijdvak. Bij het vaststellen van het criterium van 56 uur gemiddeld per maand houdt verweerder tot een hoogte van één maand rekening met vakanties en eventuele ziekte.
6. De vraag die in deze zaak beantwoord moet worden is of eiseres kan worden aangemerkt als migrerend werknemer.
7. Bij uitspraak van 30 maart 2006 (zaaknummer C-10/05, Mattern en Cikotic) heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat het begrip „werknemer” in de zin van artikel 39 EG een communautaire inhoud heeft en dat het niet eng mag worden uitgelegd. „Werknemer” is eenieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Volgens deze rechtspraak is het kenmerk van de arbeidsverhouding, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties verricht tegen beloning.
8. Uit de stageovereenkomst volgt dat eiseres gedurende de gehele duur van haar stage van 19 oktober 2015 tot 31 december 2015 tijdens haar 24-urige werkweek onder het gezag en het toezicht stond van The Class of 2020, in het bijzonder van haar supervisor, en dat eiseres daarbij gegeven aanwijzingen diende op te volgen en de in de organisatie geldende regels moest naleven. De vergoeding van € 270,- die eiseres maandelijks ontvangt, is te beschouwen als een vergoeding voor de verrichte diensten en voor de verplichtingen die het vervullen van de stage voor haar meebrengt. Bijgevolg moet worden vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsverhouding. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres bij The Class of 2020 reële en daadwerkelijke arbeid in loondienst heeft verricht, op grond waarvan zij als werknemer in de zin van artikel 39 EG kan worden aangemerkt.
9. Verweerder heeft nog aangevoerd dat de stelling dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst wordt bevestigd door de geringe vergoeding die eiseres ontvangt. In de hiervoor onder 7 genoemde uitspraak heeft het Hof van Justitie overwogen dat, hoewel bovendien vaststaat dat de beloning van de verrichte prestaties een wezenlijk kenmerk van de arbeidsverhouding vormt, noch de geringe hoogte van die beloning, noch de herkomst van de middelen waaruit deze wordt betaald, gevolgen heeft voor de hoedanigheid van werknemer in de zin van het gemeenschapsrecht. De rechtbank constateert dat ook uit de beleidsregel niet volgt dat indien wordt voldaan aan de urennorm, daarnaast dient te worden voldaan aan de eisen die gesteld zijn aan de hoogte van het inkomen. Immers, in het geval de urennorm wordt gehaald heeft de studerende ‘zonder meer’ de status van migrerend werknemer. Gelet hierop is de hoogte van de door eiseres ontvangen vergoeding niet relevant bij de beoordeling of sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat zij geen mogelijkheid heeft om het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
13. De gemachtigde van eiseres heeft in het formulier proceskosten tevens verzocht om vergoeding van reiskosten. Vergoeding van reiskosten van de professionele rechtsbijstandverlener wordt geacht te zijn begrepen in de forfaitaire vergoeding voor rechtsbijstandskosten. Het verzoek tot vergoeding van reiskosten wordt daarom afgewezen.