7.4Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt de burgemeester overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals de Afdeling al vaker heeft overwogen moet de burgemeester daarbij alle omstandigheden van het geval betrekken, ongeacht of die in de beleidsregel zijn verdisconteerd. Daarbij moet worden bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in de eerste plaats de overzichtsuitspraak van de Afdeling (28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912) in acht. 8. De voorzieningenrechter stelt hierover vast dat verzoekster de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten niet betwist. De gronden van verzoekster zijn gericht op de noodzaak en evenredigheid van de sluiting. Verzoekster heeft dat ter zitting bevestigd.
9. Verzoekster heeft hierover – samengevat – aangevoerd dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, omdat de noodzaak van de sluiting volgens haar in dit geval ontbreekt. Het aantreffen van de verdovende middelen was namelijk puur toeval. Dit was niet naar aanleiding van een tip dat er (bijvoorbeeld) gedeald zou worden vanuit de woning. Evenmin zijn er klachten uit de buurt dat er aanloop naar de woning is en drugs verkocht worden uit de woning. Er is volgens verzoekster dan ook geen sprake van een drugspand.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt.Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van de woning voor (in dit geval) twaalf maanden noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarbij is van belang of vanuit de woning werd gehandeld: met een sluiting wordt immers de bekendheid van de woning als drugspand weggenomen en wordt de loop naar de woning eruit gehaald, waarmee wordt beoogd om de woning aan het drugscircuit te onttrekken. Ook andere omstandigheden, bijvoorbeeld de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, moeten daarbij worden betrokken.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester het standpunt heeft kunnen innemen dat de noodzaak bestaat de woning te sluiten en dat de burgemeester niet hoefde te volstaan met een waarschuwing. In de woning is namelijk niet alleen een handelshoeveelheid softdrugs aangetroffen, maar ook een grote handelshoeveelheid harddrugs. In totaal gaat het om 98 gram softdrugs en 53 gram harddrugs: dat is bijna 20 respectievelijk 107 keer meer dan als grens voor een gebruikershoeveelheid wordt aangenomen in de rechtspraak. Dit betekent dat mag worden aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook al is ter plaatse geen feitelijke drugshandel geconstateerd. De burgemeester heeft daarbij ook kunnen betrekken dat zichtbare sluiting van de woning een signaal is dat wordt opgetreden tegen drugscriminaliteit, een veel voorkomend probleem in deze grensgemeente. Daarbij wijst de burgemeester er terecht op dat de woning is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk waar de leefbaarheid en de veiligheid onder druk staan, en dat in de nabije omgeving van de woning al meerdere registraties en bestuursrechtelijk maatregelen bekend zijn in verband met drugsdelicten. Verzoekster heeft dat ook niet betwist. De burgemeester heeft tot slot ook nog gewezen op de aanwezigheid van een school, op 180 meter van de woning.
De burgemeester heeft daarom de sluiting van de woning noodzakelijk kunnen vinden ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
12. De vraag is dan of de sluiting van de woning voor twaalf maanden, zoals het beleid voorschrijft, in dit geval noodzakelijk is. Daarover overweegt de voorzieningenrechter dat het aantreffen van de drugs in de woning het gevolg is van een doorzoeking die niets met drugshandel in die woning te maken had: er werd gezocht naar een verdachte die zich in de woning zou ophouden. Over de woning zijn verder geen klachten van omwonenden bekend, of andere signalen of meldingen over verkoop van drugs vanuit de woning, aanloop van en naar de woning of (drugs-gerelateerde) overlast in de omgeving. De woning is bij de politie ook niet bekend als drugspand en daarin zijn – naast de drugs – geen andere voorwerpen aangetroffen die wijzen op feitelijke handel vanuit de woning. Dit betwist de burgemeester ook niet. Dit betekent dat de noodzaak voor het beschermen van de leef- en woonomgeving en het herstel van de openbare orde moet worden genuanceerd. Daarbij is ook van belang dat de voor de burgemeester belangrijke signaalfunctie (‘er wordt opgetreden’) ook kan worden bereikt met een sluiting korter dan twaalf maanden. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat het in dit geval noodzakelijk en dus redelijk is de woning voor de in het beleid genoemde standaardperiode van twaalf maanden te sluiten. De feiten en omstandigheden die in r.o. 11 zijn genoemd zijn weliswaar voldoende om een sluiting noodzakelijk te vinden, maar niet genoeg voor een sluiting van twaalf maanden.
13. De burgemeester heeft ter zitting de voorzieningenrechter verzocht zelf in de zaak te voorzien als hij van oordeel zou zijn dat de sluiting van twaalf maanden niet noodzakelijk is. Daarvoor ziet de voorzieningenrechter (met het oog op een definitieve geschilbeslechting) in dit geval aanleiding en de mogelijkheid. Gelet op de genoemde feiten en omstandigheden, en verwijzend naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1911), is de voorzieningenrechter van oordeel dat een sluiting van de woning voor zes maanden in dit geval noodzakelijk en redelijk is. 14. Naast noodzakelijk moet de sluiting ook evenredig zijn. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of een sluiting van zes maanden in dit geval evenredig is.
Evenredigheid van de sluiting: verwijtbaarheid
15. Verzoekster heeft – samengevat – betoogd dat haar van de overtreding geen verwijt valt te maken. Zij had geen weet van de aanwezigheid van drugs in haar woning: haar zoon heeft de drugs buiten haar medeweten om in haar woning verstopt.
16. De vraag of verzoekster een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan aan de orde komen bij de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld verzoekster geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als zij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de drugs in haar woning. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van die situatie hier geen sprake is. De drugs zijn namelijk op verschillende plekken in de woning van verzoekster aangetroffen: in kastjes in de keuken en in de slaapkamer van haar zoon. Verzoekster had daarom redelijkerwijs op de hoogte kunnen en moeten zijn van de aanwezigheid van de drugs. Verzoekster is als huurster en bewoonster van de woning immers verantwoordelijk voor de gang van zaken in de woning. Van haar mocht worden verwacht dat zij toezicht hield op wat in de woning gebeurde. Dat geldt ook voor de slaapkamer van haar zoon: ook als de deur van de slaapkamer gesloten was, had zij toezicht moeten houden op het gebruik van de slaapkamer van haar zoon en deze met enige regelmaat moeten controleren.Voor actieve betrokkenheid van verzoekster bij de drugs bestaan weliswaar geen aanwijzingen, maar niet kan worden geconcludeerd dat iedere verwijtbaarheid bij de aanwezigheid daarvan in haar woning ontbreekt. Verzoekster valt van de overtreding daarom een verwijt te maken.
Evenredigheid van de sluiting: gevolgen
17. Bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet moeten volgens de overzichtsuitspraak ook de gevolgen daarvan worden betrokken. Kort gezegd: de nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
18. Verzoekster heeft – samengevat – betoogd dat zij een bijzondere binding met de woning heeft en diverse medische en financiële factoren een rol spelen op basis waarvan zij in de woning zou moeten kunnen blijven wonen. Verzoekster verwijst naar een brief van de huisarts waaruit blijkt dat zij sinds maart 2020 bekend is met mentale klachten bestaande uit stress, spanning, hartkloppingen en paniekaanvallen met agrofobie. Verzoekster heeft verder weinig contacten met anderen en er is dus geen netwerk om op terug te vallen om ergens anders onderdak te vinden. Zij voelt zich bovendien alleen veilig in haar eigen huis. Dat verzoekster een tijdelijke woonplaats kan vinden bij haar kinderen is onjuist. Verzoekster heeft dan ook geen zicht op enige geschikte en betaalbare woonruimte. Uit de brief van de huisarts blijkt volgens verzoekster wel degelijk dat het eigen huis aan de [adres] wordt bedoeld. Verzoekster heeft een binding met deze woning en het is in haar belang niet elders te gaan wonen. Verzoekster komt bij sluiting bovendien op een zwarte lijst te staan.
19. De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij bij de beoordeling van de evenredigheid van de gevolgen van de sluiting uitgaat van een sluiting van zes maanden en niet (meer) van twaalf maanden (zie r.o. 13).