In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die sinds 2000 een individuele vervoerskostenvergoeding ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw. De gemeente heeft deze vergoeding ambtshalve beëindigd per 1 januari 2020, met als argument dat eiser 'eigen kracht' heeft en dat het gebruik van zijn auto 'algemeen gebruikelijk' is. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij door zijn beperkingen afhankelijk is van de vergoeding en dat het beëindigen daarvan hem in zijn zelfredzaamheid en participatie belemmert.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente niet zorgvuldig heeft gehandeld bij de beëindiging van de vergoeding. De rechtbank oordeelt dat de gemeente ten onrechte heeft aangenomen dat eiser voldoende zelfredzaam is en dat de financiële tegemoetkoming niet meer nodig is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, waarin is vastgesteld dat de financiële situatie van de cliënt niet mag worden meegewogen bij de beoordeling van de noodzaak van een maatwerkvoorziening. De rechtbank concludeert dat de gemeente onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet langer recht heeft op de vergoeding, en herroept het primaire besluit, waardoor de vergoeding onverkort doorloopt.
Daarnaast heeft de rechtbank de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 748,00, en het griffierecht van € 48,00 vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.