ECLI:NL:CRVB:2014:1145
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over beëindiging vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de beëindiging van een vervoersvoorziening voor appellante, die lijdt aan diverse gezondheidsklachten, besproken. Appellante ontving sinds 2007 een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van haar eigen auto, maar het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel heeft deze voorziening per 1 mei 2013 beëindigd, met het argument dat appellante zelfredzaam is. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij zonder deze financiële ondersteuning niet in staat is om te rijden of derden te betalen voor vervoer, wat haar in een sociaal isolement dreigt te brengen.
De Raad oordeelt dat het college ten onrechte geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de relevante feiten en omstandigheden die van invloed zijn op de zelfredzaamheid van appellante. De Raad benadrukt dat het college verplicht is om de beperkingen van de aanvrager in kaart te brengen en dat de enkele aanwezigheid van een eigen auto niet automatisch betekent dat iemand zelfredzaam is. De Raad draagt het college op om het gebrek in het besluit te herstellen en nader onderzoek te verrichten naar de vervoersbehoefte van appellante, waarbij ook de mogelijkheden voor een persoonsgebonden budget in overweging moeten worden genomen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 2 april 2014. De Raad heeft de beslissing genomen in het belang van een zorgvuldige en rechtmatige uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning.