ECLI:NL:RBLIM:2021:5312

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
ROE 19/2564
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over herziening en terugvordering van uitkering en boete wegens onrechtmatig verkregen bewijs

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 2 juli 2021, wordt de zaak behandeld van een eiseres die een WW-uitkering en TW-toeslag ontving. De verweerder, de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, heeft de uitkering van eiseres herzien en een terugvordering van € 1.090,42 opgelegd, evenals een bestuurlijke boete van € 40,-. Dit besluit was gebaseerd op bevindingen van de politie die onrechtmatig verkregen bewijs bevatten, aangezien de officier van justitie de strafzaak tegen eiseres had geseponeerd wegens dit onrechtmatig bewijs. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom deze onrechtmatige bevindingen toch gebruikt mochten worden in de bestuursrechtelijke procedure. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het gebruik van bewijs in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer dit bewijs in een strafzaak als onrechtmatig is beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 19/2564

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2021 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.H.M. Verstraten),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L.M.C.M. Levels).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Werkloosheidswet (WW) en haar toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) herzien over de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 oktober 2017, en bepaald dat van haar een bedrag van in totaal € 1.090,42 zal worden teruggevorderd.
Bij afzonderlijk besluit van 9 mei 2019 (het boetebesluit) heeft verweerder aan eiseres ook een bestuurlijke boete van € 40,- opgelegd.
Bij besluit van 26 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen beide besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Eiseres is niet verschenen. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres ontving per 1 mei 2017 een WW-uitkering en een TW-toeslag.
Op 10 oktober 2017 trof de politie op zolder van de woning van eiseres een hennepkwekerij aan met 188 hennepplanten. Deze bevindingen van de politie zijn neergelegd in een proces-verbaal ‘Aantreffen hennepkwekerij’ van 27 juni 2018. Eiseres is als verdachte gehoord op 10 oktober 2017. De politie heeft op 28 juni 2018 een ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ opgemaakt. De politie heeft de ontnemingsperiode in dat rapport vastgesteld op de periode 18 juli 2017 tot 10 oktober 2017, waarbij is uitgegaan van één eerdere oogst.
Naar aanleiding van een melding en ontvangen informatie van de politie is verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiseres toegekende WW-uitkering en toeslag. De bevindingen zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 5 september 2018, waarin is uitgegaan van de bevindingen van de politie. Verweerder heeft op basis van dit rapport het primaire- en boetebesluit genomen, die beide in bezwaar in stand zijn gelaten.
Volgens verweerder heeft eiseres werkzaamheden verricht in de hennepkwekerij. Daardoor heeft zij over de periode vanaf 1 juli 2017 geen recht op volledige WW-uitkering en toeslag. De uitkering en toeslag worden daarom herzien en teruggevorderd over de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 oktober 2017.
Daarnaast heeft eiseres zich volgens verweerder niet aan de informatieplicht gehouden, omdat zij niet door heeft gegeven dat zij betrokken is geweest bij hennep-gerelateerde activiteiten die zijn verricht in de in haar woning aangetroffen hennepkwekerij. Daarom heeft verweerder eiseres ook een boete opgelegd van € 40,-.
2. Eiseres stelt zich allereerst op het standpunt dat verweerder de bevindingen van de politie niet mocht gebruiken voor zijn besluitvorming. De officier van justitie heeft in haar strafzaak besloten haar niet verder te vervolgen: deze zaak is geseponeerd omdat het bewijs onrechtmatig is verkregen. Als het bewijs in de strafzaak onrechtmatig is verkregen, dan kan dat naar de mening van eiseres ook in de bestuursrechtelijke zaak niet worden gebruikt. Zij heeft weliswaar erkend dat er een hennepplantage op zolder was, maar dat heeft zij gedaan tijdens het verhoor door de politie naar aanleiding van de – achteraf onrechtmatig verkregen – bevindingen in haar woning: die verklaring kan daarom ook niet worden gebruikt.
Daarnaast ontkent eiseres dat er een eerdere oogst is geweest. Op basis van de bevindingen kan dat ook niet worden aangenomen. Verder voert eiseres aan dat zij geen werkzaamheden heeft verricht. Zij heeft er niets mee te maken en alleen haar woning ter beschikking gesteld. Tot slot meent eiseres dat zij de hennepplantage niet hoefde te melden, omdat zij daar (nog) geen geld mee had verdiend.
Verweerder is van mening dat de bestuursrechter niet gebonden is aan de zienswijze van de strafrechter, omdat in het strafrecht een andere bewijsmaatstaf geldt dan in het bestuursrecht. Dat het bewijs onrechtmatig is verkregen en de strafzaak daarom is geseponeerd, is volgens verweerder dan ook geen reden om de uitkering van eiseres niet te corrigeren. Het enkele feit dat verweerder weet dat eiseres de hennepkwekerij heeft gehad, is al voldoende om hiermee rekening te houden bij het vaststellen van haar uitkering. Vast staat namelijk dat eiseres een hennepkwekerij op zolder had, omdat zij dit heeft toegegeven.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
Het gaat in dit beroep om twee belastende besluiten: een herziening met terugvordering, en een boete. Voorop staat dat bij een besluit tot intrekking of herziening met terugwerkende kracht op verweerder de verplichting rust de feiten vast te stellen waarop de beide besluiten steunen, en ook – in geval van betwisting – deze feiten aannemelijk te maken (onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:416). Wat betreft de boete geldt als – zwaardere – maatstaf dat verweerder moet aantonen dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden (onder andere de uitspraak van de CRvB van 12 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1154).
Verweerder heeft aan zijn besluitvorming enkel de bevindingen van de politie ten grondslag gelegd. Eiseres vindt dat verweerder deze niet mag gebruiken en verwijst ter onderbouwing naar het sepot van de officier van justitie. Verweerder heeft op de zitting verklaard dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven als deze bevindingen niet mogen worden gebruikt.
Vast staat dat de officier van justitie de strafzaak tegen eiseres heeft geseponeerd wegens onrechtmatig verkregen bewijs. Uit de brief van de officier van justitie van 1 november 2018 blijkt dat deze strafzaak betrekking had op de op 10 oktober 2017 in de woning van eiseres aangetroffen hennepkwekerij en bovendien hetzelfde proces-verbaal van bevindingen betreft als verweerder van de politie heeft ontvangen en die verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd.
Verweerder heeft het algemene standpunt ingenomen dat hij (en ook de bestuursrechter) niet aan het oordeel in een strafzaak is gebonden. Op de zitting heeft verweerder dat standpunt – daarnaar gevraagd – uitdrukkelijk bevestigd. Met andere woorden: verweerder abstraheert in dit geval van de individuele casus. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee een te beperkte en dus onjuiste toets aanlegt, en licht dat hierna verder toe.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1028) is het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs alleen dan niet toegestaan als het is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat gebruik ervan onder alle omstandigheden ontoelaatbaar is.
Gelet op die rechtspraak en op het uitgangspunt dat de bewijslast bij verweerder ligt, mocht verweerder niet zonder een nadere motivering de onrechtmatige bevindingen van de politie gebruiken. Verweerder had moeten toelichten waarom volgens hem het gebruik daarvan in dit concrete geval niet indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid verwacht mag worden. De officier van justitie heeft die politie-bevindingen immers als onrechtmatig verkregen beoordeeld en daarom de strafzaak geseponeerd. Verweerder kan en mag daar in deze bestuursrechtelijke procedure, waar hetzelfde feitencomplex en daaraan ten grondslag liggende bevindingen van de politie aan de orde zijn, niet zonder meer aan voorbijgaan. Dat heeft hij hier echter wél gedaan. Verweerder heeft de feiten en omstandigheden in dit geval geen enkele rol laten spelen: verweerder heeft niet vastgesteld wat de reden was voor deze onrechtmatigheid, niet onderzocht welke feiten, omstandigheden en belangen relevant zijn en evenmin toegelicht hoe in dit geval tot de conclusie is gekomen dat de bevindingen toch mochten worden gebruikt. Met zijn enkele en algemene stelling dat hij niet gebonden is aan het oordeel in een strafzaak miskent verweerder dat hij op z’n minst enige, op de concrete casus betrekking hebbende motivering dient te geven waarom hij de bevindingen toch wél mocht gebruiken. Door in dit geval volledig te abstraheren van de individuele casus heeft verweerder dat onvoldoende gedaan.
Verweerder heeft gewezen op vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraken van 4 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2713 en 6 augustus 2020 ECLI:NL:CRVB:2020:1777), waaruit volgt dat de bestuursrechter in de vaststelling van en het oordeel over het hem voorgelegde geschil in het algemeen niet gebonden is aan wat in een strafrechtelijk geding (waaronder een sepot) is geoordeeld, omdat in een strafrechtelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt en een ander procesrecht van toepassing is. Deze rechtspraak ziet echter op bewijswaardering en is in deze zaak – die gaat over bruikbaarheid van onrechtmatig verkregen bewijs – daarom niet van toepassing.
Los daarvan blijkt overigens ook uit deze rechtspraak dat in de bestuursrechtelijke procedure niet zonder meer voorbij kan worden gegaan aan (strafrechtelijk) sepot of vrijspraak, enkel en alleen met de algemene motivering dat de bestuursrechter niet aan het oordeel van de strafrechter is gebonden. In die context kan immers de onschuldpresumptie van belang zijn, wat eveneens een individuele beoordeling van de concrete casus vergt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval de bevindingen van de politie toch aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd mochten worden.
4. Eiseres heeft weliswaar erkend dat er een hennepplantage in haar woning was, maar dit is het gevolg van de (onrechtmatig verkregen) bevindingen van de politie waarmee zij op diezelfde dag (op 10 oktober 2017) nog werd geconfronteerd in haar verhoor. Die verklaring moet worden aangemerkt als ‘verboden vrucht’ van de onrechtmatig verkregen bevindingen van de politie. Wat voor deze bevindingen geldt, geldt ook voor haar verklaring. Zonder een nadere motivering van verweerder voor het gebruik van deze bevindingen van de politie kan haar verklaring daarom evenmin worden gebruikt voor de besluitvorming.
5. Gelet op het voorgaande bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om – in het kader van een definitieve geschilbeslechting – van deze mogelijkheid gebruik te maken, voor zover het bestreden besluit ziet op de herziening en terugvordering. De rechtbank stelt verweerder daarom in zoverre in de gelegenheid nader te motiveren waarom de bevindingen van de politie in dit geval aan deze besluitvorming ten grondslag mochten worden gelegd.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als verweerder hiervan geen gebruik wil maken, dan dient verweerder dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen te reageren op de herstelpoging van verweerder. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
Wat hiervoor is overwogen in het kader van de herziening en terugvordering geldt niet voor de boete. Het geven van een opdracht om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het boetebesluit verdraagt zich in deze situatie niet met het bepaalde in artikel 8:72a van de Awb (zie de uitspraak van de CRvB van 30 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:772).
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G. Cremers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021.
de griffier is verhinderd deze
tussenuitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 juli 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.