ECLI:NL:RBLIM:2021:3115

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
ROE 20/1343
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen gedeeltelijke weigering omgevingsvergunning voor bomenkap

In deze zaak hebben eisers bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke weigering van de omgevingsvergunning voor het kappen van bomen in de tuin van hun buren. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, heeft het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat de buren hadden aangegeven te berusten in de weigering. De rechtbank oordeelt echter dat eisers wel degelijk belanghebbenden zijn en dat zij een procesbelang hebben, aangezien zij van plan zijn een civielrechtelijke procedure te starten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, omdat de aanvraag voor de bomen waarvoor de vergunning was geweigerd inmiddels is ingetrokken. Dit betekent dat er geen aanvraag meer ten grondslag ligt aan de weigering van de vergunning, waardoor deze herroepen moet worden. De rechtbank concludeert dat eisers nog steeds belang hebben bij de uitkomst van de procedure, ondanks de intrekking van de aanvraag door de vergunninghouder. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van eisers ontvankelijk is, en dat de weigering van de kapvergunning voor de bomen 2 t/m 5 moet worden herroepen. De rechtbank draagt de verweerder op het griffierecht te vergoeden en veroordeelt hem in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/1343

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. L.M.A. Schrieder),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen (L.), verweerder
(gemachtigde: mr. V.M.H. Poels).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [vergunninghouder] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. O.V. Wilkens).

Procesverloop

In het besluit van 16 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de door de derde-partij (hierna: vergunninghouder) aangevraagde omgevingsvergunning voor het kappen van vijf bomen op het adres [adres] te [woonplaats] gedeeltelijk geweigerd (voor vier bomen) en gedeeltelijk verleend (voor één boom).
In het besluit van 7 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021. Alle partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De gemachtigde van vergunninghouder heeft de zitting via een skype-verbinding bijgewoond.
Naar aanleiding van de brief van vergunninghouder van 21 januari 2021 - waarin hij zijn aanvraag om een kapvergunning, voor zover deze betrekking heeft op de bomen waarvoor verweerder geen kapvergunning heeft verleend, heeft ingetrokken - heeft de rechtbank bij brief van 28 januari 2021 het onderzoek heropend. Bij brieven van 8 en 9 februari 2021 hebben verweerder respectievelijk eisers gereageerd op de intrekking van de aanvraag. Nadat eisers hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord en verweerder niet heeft gereageerd op de brief van de rechtbank waarin verzocht werd om binnen twee weken aan te geven of een nadere zitting gewenst is, heeft de rechtbank het onderzoek op 5 maart 2021 gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Het perceel van vergunninghouder grenst aan het perceel van eisers. Eisers ondervinden overlast van eikenbomen in de tuin van vergunninghouder. Vergunninghouder en eisers hebben in onderling overleg overeenstemming bereikt over het kappen van vijf bomen door vergunninghouder. Op 28 januari 2019 heeft vergunninghouder daarom een aanvraag om een omgevingsvergunning (hierna: kapvergunning of kortweg vergunning) ingediend voor het kappen van vijf eikenbomen op zijn perceel. Bij het primaire besluit heeft verweerder vergunning verleend voor het kappen van één boom (hierna: boom 1) en de aanvraag afgewezen voor de overige vier bomen (hierna: boom 2 t/m 5). Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij willen dat behalve boom 1, nog een boom (hierna: boom 2) gekapt wordt, zodat de twee bomen waarvan zij (het meeste) overlast ondervinden, gekapt kunnen worden door vergunninghouder. Vergunninghouder heeft geen bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en heeft inmiddels boom 1 gekapt.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk is, omdat vergunninghouder – vanwege de berusting in de (gedeeltelijke) weigering van de vergunning en zijn verklaring van 20 maart 2019 dat hij akkoord is met het verlenen van de gedeeltelijke vergunning – aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor het overige niet van de door hem gevraagde vergunning gebruik zal maken als deze alsnog zou worden verleend. Gelet hierop kunnen eisers hun doel om boom 2 te laten kappen niet bereiken door bezwaar te maken, zodat hun belang volgens verweerder niet rechtstreeks is betrokken bij het primaire besluit. Hierdoor zijn eisers geen belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Ter onderbouwing hiervan verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3048.
Procesbelang in beroep
3. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de ambtshalve te beantwoorden vraag of eisers in beroep een procesbelang hebben, aangezien vergunninghouder bij brief van 21 januari 2021 zijn vergunningaanvraag voor boom 2 t/m 5 heeft ingetrokken. Eisers kunnen hierdoor via de bestuursrechtelijke weg niet meer bereiken dat alsnog een kapvergunning wordt verleend voor boom 2, omdat daarvoor een daartoe strekkende aanvraag nodig is die alleen (met succes) kan worden gedaan door degene die civielrechtelijk gerechtigd is de bomen te kappen. De rechtbank gaat hierop onder 15.2 nader in. Voor het procesbelang in beroep volstaat reeds het feit dat eisers aan verweerder in hun bezwaarschrift hebben verzocht om vergoeding van de door hen gemaakte kosten voor rechtsbijstand voor het indienen en behandelen van het bezwaarschrift (welk verzoek zij in beroep hebben herhaald) en dat dat verzoek bij het bestreden besluit is afgewezen. Volgens vaste rechtspraak blijft een betrokkene belang houden bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit, indien hij in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1065). Dat betekent dat eisers in beroep een procesbelang hebben.
Beoordeling van het bestreden besluit
4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank toetst dit ex tunc, dat wil zeggen dat de rechtbank beoordeelt of verweerder ten tijde van het bestreden besluit terecht heeft geoordeeld dat eisers niet-ontvankelijk waren in hun bezwaar. Bij deze toets gaat de rechtbank dus uit van de situatie zoals die was ten tijde van het bestreden besluit.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich, zonder daartussen een duidelijk onderscheid te maken, zowel op het standpunt stelt dat eisers geen belanghebbende zijn als op het standpunt dat eisers in bezwaar geen procesbelang hadden. De rechtbank gaat hierna op beide standpunten in en beoordeelt aan de hand daarvan of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Belanghebbende
6. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan, degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 7:1 gelezen in samenhang met artikel 8:1 van de Awb kan alleen een belanghebbende bezwaar maken.
7. Eisers voeren, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 24 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX4429 en 26 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY5097, en de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 januari 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:280, aan dat ervaren hinder, en daarmee een aantasting van het woongenot, op zich al voldoende is voor omwonenden om als belanghebbenden te worden aangemerkt. Eisers ondervinden hinder en overlast van boom 2.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1.
Op grond van vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat bij de weigering van een omgevingsvergunning slechts de aanvrager van die vergunning een rechtstreeks betrokken belang heeft, evenals derden die een aan de aanvrager tegengesteld belang hebben. Derden die geen rechtens te beschermen belang hebben bij herroeping van het weigeringsbesluit kunnen daartegen niet zelf opkomen. Het voorgaande volgt bijvoorbeeld uit de door eisers aangehaalde Afdelingsuitspraak van 24 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX4429.
8.2.
Vergunninghouder en eisers hebben in beginsel een parallel belang: vergunninghouder heeft er als aanvrager van de vergunning een belang bij dat de gevraagde vergunning wordt verleend en dat is ook wat eisers willen. Aangezien vergunninghouder heeft berust in de gedeeltelijke weigering van de vergunning omdat hij daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, kan het belang van eisers naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden gezien als een van het belang van vergunninghouder afgeleid belang. Eisers en vergunninghouder hebben door de berusting van vergunninghouder immers geen soortgelijk belang meer (zie daarover de conclusie van Widdershoven van 7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3474). Eisers komen derhalve niet op voor het belang van vergunninghouder of een daarvan afgeleid belang maar voor hun eigen persoonlijke belang. Het belang van vergunninghouder was overigens feitelijk reeds ten tijde van de vergunningaanvraag, voor zover de rechtbank is gebleken, gelegen in de met eisers gemaakte afspraken omdat eisers willen dat de bomen verwijderd worden. Vergunninghouder heeft immers de vergunning aangevraagd met het oog op de hinder die eisers van de bomen ondervinden. Eisers hebben daardoor feitelijk meer belang bij de vergunning dan vergunninghouder. Vergunninghouder heeft de aanvraag immers met name ingediend met het oog op dat belang van eisers en de in dat verband gemaakte afspraken. Gelet op het voorgaande hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank een rechtens te beschermen belang bij de weigering van de vergunning en zijn zij dus belanghebbende bij het primaire besluit.
8.3.
Dat vergunninghouder in de gedeeltelijke weigering heeft berust, maakt het voorgaande niet anders omdat die berusting niet hoeft te betekenen dat boom 2 niet meer gekapt kan of zal worden. De jurisprudentie waarnaar verweerder verwijst (zoals de uitspraak van de Afdeling van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3048) waaruit volgt dat als datgene waarop de vergunning ziet, niet kan worden verwezenlijkt omdat degene die daartoe civielrechtelijk gerechtigd is daaraan geen medewerking wil verlenen, gaat hier niet op omdat de vergunninghouder door het indienen van de aanvraag juist wel heeft aangegeven de bomen te willen kappen en omdat die aanvraag ten tijde van het bestreden besluit nog steeds voorlag. De enkele berusting in de gedeeltelijke weigering van die vergunning betekent nog niet dat er een evidente privaatrechtelijke belemmering is voor verwezenlijking van de aanvraag, daargelaten het feit dat in dit geval geen aanvraag van eisers voorligt (maar een aanvraag van vergunninghouder) en dat derhalve niet de vraag voorligt of dat een aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, waarbij de aanvrager een belang moet hebben.
9. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het belang van eisers rechtstreeks is betrokken bij de weigering om de vergunning te verlenen nu zij feitelijk stellen dat zij door het niet kappen van boom 2 geraakt worden in hun belang om gevrijwaard te worden van overlast. Dat eisers zelf niet de aanvragers van de vergunning zijn maakt in dit geval geen verschil (zie ook uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 januari 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:280). Eisers zijn dus belanghebbende.
Procesbelang
10. Naast het feit dat alleen een belanghebbende bezwaar kan maken (en beroep kan instellen), geldt als ongeschreven regel van bestuursprocesrecht dat het doel dat een belanghebbende met het maken van bezwaar wil bereiken (de uitkomst die hij nastreeft), daarmee ook daadwerkelijk bereikt moet kunnen worden en dat het resultaat voor de belanghebbende ook feitelijke betekenis moet hebben. Als het voorgaande niet het geval is, dan ontbreekt het procesbelang.
11. Eisers stellen in dit verband dat verweerder in bezwaar had kunnen besluiten voor boom 2 alsnog een kapvergunning te verlenen. Indien vergunninghouder in dat geval de boom niet kapt, kunnen eisers dit alsnog langs civiele weg afdwingen. Om deze redenen hadden eisers naar hun mening een procesbelang bij een inhoudelijke beslissing op hun bezwaar omdat zij daarmee de kap van de boom wel kunnen bewerkstelligen of in ieder geval de bestuursrechtelijke toestemming daarvoor.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ten tijde van het bestreden besluit duidelijk was dat vergunninghouder geen gebruik zou gaan maken van de vergunning indien deze alsnog in bezwaar verleend zou worden en dat er om die reden geen procesbelang was in bezwaar. Ten tijde van het bestreden besluit was er naar het oordeel van de rechtbank namelijk onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de bomenkap niet meer zou kunnen plaatsvinden. Het niet maken van bezwaar door vergunninghouder (impliciete berusting) en de akkoordverklaring van 20 maart 2019 van vergunninghouder (expliciete berusting) zijn onvoldoende om die conclusie te rechtvaardigen omdat die berusting er niet op wijst dat vergunninghouder de afspraken met eisers niet meer wil nakomen maar slechts dat vergunninghouder zelf geen verdere juridische actie meer wenst te ondernemen om de daarvoor vereiste vergunning te verkrijgen. Uit de berusting van vergunninghouder kan, op basis van de gegevens die ten tijde van het bestreden besluit voorhanden waren, niet worden geconcludeerd dat vergunninghouder niet ook zal “berusten” in een voor eisers positieve uitkomst van hun bezwaar tegen de weigering en dan dus alsnog uitvoering zal geven aan de met eisers afgesproken bomenkap. Er lag ten tijde van het bestreden besluit ook nog steeds een aanvraag voor die op dat moment nog niet was ingetrokken.
13. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eisers ten tijde van het bestreden besluit een procesbelang hadden omdat op basis van de toen voorhanden gegevens niet kon worden geconcludeerd dat zij met hun bezwaar niet meer konden bereiken wat zij willen, namelijk bestuursrechtelijke toestemming op basis waarvan vergunninghouder uitvoering kan geven aan de met hen gemaakte afspraak om over te gaan tot kap van de bomen.
Conclusie
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar van eisers op basis van de destijds geldende feiten en omstandigheden ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd.
15. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te doen wat verweerder zou moeten doen als hij nu opnieuw op het bezwaar zou moeten beslissen, namelijk deels herroepen van het primaire besluit. Omdat de aanvraag inmiddels is ingetrokken voor wat betreft boom 2 t/m 5 moet het primaire besluit dat ziet op deze bomen worden herroepen omdat daaraan geen aanvraag meer ten grondslag ligt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
15.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van vergunninghouder expliciet aangegeven dat vergunninghouder geen gebruik zal maken van de kapvergunning als die alsnog zou worden verleend voor boom 2 en dat hij boom 2 t/m 5 niet meer wil kappen. Direct na afloop van de zitting heeft vergunninghouder dit standpunt kracht bij gezet door de vergunningaanvraag voor boom 2 t/m 5 in te trekken. Dat de aanvraag zoals eisers stellen niet (gedeeltelijk) kan worden ingetrokken, of althans dat de intrekking geen gevolg kan hebben, omdat daarop al is beslist, volgt de rechtbank niet omdat die beslissing nog niet onherroepelijk is. Onder deze omstandigheden moet, anders dan ten tijde van het bestreden besluit zoals overwogen onder 12, geconcludeerd worden dat vaststaat dat vergunninghouder niet meer tot kap van de betreffende bomen wil en zal overgaan, ook niet als hij daarvoor toestemming van verweerder zou krijgen in de vorm van een kapvergunning. Eveneens volgt hieruit naar het oordeel van de rechtbank dat vergunninghouder aan eisers geen toestemming zal verlenen om de bomen te (laten) kappen. Eisers zijn zelf civielrechtelijk niet gerechtigd om de bomen op het perceel van vergunninghouder te kappen. Dat zou zonder toestemming van vergunninghouder immers een onrechtmatige inbreuk op diens eigendomsrecht opleveren.
15.2.
Eisers kunnen gelet op het voorgaande niet meer bereiken dat alsnog een kapvergunning wordt verleend voor boom 2 en dus kunnen zij langs deze weg (bestuursrechtelijke toestemming voor) de kap van deze boom niet meer bewerkstelligen. In de volledige heroverweging van het primaire besluit in bezwaar kan immers niet alsnog vergunning worden verleend voor de betreffende boom omdat de daartoe strekkende aanvraag is ingetrokken. Dat betekent echter niet dat eisers geen procesbelang meer hebben bij een beslissing op hun bezwaar. Nu geen aanvraag meer voorligt voor boom 2 t/m 5 kan immers de beslissing op die aanvraag in bezwaar in zoverre niet meer in stand blijven. Dat betekent dat die beslissing in zoverre moet worden ingetrokken (herroepen zonder in plaats daarvan een nieuw besluit te nemen) en bij intrekking van de weigering hebben eisers een belang. Dat belang is gelegen in een civiele procedure die eisers kunnen starten en waarvan zij hebben aangegeven dat zij die in beginsel ook voornemens zijn te starten of die zij in ieder geval als een reële mogelijkheid zien. In dat kader hebben eisers er belang bij dat de weigering om de kapvergunning te verlenen niet onherroepelijk wordt, zodat hen in een civiele procedure niet kan worden tegengeworpen dat vaststaat dat kap van de boom niet mogelijk is omdat de weigering van de daarvoor vereiste bestuursrechtelijke toestemming in rechte vast staat. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AU9781.
15.3.
Nu eisers, zoals onder 9 geoordeeld, belanghebbende zijn en nu, zoals hiervoor overwogen zij nog steeds belang hebben bij de uitkomst van de procedure en dus een procesbelang hebben bij een beslissing op hun bezwaar, is hun bezwaar ondanks de intrekking van de aanvraag (en het vaststaande feit dat vergunninghouder niet wil overgaan tot kap van de boom) nog steeds ontvankelijk.
15.4.
Nu er geen aanvraag meer ligt die strekt tot het kappen van boom 2 t/m 5 en een ambtshalve beslissing (zonder daartoe strekkende aanvraag) over de kap van die bomen niet mogelijk is, betekent de volledige heroverweging van het primaire besluit die op grond van artikel 7:11 van de Awb moet plaatsvinden, dat het primaire besluit moet worden herroepen voor zover dat ziet op weigering van de kapvergunning (voor boom 2 t/m 5). Daarvoor in de plaats kan geen nieuw besluit worden genomen vanwege het ontbreken van een daartoe strekkende aanvraag, zodat de herroeping neerkomt op intrekking van het primaire besluit wat betreft boom 2 t/m 5. Wat resteert is de verleende kapvergunning voor boom 1.
16. Samengevat betekent het voorgaande dat het beroep gegrond is, dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt en dat de rechtbank zelf de nieuwe beslissing op bezwaar neemt, die inhoudt dat het bezwaar alsnog ontvankelijk wordt geacht en dat het primaire besluit wordt ingetrokken voor zover het betreft de weigering van de kapvergunning voor boom 2 t/m 5 (dus niet voor zover het besluit ziet op verlening van de kapvergunning voor boom 1).
17. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaart, dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.
18. Omdat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wordt vernietigd, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.068,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
19. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte kosten in bezwaar als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Weliswaar houdt de nieuwe beslissing op bezwaar, waarin de rechtbank zelf voorziet, in dat het primaire besluit wordt herroepen, maar die herroeping wordt ingegeven door de inmiddels ingetrokken aanvraag en gebeurt niet wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Dat betekent dat datgene waaraan, zoals onder 3 overwogen, eisers mede procesbelang hebben ontleend in beroep, weliswaar heeft geleid tot een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit, maar niet tot het op dit punt gewenste resultaat door eisers, namelijk vergoeding van de door hen gemaakte kosten in de bezwaarfase.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit voor zover dat weigering van de omgevingsvergunning inhoudt (dus voor zover dat ziet op boom 2 t/m 5);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2021.
rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 9 april 2021

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.