ECLI:NL:RVS:2006:AX4429

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200504224/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • W. van den Brink
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor vakantievilla's en hoorplicht belanghebbenden

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 mei 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een bouwvergunning voor het bouwen van achttien vakantievilla's op een perceel in Groesbeek. Het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek had op 19 augustus 2003 geweigerd om aan de vergunninghouder vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen. Na bezwaar van de vergunninghouder werd deze weigering op 1 juni 2004 door het college herzien, en werd alsnog de bouwvergunning verleend. Hiertegen hebben omwonenden, aangeduid als verzoekers, beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem, die op 20 april 2005 het bezwaar gegrond verklaarde en het college opdroeg een nieuw besluit te nemen.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzoekers als belanghebbenden moesten worden aangemerkt en dat het college hen in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzoekers, als eigenaren van vakantievilla's in het villapark, recht hadden op een hoorplicht. De Raad van State benadrukte dat ook derden die zich verzetten tegen een bouwvergunning in bezwaar- en beroepsprocedures als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, mits aan de vereisten van de Awb wordt voldaan.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bestuursorganen om belanghebbenden te horen voordat zij een besluit nemen dat afwijkt van eerdere besluiten, en onderstreept de bescherming van de rechten van omwonenden in bouwprocedures. De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200504224/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2210 van de rechtbank Arnhem van 20 april 2005 in het geding tussen:
[verzoeker rechtbank], en anderen, wonend te [woonplaats],
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2003 heeft appellant geweigerd aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van achttien vakantievilla's op het perceel [locatie], ongenummerd, te [plaats].
Bij besluit van 1 juni 2004 heeft appellant het daartegen door [vergunninghouder] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van achttien vakantievilla's.
Bij uitspraak van 20 april 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker rechtbank], en anderen, ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het in de uitspraak overwogene. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 juli 2005 hebben [verzoeker rechtbank] en anderen van antwoord gediend.
[vergunninghouder] is op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [vergunninghouder]. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. B. de Clonie MacLennan, ambtenaar van de gemeente, en [verzoeker rechtbank] en anderen, in de personen van [verzoeker rechtbank] en [gemachtigde]e, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [directeur].
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij [verzoeker rechtbank] en anderen in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Volgens hem was hij daartoe niet gehouden, nu [verzoeker rechtbank] en anderen niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het primaire besluit van 19 augustus 2003, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling dat bij een besluit dat strekt tot weigering van een bouwvergunning slechts het belang van de aanvrager rechtstreeks betrokken is.
2.2.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2.3.    De Afdeling heeft eerder geoordeeld, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2005 in zaak no.
200410416/1(AB 2005, 278), dat bij een besluit om een vrijstelling of bouwvergunning te weigeren slechts het belang van de aanvrager rechtstreeks is betrokken. Met het oog op de positie in de procedure van derden die een aan de aanvrager tegengesteld belang hebben, ziet de Afdeling echter - met verwijzing naar haar uitspraak van 22 december 2004 in zaak no.
200403113/1(AB 2005, 97) - aanleiding anders te oordelen. De Afdeling is van oordeel dat ook derden die kenbaar hebben gemaakt dat zij zich verzetten tegen een besluit tot verlening van een bouwvergunning, in bezwaar- en beroepsprocedures die betrekking hebben op een besluit dat strekt tot weigering van een vrijstelling of bouwvergunning, als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt indien aan de vereisten van deze bepaling wordt voldaan. Dit neemt niet weg dat die derden in de regel geen rechtens te beschermen belang hebben bij herroeping van een dergelijk weigeringsbesluit en dus daartegen niet zelf kunnen opkomen.
[verzoeker rechtbank] en anderen zijn, als eigenaren van vakantievilla's in het villapark waar het bouwplan betrekking op heeft, als belanghebbenden te beschouwen in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat appellant hen in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb niet in de gelegenheid heeft gesteld om in het kader van de behandeling van de bezwaren van [vergunninghouder] te worden gehoord alvorens tot een van het primaire besluit afwijkend besluit te komen.
Het betoog faalt.
2.4.    Ten aanzien van de door de rechtbank ten overvloede gemaakte opmerkingen omtrent de gemiddelde oppervlakte van de vakantiewoningen binnen het plangebied overweegt de Afdeling dat de rechtbank hierbij is vooruitgelopen op de door appellant na de vernietiging van het bestreden besluit te nemen nieuwe beslissing op bezwaar. Nu deze opmerkingen echter niet aan het dictum ten grondslag zijn gelegd, kunnen zij niet worden aangemerkt als rechtsoverwegingen welke het bestuursorgaan op grond van het eerste deel van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bij het alsnog nemen van een beslissing op bezwaar in acht dient te nemen. Hetgeen appellant naar aanleiding van deze opmerkingen heeft aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin    w.g. Klein Nulent
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006
218-457.