ECLI:NL:RVS:2006:AY5097

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200508295/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • P.A. Offers
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing ontheffing vellen berk door gemeente Elburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de gemeente Elburg tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 17 augustus 2005 de besluiten van de gemeente om een ontheffing voor het vellen van een berk te weigeren, heeft vernietigd. De gemeente had op 5 oktober 2004 de aanvraag van [wederpartij sub 1] om een ontheffing van het verbod om een berk te vellen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet voldoende had gemotiveerd waarom de ontheffing was geweigerd en dat de afwijzingsgrond niet in overeenstemming was met de wetgeving. De gemeente heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de afwijzingsgrond niet van toepassing was op situaties zonder openbaar karakter.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 mei 2006 behandeld. De gemeente stelde dat de rechtbank de noodzaak tot het vellen van de berk niet correct had beoordeeld en dat de afwijzing van de ontheffing ook was gebaseerd op het belang van het behoud van het dorpsschoon. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht de besluiten van de gemeente had vernietigd, maar dat de gronden waarop de rechtbank haar uitspraak baseerde, verbeterd moesten worden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar gaf de gemeente de opdracht om opnieuw op de bezwaren te beslissen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten over ontheffingen en de noodzaak voor gemeenten om transparant te zijn over hun beleid en de redenen voor het afwijken van adviezen van bezwaarschriftencommissies. De Raad van State concludeerde dat de gemeente niet voldoende had aangetoond waarom het advies van de commissie voor de bezwaarschriften niet gevolgd kon worden, wat leidde tot de vernietiging van de besluiten.

Uitspraak

200508295/1.
Datum uitspraak: 26 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/496 EN 05/497 van de rechtbank Zutphen van 17 augustus 2005 in het geding tussen:
1. [wederpartij sub 1], en
2. [wederpartij sub 2], wonend te Elburg
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2004 heeft appellant een aanvraag van [wederpartij sub 1] om verlening van een ontheffing van het verbod om een berk te vellen afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 28 februari 2005 heeft appellant de daartegen door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2]  gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2005, verzonden op 19 augustus 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) de daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de beslissingen op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 oktober 2005 heeft [wederpartij sub 1] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2006, waar H. Tychon en R.J. Schipper, werkzaam bij de gemeente Elburg, en [wederpartij sub 1], bijgestaan door mr. drs. M. Braakensiek, gemachtigde, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Natuur- en landschapsverordening 1997 van de gemeente Elburg (hierna: de Verordening) is het verboden houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Verordening kunnen burgemeester en wethouders van het in het eerste lid van dit artikel gesteld verbod ontheffing verlenen.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Verordening, rust op de aanvrager van een ontheffing de plicht tot het overtuigend bewijs van de noodzaak tot verwijdering van houtopstand. Bij twijfel over de kwaliteit van dit bewijs kan van de aanvrager een deskundigenrapport worden verlangd.
2.1.1.    Ingevolge artikel 3A, eerste lid, van de Verordening besluiten burgemeester en wethouders na ontvangst van de aanvraag om ontheffing eerst of er sprake is van een houtopstand, die in aanmerking komt voor een standaard-verklaring.
Ingevolge artikel 3A, tweede lid, van de Verordening is een standaard-verklaring een verklaring van een daartoe bevoegde ambtenaar dat de feitelijke situatie ter plaatse voldoet aan de in het derde lid van dit artikel genoemde criteria, zodat de aanvrager geen ontheffing nodig heeft voor het vellen van de omschreven houtopstand. Tegelijkertijd tekent de aanvrager dat hij zijn aanvraag om ontheffing intrekt.
Ingevolge artikel 3A, derde lid, is van een houtopstand, die naar eerste indruk in aanmerking komt voor een standaardverklaring sprake, als deze houtopstand zich bevindt op een erf of in een tuin of andere, de beeldbepalendheid minder beïnvloedende terreinen en het geen zeldzame of monumentale of duurzame, inheems boomsoort betreft. Tevens geldt dat deze houtopstand:
a. vanwege zijn standplaats te groot is geworden voor zijn omgeving, zodat hij niet tot zijn maximale, natuurlijke habitus kan uitgroeien;
b. vanwege zijn duidelijk slechte stabiliteit of zeer slechte conditie redelijkerwijs niet gehandhaafd kan blijven;
c. verwijderd kan worden in het geval van uitdunnen van bosplantsoen of een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken.
2.1.2.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening kunnen burgemeester en wethouders een ontheffing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van deze verordening weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van de instandhouding van natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden, waarden van stads- en dorpsschoon en waarden voor recreatie en leefbaarheid. Een ontheffing, als bedoeld in dit artikel, wordt ook geweigerd wanneer de noodzaak tot het vellen door de aanvrager niet kan worden aangetoond.
2.1.3.    De rechtbank heeft de bij haar bestreden besluiten van 28 februari 2005 vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), omdat appellant hieraan een onverbindende afwijzingsgrond ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft overwogen dat de in artikel 5, eerste lid, tweede volzin, van de Verordening opgenomen afwijzingsgrond, die aan de bestreden besluiten ten grondslag ligt, zich ook uitstrekt tot situaties die elk openbaar karakter missen. In zoverre kan de bepaling, aldus de rechtbank, niet geacht worden de huishouding van de gemeente te betreffen, zodat de gemeenteraad met het opnemen van deze afwijzingsgrond, de in de artikelen 108, eerste lid, en 149 van de Gemeentewet opgenomen bevoegdheid om verordeningen te maken die in het belang van de gemeente nodig worden geoordeeld, heeft overschreden.
2.2.    Appellant klaagt dat de rechtbank aldus het bepaalde in artikel 3A, derde lid, van de Verordening heeft miskend. Uit dat artikel volgt volgens appellant dat artikel 5 van de Verordening zich niet kan uitstrekken tot situaties die openbaar karakter missen.
2.2.1.    Anders dan appellant betoogt, sluit het bepaalde in artikel 3A, derde lid, van de Verordening niet uit dat artikel 5 van de Verordening zich kan uitstrekken tot situaties die openbaar karakter missen. Indien de houtopstand zich bevindt op één van de terreinen, genoemd in artikel 3A, derde lid, van de Verordening, is voor het vellen of doen vellen van zeldzame of monumentale of duurzame, inheemse houtsoorten, op grond van dat artikel immers niettemin ontheffing, als bedoeld in artikel 5 van de Verordening, nodig. Dat geldt ook indien de in artikel 3A, derde lid, van de Verordening bedoelde houtopstand niet voldoet aan één van de daarin onder a tot en met c genoemde voorwaarden.
2.2.2.    Niettemin heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat artikel 5, eerste lid, tweede volzin, van de Verordening niet geacht kan worden de huishouding van de gemeente te betreffen. Deze tweede volzin moet gezien worden in het licht van het in de eerste volzin vermelde belang en de afweging die in dat verband moet worden gemaakt met de door de belanghebbende gestelde noodzaak tot het vellen van de houtopstand. Dit betekent dat, zolang de belanghebbende geen noodzaak kan aantonen, aan een zodanige belangenafweging niet wordt toegekomen en de aanvraag gelet op het in de eerste volzin vermelde belang, dat bij het kappen van bomen immers altijd wel in enig opzicht een rol speelt, wordt afgewezen. In zoverre betreft de tweede volzin, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel de huishouding van de gemeente. De rechtbank heeft mitsdien ten onrechte overwogen dat de gemeenteraad met het opnemen van de in artikel 5, eerste lid, tweede volzin, van de Verordening opgenomen afwijzingsgrond, de in artikelen 108, eerste lid, en 149 van de Gemeentewet opgenomen bevoegdheid om verordeningen te maken die in het belang van de gemeente nodig worden geoordeeld, heeft overschreden, en dat appellant een onverbindende afwijzingsgrond aan de bij haar bestreden besluiten ten grondslag heeft gelegd.
2.3.    Appellant klaagt evenzeer terecht dat de rechtbank er aan voorbij is gegaan dat de gevraagde ontheffing niet louter is geweigerd vanwege het ontbreken van de noodzaak daartoe, maar eveneens vanwege het belang bij handhaving van het ter plaatse aanwezige dorpsschoon. Dit belang wordt in het primaire besluit, dat bij de beslissing op bezwaar is gehandhaafd, immers met name genoemd.
2.4.    Voormelde klachten kunnen evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. De Afdeling is, gelet op het navolgende, van oordeel dat de rechtbank het beroep terecht gegrond heeft verklaard en de bij haar bestreden besluiten terecht heeft vernietigd.
2.5.    [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] klagen in beroep - samengevat weergegeven - dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom wordt afgeweken van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, strekkend tot inwilliging van de aanvraag.
2.5.1.    De commissie voor de bezwaarschriften heeft geadviseerd alle bezwaren gegrond te verklaren en alsnog een kapvergunning te verlenen met een daaraan gekoppelde herplantplicht.
2.5.2.    Het staat het college vrij om af te wijken van het advies, maar in een dergelijk geval dient, gelet op het bepaalde in artikel 7:13, zevende lid, van de Awb, deugdelijk te worden gemotiveerd waarom het advies niet wordt gevolgd. Het college heeft niet aan die eis voldaan. Het college heeft zich in de besluiten van 28 februari 2005 op het standpunt gesteld dat het advies van de commissie voor de bezwaarschriften niet past in het consistente beleid dat wordt gevoerd op het gebied van het verlenen van kapontheffingen en dat daarom van dat advies wordt afgeweken. Het college heeft evenwel ten onrechte nagelaten om aan te geven wat dat consistente beleid behelst en waarom dat beleid afwijking van het advies rechtvaardigt. Voorts heeft het college weliswaar gemotiveerd aangegeven waarom, anders dan in het advies wordt vermeld en anders dan [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] betogen, geen sprake is van onevenredig grote overlast van de boom, nu van elke boom periodiek blad, bloesem, stuifmeel en/of takjes vallen, en de gestelde overlast van de schaduw is te relativeren door de locatie in de relatief grote tuin van [wederpartij sub 2] en het relatief transparante bladerdek van deze boomsoort, waardoor slechts een deel van het zonlicht gefilterd wordt. Het college heeft evenwel nagelaten om aan te geven, zoals [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] terecht betogen, waarom afwijking van het advies gerechtvaardigd is met betrekking tot de aangevoerde bezwaren dat de berk veel water en voedingsstoffen wegneemt van de omringende beplanting en dat de berk ook in de - relatief kleine - tuin van [wederpartij sub 2] veel zonlicht wegneemt. De besluiten van 28 februari 2005 komen derhalve, gelijk de rechtbank heeft overwogen, zij het op andere gronden, wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.6.    Het hoger beroep is in verband met het onder 2.2.2. en 2.3.  overwogene gegrond, maar de aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop die berust, te worden bevestigd. Appellant dient opnieuw op de bezwaren te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    bevestigt de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden waarop deze rust.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2006
344.