3.1.Verzoeker verzoekt de adoptie uit te spreken van [(stief)dochter] door [verzoeker] .
Gesteld is – kort samengevat – dat adoptie in het belang van de (stief)dochter is en dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de adoptie, ondanks de meerderjarigheid van de (stief)dochter, wordt uitgesproken. De stiefvader beroept zich op het volgende.
hoofdregel bevestigd dat adoptie van een meerderjarige slechts mogelijk is indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. In de jurisprudentie zijn een aantal uitspraken bekend waarbij zulks aan de orde was en het verzoek werd toegewezen. Zoals ook blijkt uit overige rechtspraak - zowel voor als na wijzing van het arrest van de Hoge Raad - kan in bepaalde gevallen de voorwaarde van art. 1:228 lid 1 sub a 3W terzijde worden geschoven.
De ouders zijn toen de dochter drie jaar was uit elkaar gegaan en kort erna gescheiden. Toen de dochter drie jaar oud was, heeft de moeder een relatie gekregen met de stiefvader. De dochter heeft na de scheiding bij haar vader gewoond. In die situatie was sprake van alcoholmisbruik en de dochter werd vaak alleen thuis gelaten. Toen zij zes jaar was, heeft de vader, terwijl de dochter alleen thuis was, een ernstig motorongeluk gekregen waarbij hij een hersenbeschadiging heeft opgelopen. De dochter is per direct bij de moeder en de stiefvader gaan wonen en is door hen opgevoed. Toen is aan het licht gekomen dat de dochter seksueel is misbruikt door haar vader. Er is sinds haar zesde jaar slechts zeer sporadisch contact geweest tussen de vader en de dochter en nu al geruime tijd niet meer. De vader verblijft in een kliniek voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Bovendien is er sprake van dementie en gevolgen van langdurig alcoholmisbruik.
De eerste bijzondere omstandigheid is dat de (stief)dochter gedurende het overgrote deel van haar minderjarige leeftijd met de stiefvader in gezinsverband heeft samengeleefd. Daarbij heeft de stiefvader in alle opzichten de rol van vader jegens de (stief)dochter vervuld en doet hij dat - waar mogelijk - nog steeds. Gelet hierop is er sprake van een sterke emotionele band. Dit wordt mede versterkt door het feit dat er in het verleden sprake is geweest van seksueel misbruik van de (stief)dochter, dat later tot gevolg heeft gehad dat zij 1,5 jaar opgenomen is geweest in een kinderopvangtehuis vanwege psychische problemen. Mede doordat de stiefvader zich met zijn echtgenote heeft ontfermd over de (stief)dochter gedurende het merendeel van haar minderjarige leven, heeft zij zich desondanks geestelijk en emotioneel sterk weten te ontwikkelen.
De tweede bijzondere omstandigheid is gelegen in het feit dat de stiefvader, ondanks dat hij feitelijk geen gezinsleven meer geniet met de dochter, desondanks ‘family life’ met haar heeft, omdat de stiefvader verder geen contact meer heeft met zijn eigen familieleden. De stiefvader heeft in 2017 zijn broer verloren en zijn echtgenote, de (stief)dochter en de vier kinderen van de (stief)dochter zijn de enige echte familie die de stiefvader thans nog heeft. Gelet hierop leidt het niet-toewijzen van het verzoek tot adoptie tot een ongerechtvaardigde inmenging in zijn recht op family life, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM. Immers, als het verzoek tot adoptie niet zou worden toegewezen, heeft de stiefvader in juridisch opzicht enkel zijn echtgenote als familielid. Omdat zijn echtgenote in gezondheid sterk achteruitgaat, hebben stiefvader en de (stief)dochter thans het initiatief genomen alsnog de familierechtelijke banden juridisch te willen bevestigen door middel van adoptie, zodat zij, na een onverhoopt overlijden van de moeder, alsnog formeel gezien familie zijn. Gedurende de minderjarigheid van de dochter is hiervoor niet gekozen, omdat de ouders een nare scheiding achter de rug hadden en gevreesd werd voor de reactie van de vader op het verzoek. Kort na de meerderjarigheid is uitgezocht of adoptie mogelijk was, maar op dat moment was de stand van de rechtspraak zo dat een meerderjarigenadoptie vrijwel onmogelijk leek. Gelet op de recente jurisprudentie, het feit dat de stiefvader geen familie meer heeft en omdat de moeder ernstig ziek is, is er nu voor gekozen alsnog het verzoek in te dienen.
De derde bijzondere omstandigheid is gelegen in het feit dat de kinderen van de (stief)dochter alsook zijzelf zich identificeren als familie van de stiefvader. Ten tijde van de geslachtsnaamwijziging heeft de (stief)dochter de mogelijkheid gehad om de familieband met de stiefvader te ‘bevestigen’ door het aannemen van diens geslachtsnaam in plaats van die van de moeder, echter is het de persoonlijke overtuiging geweest van de (stief)dochter dat een kind bij de geboorte de achternaam van de moeder behoort te krijgen. Deze keuze heeft zij voor haar eigen vier kinderen ook gemakt. Mede vanwege het feit dat de band van de stiefvader met diens familie slecht is heeft dit ervoor gezorgd dat de (stief)dochter er vooralsnog voor heeft gekozen om bij de geslachtsnaamverandering de naam van de moeder aan te nemen, terwijl reeds toen het voornemen bestond de emotionele band die de (stief)dochter met de stiefvader heeft in juridische zin te willen bevestigen. De (stief)dochter voelt zich in alle opzichten de dochter van de stiefvader en niet van de vader en alle betrokkenen (stiefvader, moeder en dochter) hechten veel waarde aan het juridisch bevestigen van de emotionele band.
Behoudens art. 1:228 lid 1 sub a BW voldoet de stiefvader verder aan alle voorwaarden van
art. 1:227 en 1:228 BW, zodat naar zijn mening geen belemmering aanwezig is om de adoptie van de (stief)dochter uit te spreken. In dit verband is verzoeker van mening dat er geen rechtens te respecteren belang is om de verzochte adoptie te onthouden. Nu de oorspronkelijke vader van de (stief)dochter volledig buiten beeld is, nimmer een rol van betekenis heeft gespeeld of thans zal spelen in het leven van de (stief)dochter en er bovendien geen enkel contact meer is met de familieleden van de oorspronkelijke vader. De verzochte adoptie is bovendien in het kennelijk belang van de (stief)dochter. Gelet op het gegeven dat het vasthouden aan de minderjarige leeftijdsgrens, zoals genoemd in art. 1:228 lid 1 sub a BW als niet zinvol en onbillijk moet worden beschouwd, is daarin mede gelegen dat het onthouden van de verzochte adoptie kennelijk in strijd moet worden geacht met het bepaalde in artikel 8 EVRM.
Zowel de moeder als de (stief)dochter hebben tijdens de zitting bevestigd dat het voor hen heel erg belangrijk is om juridisch vast te stellen dat de stiefvader de vader is van de dochter en niet de oorspronkelijke vader. De dochter heeft emotioneel en psychisch veel last gehad van de gebeurtenissen die haar op jonge leeftijd zijn overkomen. Zij voelt geen emotionele band met haar oorspronkelijke vader en de keren dat zij hem heeft bezocht in de kliniek leek hij te denken dat zij nog een kind was. De dochter is op heel jonge leeftijd bij de moeder en de stiefvader gaan wonen en hij heeft in alle opzichten de rol van vader vervuld. Voor de kinderen van de dochter is hij ook echt opa. Ook voor de kleinkinderen is het daarom belangrijk dat de band formeel wordt bevestigd.