ECLI:NL:GHAMS:2016:1162

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
200.178.532/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptieverzoek jongmeerderjarige door stiefvader afgewezen, maar later toegewezen na bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om een verzoek tot adoptie van een jongmeerderjarige door haar stiefvader. De appellanten, de stiefvader en de jongmeerderjarige, zijn in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland die hun verzoek tot adoptie had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de jongmeerderjarige ten tijde van de indiening van het verzoek al meerderjarig was, waardoor niet voldaan was aan de wettelijke vereisten voor adoptie. De stiefvader en de jongmeerderjarige betoogden echter dat de afwijzing van het verzoek een ongeoorloofde inbreuk op hun recht op gezins- en familieleven met zich meebracht, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de langdurige gezinsband tussen de jongmeerderjarige en de stiefvader, en de afwezigheid van contact met de biologische vader. Het hof concludeerde dat de jongmeerderjarige een zwaarwegend belang had bij de adoptie, die haar zou helpen bij haar ontwikkeling en identiteit. Het hof oordeelde dat er sprake was van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van de wettelijke vereisten voor adoptie rechtvaardigden. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de adoptie door de stiefvader uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 29 maart 2016
Zaaknummer: 200.178.532/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C15/218434 / FA RK 14-3668
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant sub 1] ,

2. [appellante sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. A.M. Stam te Zaandam,

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten sub 1 en sub 2 worden hierna afzonderlijk respectievelijk de stiefvader en [de jongmeerderjarige] (en gezamenlijk ook: appellanten) genoemd.
1.2.
Appellanten zijn op 14 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 juli 2015 van de rechtbank Noord‑Holland (hierna: de rechtbank), met kenmerk C15/218434 / FA RK 14-3668.
1.3.
De zaak is op 15 februari 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.4.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- appellanten, bijgestaan door hun advocaat;
- mevrouw [X] (hierna: de moeder).
1.5.
De heer [Y] (hierna: de biologische vader) is, met voorafgaand bericht, niet ter terechtzitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de biologische vader zijn gehuwd geweest. Hun huwelijk is op 10 februari 1999 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is [de jongmeerderjarige] geboren [in] 1996. Uit dit huwelijk zijn nog twee thans meerderjarige kinderen geboren. [de jongmeerderjarige] leeft sinds 2001 in gezinsverband met de moeder en de stiefvader, die [in] 2003 met elkaar zijn gehuwd.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank van 11 september 2007 is de biologische vader het recht op omgang met [de jongmeerderjarige] voor de duur van twee jaren ontzegd.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het inleidend verzoek van appellanten de adoptie uit te spreken van [de jongmeerderjarige] door de stiefvader afgewezen.
3.2.
Appellanten verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, naar het hof begrijpt, het inleidend verzoek toe te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aangevoerde omstandigheden geen zodanig bijzondere omstandigheden vormen dat het voor adoptie geldende minderjarigheidsvereiste in dit geval terzijde moet worden geschoven. Volgens appellanten brengt de afwijzing van het verzoek tot adoptie een ongeoorloofde inbreuk op het recht op gezins- en familieleven met zich, als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Appellanten stellen in dit verband dat sprake is van zeer bijzondere – en hierna nader te bespreken – omstandigheden die terzijdestelling van een dwingendrechtelijke nationale bepaling rechtvaardigen.
4.2.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:228 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is een voorwaarde voor adoptie onder meer dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is.
Vaststaat dat [de jongmeerderjarige] ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift op 22 oktober 2014 ruim zeven maanden meerderjarig was, zodat niet is voldaan aan de in artikel 1:228 lid 1 sub a BW gestelde voorwaarde van minderjarigheid. Hieruit volgt dat adoptie van [de jongmeerderjarige] door de stiefvader op grond van nationale regelgeving niet mogelijk is.
4.3.
Vervolgens ligt aan het hof ter beoordeling voor of een weigering om adoptie toe te staan in dit geval een ongeoorloofde inmenging in het gezins- of familieleven van [de jongmeerderjarige] en/of de stiefvader, als bedoeld in artikel 8 EVRM, met zich brengt en een terzijdestelling van artikel 1:228 lid 1 sub a BW rechtvaardigt. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden is een terzijdestelling van voormelde dwingendrechtelijke (nationale) bepaling gerechtvaardigd.
Vooropgesteld wordt dat artikel 8 EVRM niet de strekking heeft een recht op adoptie te garanderen. Het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is zonder dat wordt voldaan aan de door de nationale wet voor adoptie gestelde eisen, kan derhalve in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inbreuk in de zin van artikel 8 EVRM. Aan artikel 8 EVRM kan wel het recht op de bescherming van het tussen ouders en een door hen geadopteerd kind bestaand gezinsleven worden ontleend, doch niet het recht om een kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de door de wet voor adoptie gestelde eisen (vgl. HR 30 juni 2000, nr. R 99/181, NJ 2001, 103).
4.4.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [de jongmeerderjarige] vanaf de tijd dat zij drie-en-een-half jaar oud was, samen met de stiefvader en de moeder in gezinsverband leeft. [de jongmeerderjarige] is derhalve sinds haar vroege jeugd en vrijwel haar gehele leven mede opgevoed door de stiefvader. Voorts is gebleken dat [de jongmeerderjarige] inmiddels zestien jaren geen contact heeft gehad met haar biologische vader en ook thans geen contact met hem wenst te hebben. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat de stiefvader in alle opzichten de vaderrol heeft vervuld en nog steeds vervult.
4.5.
[de jongmeerderjarige] heeft als bijzondere omstandigheid (onder meer) aangevoerd dat bij een afwijzing van het verzoek tot adoptie, zij een gevoel van vaderloosheid zal blijven behouden en zij de ongewenste band met de biologische vader haar verdere leven met zich mee zal dienen te dragen, hetgeen invloed zal blijven uitoefenen op haar gemoedstoestand en haar identiteit. Volgens [de jongmeerderjarige] staat een afwijzing van het verzoek tot adoptie in de weg aan een volwaardige ontwikkeling naar volwassenheid en de (verdere) vorming van haar identiteit. [de jongmeerderjarige] heeft in dit verband verklaard dat zij thans niet weet bij wie zij hoort. De inmiddels aangevraagde wijziging van haar achternaam is niet voldoende in haar beleving en maakt dat volgens [de jongmeerderjarige] niet anders. Zij stelt dat het in haar belang is dat haar juridische status in overeenstemming wordt gebracht met de reeds jarenlange bestaande emotionele en sociale realiteit van het tussen haar en de stiefvader bestaande gezinsleven. Dat de biologische vader met wie zij geen band heeft en die haar niet kent, in tegenstelling tot de stiefvader, beslissingen over haar zou kunnen nemen in het geval dat de moeder, noch zijzelf daartoe in staat zou zijn, acht [de jongmeerderjarige] een onaanvaardbare gedachte, die haar zeer uit haar evenwicht brengt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [de jongmeerderjarige] altijd sterke angstgevoelens voor de biologische vader heeft gehad, welke zij tot haar 18e levensjaar niet kon verklaren. Uit (onder meer) het psychodiagnostisch verslag van maart 2000 van RIAGG en het verslag van 10 november 2005 van de afdeling Jeugd van GGZ Dijk en Duin blijkt dat in het verleden mogelijk sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens [de jongmeerderjarige] door de biologische vader. Om voor het hof begrijpelijke redenen zijn deze omstandigheden eerst na het bereiken van de 18‑jarige leeftijd aan [de jongmeerderjarige] kenbaar gemaakt. Afgezien van de vraag of het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden, stellen appellanten dat [de jongmeerderjarige] als kind is beschadigd en geen enkele band met de biologische vader heeft opgebouwd, vanwege de sterke angstgevoelens die zij voor hem had.
Ter zitting in hoger beroep is het hof gebleken dat [de jongmeerderjarige] nog steeds veel angsten heeft en zich niet veilig voelt. [de jongmeerderjarige] heeft desgevraagd verklaard dat zij zich veiliger zou voelen wanneer de stiefvader haar juridische vader zou zijn. Op grond van het verhandelde ter zitting in hoger beroep en de stukken in het dossier acht het hof aannemelijk dat indien de adoptie van [de jongmeerderjarige] door de stiefvader niet zou worden toegestaan, haar verdere ontwikkeling naar volwassenheid en de vorming van haar identiteit worden bedreigd. [de jongmeerderjarige] is thans jongmeerderjarig en zij was ten tijde van het indienen van het inleidend verzoekschrift nog maar kort (jong)meerderjarig, zodat zij zich nog volop bevindt in de ontwikkelingsfase naar volwassenheid. Hoewel adoptie in dit geval niet meer het karakter heeft van een maatregel van kinderbescherming, is het hof gelet op het voorgaande van oordeel dat [de jongmeerderjarige] een zwaarwegend belang heeft bij het vestigen van een familierechtelijke betrekking, alsmede bij de juridische bevestiging van de emotionele band die zij met de stiefvader heeft en van het gevoel dat zij en de stiefvader tot één gezin/familie behoren. Adoptie door de stiefvader zal [de jongmeerderjarige] meer rust geven en helpen zich veilig te kunnen voelen, alsmede de mogelijkheid bieden om met meer afstand naar haar verleden te kunnen kijken. Naar het oordeel van het hof zal adoptie door de stiefvader aldus bijdragen aan een volwaardige ontwikkeling van [de jongmeerderjarige] naar volwassenheid en aan de vorming van haar identiteit.
Voorts is het, naar het oordeel van het hof, aan [de jongmeerderjarige] , noch aan een van de overige betrokkenen te wijten dat het inleidend verzoekschrift eerst enkele maanden na het verstrijken van de meerderjarigheidsgrens is ingediend. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat [de jongmeerderjarige] begin 2014, toen zij nog minderjarig was, voor het eerst juridisch advies over een mogelijke adoptie door de stiefvader heeft ingewonnen bij een zogenoemd juridisch loket, dat haar vervolgens met een advocaat in contact heeft gebracht. Zowel [de jongmeerderjarige] als haar advocaat hebben ter zitting in hoger beroep verklaard dat de meerderjarigheidsgrens net was verstreken, toen zij met elkaar in contact kwamen. Daarnaast is gebleken dat de moeder reeds in 2004 voornemens was een procedure tot adoptie van [de jongmeerderjarige] door de stiefvader te entameren, maar dat de biologische vader zich destijds tegen die adoptie heeft verzet en vervolgens een gerechtelijke procedure is gestart teneinde omgang met [de jongmeerderjarige] (en haar broer) te bewerkstelligen, welke procedure ongeveer vier jaren heeft geduurd. De moeder heeft – naar zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard – om die reden afgezien van het doen van een verzoek tot adoptie en de keuze aan [de jongmeerderjarige] gelaten om al dan niet door de stiefvader te worden geadopteerd.
Onder de hiervoor vermelde omstandigheden is het hof van oordeel dat de weigering om adoptie van [de jongmeerderjarige] door de stiefvader toe te staan, jegens [de jongmeerderjarige] een ongeoorloofde inmenging op het recht op familie- en gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 EVRM, zal meebrengen. Het hof is van oordeel dat in dit geval sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van artikel 1:228 lid 1 sub a BW rechtvaardigen, voor zover die bepaling vereist dat het te adopteren kind ten tijde van de indiening van het verzoek tot adoptie minderjarig is.
4.6.
Gelet op het door de biologische vader aan de rechtbank gezonden e‑mailbericht van 27 mei 2015 en zijn afmelding voor de zitting in hoger beroep, stelt het hof vast dat de biologische vader het verzoek van [de jongmeerderjarige] en de stiefvader niet wenst tegen te spreken in de zin van artikel 1:228 lid 1 sub d BW. Ook overigens is aan de voorwaarden voor adoptie voldaan.
4.7.
Uit al hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het verzoek van [de jongmeerderjarige] om de adoptie van haar door de stiefvader uit te spreken, zal toewijzen. Het beroep van de stiefvader behoeft vanwege het voorgaande geen bespreking.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
spreekt uit de adoptie door [appellant sub 1] van [appellante sub 2] , geboren [in] 1996 te [geboorteplaats] .
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. M. Wigleven en mr. J.W. Brunt in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2016.