Overwegingen
1. De dochter van eiseres, [naam 2] , is geboren op [geboortedatum] en heeft een verstandelijke handicap. Op 28 juli 2016 is ten behoeve van [naam 2] een indicatie vastgesteld door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het CIZ heeft geïndiceerd dat aan [naam 2] een persoonsgeboden budget (PGB) moet worden toegekend voor het profiel Verstandelijke Gehandicaptenzorg (VG) 4.
2. Bij beschikking van 31 augustus 2017 heeft de kantonrechter van deze rechtbank [naam 2] onder bewind gesteld en ten behoeve van haar een mentorschap ingesteld met ingang van 16 september 2017. Als bewindvoerder en mentor is Mozaïek Bewindvoeringen B.V. benoemd.
3. Bij een indicatie voor een zorgprofiel VG 4 is een gewaarborgde hulp verplicht. De gewaarborgde hulp regelt het PGB voor de PGB-houder, in dit geval [naam 2] . Eiseres heeft op 29 januari 2018 verklaard dat zij de gewaarborgde hulp van haar dochter wil zijn. Verweerder is hiermee akkoord gegaan.
4. Op 9 oktober 2018 heeft een huisbezoek plaatsgevonden aan de woning van eiseres, waarin [naam 2] op dat moment woonde. Van het huisbezoek is een rapportage gemaakt. Daaruit volgt dat eiseres gescheiden is van de vader van [naam 2] en dat er geen goed contact is tussen eiseres en haar ex-echtgenoot. In de rapportage die van het huisbezoek is gemaakt staat - onder meer - onder 3.0 “Waarbij heeft u hulp nodig?” vermeld “Moeder is momenteel GWH (
de rechtbank begrijpt: de gewaarborgde hulp), echter vervult […] deze rol niet geheel. Alle administratieve zaken speelt ze door naar het kantoor Mozaïek. Dit kantoor is officieel ook mentor en bewindvoerder van de BH (
de rechtbank begrijpt: de belanghebbende, [naam 2]). Er is recent een aanvraag gedaan voor GWH door het kantoor Mozaïek. Dit is geweigerd, moeder begreep dit niet en gaf aan
deze rol niet te willen vervullen” (
onderstreping rechtbank). Onder 4.3 “Is er mantelzorg en/of een sociaal systeem aanwezig?” staat in de rapportage vermeld “Ja, maar er is sprake van een (dreigend) overbelast systeem. GWH is dreigend overbelast, ook door de hele situatie met de vader. GWH heeft geprobeerd een straatverbod aan te vragen voor de vader. Naast de zorg voor de BH is er veel sociale problematiek. Ook de woning is niet opgeruimd, overal ligt wat. GWH is het overzicht kwijt.” Voorts staat in de rapportage, onder 4.9 “Is de gewaarborgde hulp in staat om de volledige regie van de budgethouder over te nemen?”, vermeld “Twijfel. Doordat de GWH signalen van overbelasting afgeeft, acht ik de GWH niet in staat om op dit moment volledige regie over te nemen.” Onder 5.30 “Is er een ander probleem of vraagstuk? (signalering bij dit huisbezoek) staat vermeld “De GWH heeft veel sociale problematiek waardoor het pgb-budget meer stress oplevert dan dat het een mooi middel is om zorg in te kopen voor de BH. Tijdens het huisbezoek heb ik de GWH en het kantoor Mozaïek geadviseerd over te stappen naar ZIN. Beide vonden dit een goede optie. GWH is uit het oog verloren dat het om het welzijn gaat van de BH door alle sociale problematiek. Op dit moment krijgt de BH zorg van Zorgen & Zo, Brownies en Downies en Daelzicht. Deze zouden ook zorg kunnen leveren in ZIN.”
5. Het onder 4. is weergegeven was voor verweerder aanleiding het primaire besluit te nemen. Verweerder heeft in het primaire besluit bepaald dat eiseres niet meer voldoet als gewaarborgde hulp voor haar dochter, [naam 2] , en dat [naam 2] een andere gewaarborgde hulp moet zoeken. Uit de brief die verweerder daags na het primaire besluit heeft verzonden, blijkt dat verweerder eiseres niet in staat acht om de volledige regie van [naam 2] als budgethouder over te nemen. Eiseres is volgens verweerder overbelast en het overzicht kwijt.
6. Eiseres heeft op 14 december 2018 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres geen belanghebbende is, zoals bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Evenmin heeft eiseres namens haar dochter bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, noch is eiseres de wettelijke vertegenwoordiger van haar dochter. Bij het voorgaande heeft verweerder nog betrokken dat eiseres tijdens het huisbezoek heeft aangegeven niet langer gewaarborgde hulp van [naam 2] te willen zijn.
8. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, omdat zij het daar niet mee eens is. Op hetgeen zij in dit kader heeft aangevoerd, wordt hierna inhoudelijk ingegaan.
Is eiseres belanghebbende?
9. De rechtbank stelt vast dat niet geding is dat [naam 2] , als PGB-houder, belanghebbende is bij het primaire besluit. Zij moet immers een nieuwe gewaarborgde hulp aanstellen, nu haar moeder - eiseres - volgens verweerder niet langer voldoet aan de voorwaarden die op grond van artikel 5.11 van de Regeling langdurige zorg (Rlz) aan een gewaarborgde hulp worden gesteld. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of eiseres, de voormalig gewaarborgde hulp van [naam 2] , als belanghebbende bij dit besluit kan worden aangemerkt.
10. Verweerder stelt dat eiseres niet als belanghebbende bij het besluit kan worden aangemerkt, omdat zij op grond van de contractuele/familierelatie met [naam 2] slechts een afgeleid belang heeft. Eiseres betwist deze stelling van verweerder. Verweerder heeft haar ten onrechte niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb aangemerkt, omdat zij een rechtstreeks belang heeft bij het primaire besluit. Dit betekent volgens eiseres ook dat haar bezwaar tegen dit besluit ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. In ieder geval had het bezwaar niet kennelijk niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard, omdat niet boven iedere twijfel verheven is dat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de beoordeling van de vraag of eiseres als belanghebbende bij het primaire besluit kan worden aangemerkt is artikel 1:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb van belang. Daarin is bepaald dat onder “belanghebbende” wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Op grond van artikel 7:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. De wetgever heeft deze eis mede gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang, als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en een rechtsmiddel zou kunnen aanwenden. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang dat de betrokkene in voldoende mate onderscheidt van anderen. Dat belang moet rechtstreeks bij het desbetreffende besluit zijn betrokken. Bij een uitsluitend van een andere betrokkene afgeleid belang is niet aan deze eis voldaan.
12. Daarnaast is de conclusie, die raadsheer advocaat-generaal Widdershoven op
7 november 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3474) op verzoek van de president van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft genomen van belang bij de onder 11. genoemde vraag. In deze conclusie heeft Widdershoven namelijk het leerstuk “afgeleid belang” behandeld. Dat leerstuk komt erop neer dat een persoon of entiteit niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt aangemerkt als deze slechts middellijk, namelijk via het belang van een ander, door een besluit in zijn of haar belangen wordt geraakt. Volgens Widdershoven hebben beide veelal, maar niet altijd, een contractuele relatie met elkaar. 13. In de hiervoor genoemde conclusie heeft Widdershoven vijf vuistregels geformuleerd voor de toepassing van het leerstukken van het afgeleid belang.
Op grond van vuistregel 1 is een afgeleid belang niet aan de orde als de derde (daarnaast) een eigen zelfstandig belang bij het besluit heeft. Dat eigen belang kan bestaan in een andere hoedanigheid, vanwege de reële mogelijkheid van schending van zijn aan een zakelijk of fundamenteel recht ontleend belang en mogelijk ook in andere gevallen.
Op grond van vuistregel 2 moet een afgeleid belang de derde niet worden tegengeworpen als zijn belang bij een besluit materieel niet parallel loopt met dat van eerstbetrokkene.
Op grond van vuistregel 3 moet een afgeleid belang de derde niet worden tegengeworpen als de betrokkenheid van zijn rechts- of belangpositief bij het besluit een zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming rechtvaardigt.
Op grond van vuistregel 4 kan een afgeleid beleid aan een derde worden tegengeworpen als zijn belang parallel loopt aan dat van de eerstbetrokkene en zijn belang uitsluitend via een contractuele relatie met die eerstbetrokkene bij dat besluit betrokken is.
Op grond van vuistregel 5 moet de thans soms toegepaste verwevenheidscorrectie op afgeleid belang niet meer worden toegepast.
14. Bij zijn uitspraken van 5 maart 2019 heeft de CRvB de vuistregels die door Widdershoven zijn opgesteld, gebruikt om te beoordelen over de eisers in de betreffende zaken als belanghebbende konden worden aangemerkt (ECLI:NL:CRVB:2019:655 en ECLI:NL:CRVB:2019:669). In navolging van de CRvB zal de rechtbank aan de hand van deze vuistregels beoordelen of eiseres al dan niet een rechtstreeks belang heeft bij het besluit en - in het verlengde daarvan - al dan niet terecht niet als belanghebbende is aangemerkt. 15. De rechtbank stelt voorop dat het enkele feit dat sprake is van een contractuele relatie tussen degene tot wie het besluit is gericht en een derde, niet betekent dat het belang van die derde bij dat besluit reeds daarom als een afgeleid belang moet worden aangemerkt. Indien de rechtbank dit toepast op deze zaak wil dat zeggen dat het enkele feit dat eiseres gewaarborgde hulp van haar dochter was, tot wie het primaire besluit is gericht, niet betekent dat het belang van eiseres reeds om die reden als een afgeleid belang moet worden aangemerkt. Onderzocht moet worden of eiseres los van de contractuele relatie die zij met haar dochter had, ook een zelfstandig eigen belang heeft.
16. In het primaire besluit is bepaald dat eiseres niet langer voldoet aan de voorwaarden die aan een gewaarborgde hulp worden gesteld. [naam 2] moet, gelet daarop, een nieuwe gewaarborgde hulp aanstellen. De rechtbank is van oordeel dat de rechtspositie van eiseres door het primaire besluit direct wordt beïnvloed. Zij kan namelijk niet langer gewaarborgde hulp van haar dochter zijn. Daarnaast heeft de handelwijze van eiseres geleid tot het nemen van het primaire besluit door verweerder. Aan het primaire besluit heeft verweerder immers mede ten grondslag gelegd dat eiseres tijdens het huisbezoek (beweerdelijk) heeft medegedeeld dat zij de rol van gewaarborgde hulp niet langer wilde vervullen. Ook heeft verweerder tijdens het huisbezoek geconstateerd dat eiseres alle administratieve taken doorspeelt aan de derde-partij. Reeds om die redenen is eiseres belanghebbende bij het primaire besluit. In de aard van het besluit en de aard van de rechtsverhouding van eiseres en haar dochter is geen aanleiding te zien voor een ander oordeel. De verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van
8 maart 2016 (JnB 2016, 260) treft dan ook geen doel.
17. De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte eiseres niet als belanghebbende bij het primaire besluit heeft aangemerkt.
Heeft eiseres procesbelang?
18. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres, zelfs als zij als belanghebbende kan worden aangemerkt, geen procesbelang heeft. Hiertoe stelt verweerder dat eiseres het beoogde resultaat - dat zij gewaarborgde hulp van haar dochter [naam 2] blijft - niet met deze procedure kan bewerkstelligen.
19. Naar vaste rechtspraak van de CRvB is voor het antwoord op de vraag of eiseres voldoende procesbelang heeft, bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaarschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3732). 20. De rechtbank stelt voorop dat zij, indien zij tot een inhoudelijke beoordeling zou komen, slechts kan beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet langer voldoet aan de voorwaarden die op grond van artikel 5.11 van de Rlz aan een gewaarborgde hulp worden gesteld. Het beoogde resultaat dat eiseres bij het indienen van het bezwaarschrift heeft, dat zij gewaarborgde hulp blijft van haar dochter - hetgeen haar gemachtigde ter zitting heeft bevestigd - kan zij niet bereiken met deze procedure. Verweerder heeft inmiddels [naam 3] als gewaarborgde hulp voor [naam 2] heeft aangemerkt. Hoewel eiseres stelt dat aan dit besluit de nodige (formele) gebreken kleven en discussie bestaat over de datum waarop verweerder dit besluit heeft genomen, is tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt door eiseres. Indien bezwaar was gemaakt tegen dit besluit had dat - indirect - wel kunnen leiden tot het handhaven van eiseres als gewaarborgde hulp voor haar dochter. De ter zitting ingenomen stelling van de gemachtigde van eiseres dat zij wel procesbelang heeft, omdat zij stelt schade te hebben geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming, maakt het voorgaande niet anders. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kan aan een verzoek om schadevergoeding procesbelang worden ontleend als de stelling dat als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6811). In de situatie van eiseres is niet aan dit criterium voldaan, omdat de enkele opmerking van de gemachtigde van eiseres dat aan haar “eventueel een materiële schadevergoeding moet worden toegekend” onvoldoende is om aannemelijk te achten dat eiseres schade heeft geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming. Daarbij komt dat de gemachtigde van eiseres heeft aangegeven dat het eiseres er vooral om te doen is dat verweerder haar positie als gewaarborgde hulp veel te makkelijk “te grabbel heeft gegooid” en dat zij (mede) om die reden bezwaar heeft gemaakt. 21. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang heeft. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Nu de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaart, komt zij niet aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak toe. Dit betekent dat de rechtbank niet zal beoordelen of verweerder - zoals eiseres stelt - zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet langer voldoet aan de voorwaarden om de gewaarborgde hulp van [naam 2] te blijven. Evenmin komt de rechtbank toe aan de vraag of verweerder het standpunt dat dit niet het geval is, had kunnen baseren op de rapportage die van het huisbezoek is gemaakt, waarvan eiseres de inhoud betwist. Tot slot merkt de rechtbank op dat zij - ook indien zij de zaak inhoudelijk had beoordeeld - de beroepsgrond dat aan de aanvraag voor een nieuwe gewaarborgde hulp en aan het aanwijzen van [naam 3] als nieuwe gewaarborgde hulp formele gebreken kleven, niet had kunnen beoordelen. De omvang van dit geding is namelijk beperkt tot de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om de gewaarborgde hulp van [naam 2] te blijven, zoals ook onder 20. is overwogen.
22. Hoewel het beroep niet-ontvankelijk is, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden. Het bestreden besluit is immers op onjuiste gronden genomen, zoals de rechtbank onder overwegingen 9. tot en met 17. heeft overwogen.
23. De rechtbank ziet hierin eveneens aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten voor het indienen van beroep. Deze kosten bestaan in dit geval uit de door eiseres gedeclareerde reis- en verblijfskosten van € 11,10 en € 1.024,- wegens kosten voor rechtsbijstand. De kosten voor rechtsbijstand heeft de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld. Bij de vaststelling is de rechtbank uitgegaan van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.