7.2Van de stukken van de politie waarop verweerder het sluitingsbevel heeft gebaseerd maken deel uit het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 7 mei 2017, het aanvullend op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 27 juni 2017 en het mutatierapport van 7 mei 2017.
7.2.1Uit de aangifte blijkt dat [naam 2] tegenover verbalisanten heeft verklaard dat hij op 7 mei 2017 rond 2.30 uur naar “ [uitgaansgelegenheid 2] ” is gegaan, daar ruzie heeft gekregen, voorover op de grond is gevallen, niet op zijn rug en dat hij verschillende keren tegen zijn armen, waarmee hij zijn hoofd beschermde, is getrapt. Eénmaal buiten voelde hij pijn aan zijn rug. Zijn kleding zat onder het bloed. In de spiegel op het toilet van de pizzeria die hij vervolgens is binnengegaan, zag hij dat hij in zijn rug was gestoken. Weer buiten werd hij op enig moment aangesproken door de politie en kwam de ambulance die hem heeft meegenomen naar het ziekenhuis. In het ziekenhuis bleek de steekwond smal en ongeveer 4cm diep te zijn.
7.2.2In het aanvullend proces-verbaal heeft de verklarende verbalisant gerelateerd dat hij op 7 mei 2017 in de middag van het verplegend personeel heeft gehoord dat [naam 2] twee smalle steekwonden had, één van 5cm diep en één met een onbekende diepte.
7.2.3Uit het mutatierapport van 7 mei 2017 blijkt dat verbalisanten naar aanleiding van een melding van een steekincident ter plaatse van “ [uitgaansgelegenheid 1] ” zijn gegaan. Zij hebben gerelateerd dat zij op de [adres 2] een man zagen staan. Zij hebben gezien dat de man onder het bloed zat en een sneetje in zijn rug had. Ze hebben de man horen zeggen dat hij bij “ [uitgaansgelegenheid 1] ” is gestoken.
7.2.4Vaste rechtspraak is dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2409). 7.2.5De gemachtigde van eiseres heeft gesteld dat de inhoud van de processen-verbaal en de politiemutatie niet juist zijn, en onderbouwt dat met de overgelegde verklaringen. Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting aangegeven dat eiseres om financiële redenen, verband houdend met de advocaatkosten die daarmee gepaard gaan, ervan heeft afgezien bewijs te leveren. Gemachtigde gaat er vanuit dat wat hij heeft aangevoerd voldoende is om aan de processen-verbaal en mutaties die verweerder aan het sluitingsbevel ten grondslag heeft gelegd te twijfelen. De rechtbank volgt gemachtigde daarin niet.
De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat de op 22, 27 respectievelijk
29 juni 2017 (niet tegenover de politie) afgelegde verklaringen van [naam 2] , portiers van “ [uitgaansgelegenheid 1] ” en leidinggevenden van “ [uitgaansgelegenheid 1] ” de voormelde op ambtseed opgemaakte verklaringen van de verbalisanten en de politiemutatie niet onbruikbaar maken als basis voor het sluitingsbevel. Deze verklaringen komen er in grote lijnen op neer dat deze personen niet kunnen verklaren dat sprake is geweest van een steekincident, hebben gehoord dat geen sprake is geweest van een steekincident, dan wel dat geen steekincident heeft plaatsgevonden, Deze later afgelegde verklaringen weerleggen de juistheid van de inhoud van die processen-verbaal niet en geven daarom geen grond daaraan te twijfelen. Dit geldt ook voor de politiemutaties, waarvoor de rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:943). Uit het sepot van de strafvervolging van het incident valt evenmin af te leiden dat de feiten en omstandigheden die in de processen-verbaal en mutatie staan beschreven onjuist zijn. Het sepot houdt alleen in dat er onvoldoende strafrechtelijke bewijs is voor het incident. Daarnaast is in dit geval afgezien van vervolging omdat het strafrechtelijk onderzoek niet tot een verdachte heeft geleid. Daaruit kan – anders dan eisers betoogt – niet de conclusie worden getrokken dat het incident niet heeft plaatsgevonden dan wel dat dit niet kan worden vastgesteld op basis van de beschikbare processen-verbaal en de politiemutatie. In het sepot is daarom evenmin grond gelegen voor twijfel aan de voormelde processen-verbaal en mutatie.
Hetgeen eiseres overigens tegen het gebruik van processen-verbaal en politiemutaties heeft aangevoerd heeft niet concreet betrekking op de voormelde processen-verbaal en mutatie en/of is uitsluitend gesteld, zodat het daarom al niet aan de voormelde processen-verbaal en mutatie doet twijfelen. Verweerder mocht dan ook van de voormelde processen-verbaal en mutatie uitgaan en gebruiken als basis voor het sluitingsbevel.
7.2.6Het sepot laat verder onverlet dat op grond van de feiten en omstandigheden in de voormelde processen-verbaal en mutatie met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat op 7 mei 2017 in “ [uitgaansgelegenheid 1] ” een steekincident met verwonding heeft plaatsgevonden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat met “ [uitgaansgelegenheid 2] ” in de aangifte “ [uitgaansgelegenheid 1] ” is bedoeld. Ter zitting is gebleken dat horecagelegenheid “ [uitgaansgelegenheid 2] ” toen niet meer bestond en “ [uitgaansgelegenheid 1] ” door het uitgaanspubliek ook “ [uitgaansgelegenheid 2] ” werd genoemd. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar standpunt dat op 7 mei 2017 geen sprake is geweest van een steekincident in “ [uitgaansgelegenheid 1] ” en een situatie als bedoeld in artikel 174 van de Gw zich dus niet heeft voorgedaan.
7.2.7Omdat er vanuit mag worden uitgegaan dat zich op 7 mei 2017 in “ [uitgaansgelegenheid 1] ” een steekincident met verwonding heeft voorgedaan, was verweerder, gezien het hiervoor weergegeven juridisch kader, bevoegd “ [uitgaansgelegenheid 1] ” te sluiten. De rechtbank merkt hierbij op dat het aan verweerder is te beoordelen of zich een de veiligheid of gezondheid bedreigende situatie voordoet, als bedoeld in artikel 174 van de Gw. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, mede gelet op het horecasanctiebeleid, het steekincident met verwonding in redelijkheid als een zodanige situatie heeft kunnen aanmerken.
Afspraken en jurisprudentie
7.2.8Op de website waarnaar eiseres heeft verwezen, www.Burgemeesters.nl/bevoegdheden/toezicht, is te lezen dat het genootschap, de beroepsvereniging van burgemeesters in Nederland, een zakboek heeft uitgebracht over de openbare orde en veiligheid betreffende bevoegdheden van burgemeesters. Vermeld is dat deze publicatie de burgemeester, de locoburgemeester en zijn ambtelijke ondersteuning een beknopt en praktisch overzicht biedt van de actuele bevoegdheden op het gebied van de openbare orde en veiligheid en dat de bevoegdheden zijn voorzien van casuïstiek, zodat de werking ervan in de praktijk helder wordt. Uit de publicatie, noch anderszins uit de informatie op de website, blijkt dat de burgemeesters die lid zijn van het genootschap afspraken hebben gemaakt over deze bevoegdheden. Het standpunt van eiseres, dat uit de informatie op genoemde website blijkt dat verweerder via het genootschap afspraken heeft gemaakt die aan de hem gegeven bevoegdheid tot sluiting van “ [uitgaansgelegenheid 1] ’ in de weg staan is dan ook inhoudelijk onjuist en wordt daarom al niet gevolgd.
7.2.9De uitspraken waarnaar eiseres heeft verwezen, zien niet op vergelijkbare gevallen. Uit die uitspraken valt ook niet af te leiden dat de bevoegdheid om “ [uitgaansgelegenheid 1] ” te sluiten niet bestond. Deze uitspraken brengen de rechtbank daarom niet tot een ander oordeel.
Toepassing van de sluitingsbevoegdheid
8. Eiseres voert aan dat verweerder van de sluiting van “ [uitgaansgelegenheid 1] ” had moeten afzien. Eiseres stelt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die alleen of samen verweerder tot afwijking van het horecasanctiebeleid hadden moeten brengen. Eiseres voert aan dat zij 21 personeelsleden heeft moeten ontslaan en haar deuren na 30 jaar heeft moeten sluiten. Eiseres wijst op de financiële consequenties van de sluiting en in dat verband op de voortvarendheid die verweerder heeft betracht bij het innen van verbeurde dwangsommen. Eiseres stelt verder dat de sluiting faillissement tot gevolg heeft en dat zij “ [uitgaansgelegenheid 1] ” aan [koper] wil verkopen en dat de onderhandelingen al in een vergevorderd stadium zijn, maar [koper] niet wil kopen als “ [uitgaansgelegenheid 1] ” dicht moet.