ECLI:NL:RBROT:2017:6437

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
17/4811
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een besluit tot sluiting van een horecagelegenheid wegens onvoldoende bewijs van zedendelicten

Op 22 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de sluiting van een horecagelegenheid in Rotterdam. De burgemeester had op 3 augustus 2017 besloten de horecagelegenheid voor een periode van drie maanden te sluiten op basis van vermoedelijke zedendelicten die zich in de omgeving van de zaak zouden hebben voorgedaan. Verzoekster, de exploitant van de horecagelegenheid, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 17 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. Verzoekster stelde dat er onvoldoende bewijs was dat de zedendelicten zich in of vanuit haar zaak hadden voorgedaan en dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de veiligheid te waarborgen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rapportage van de politie onvoldoende grondslag bood voor de sluiting van de zaak. De onderliggende processen-verbaal waren nog niet beschikbaar gesteld, en de burgemeester had onvoldoende onderbouwd dat de zedendelicten direct verband hielden met de horecagelegenheid. Gelet op deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van de burgemeester geschorst. Tevens werd bepaald dat de burgemeester het griffierecht en de proceskosten van verzoekster diende te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 4
zaaknummer: ROT 17/4811
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 augustus 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] te Rotterdam, verzoekster,

gemachtigde: mr. I.A. Kamans,
en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. C.W. de Jong.

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder [de betreffende zaak], gevestigd aan [adres 1] ([de betreffende zaak]), die per 23 juli 2017 voor een periode van maximaal twee weken was gesloten, voor een periode van in totaal drie maanden gesloten op grond van artikel 2:30 eerste lid, onder b, in verbinding met artikel 2:28, zesde lid, onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter op 8 augustus 2017 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2017. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [persoon 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [persoon 2] en [persoon 3], beleidsadviseurs bij de directie veiligheid.

Overwegingen

1. Verzoekster is exploitant van [de betreffende zaak]. Verzoekster wordt bestuurd door [bestuurder]., gevestigd te [adres 2], waarvan [persoon 1] de bestuurder is. [de betreffende zaak] is een nachthorecazaak en is overwegend op vrijdag en zaterdag geopend.
2. Het bestreden besluit is gebaseerd op de rapportage van de politie Eenheid Rotterdam van 24 juli 2017 (rapportage) en het zienswijzegesprek van 1 augustus 2017. Uit de rapportage komt naar voren dat zich op 23 juli 2017 in de omgeving van [de betreffende zaak] een ernstig zedendelict heeft voorgedaan. Het slachtoffer had kort daarvoor [de betreffende zaak] bezocht en daar een man ontmoet. Het incident wordt nog door de politie onderzocht. Volgens de politie staat dit incident niet op zichzelf, maar hebben zich in de periode vanaf 23 januari 2016 tot heden in totaal 11 zedendelicten voorgedaan, waarbij de slachtoffers daarvoor [de betreffende zaak] bezochten. Een aantal slachtoffers heeft verklaard dat het vermoeden bestaat dat ze zijn gedrogeerd. In verband met de zedendelicten zijn er door de politie en door verzoekster in de afgelopen periode extra maatregelen getroffen. Naar aanleiding van het zedendelict op 23 juli 2017 heeft verweerder [de betreffende zaak] op 23 juli 2017 met spoed voor maximaal twee weken gesloten. Naar de mening van verweerder is er sprake van een patroon dat in ieder geval gekenmerkt wordt door het feit dat vrouwen die [de betreffende zaak] hebben bezocht in verontrustende mate de kans lopen slachtoffer te worden van een zedendelict, al dan niet in de directe omgeving van de inrichting. De vrijdag voorafgaand aan het incident van 23 juli 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [persoon 1], verweerders ambtenaren en de politie, waarbij [persoon 1] heeft aangegeven extra maatregelen te gaan treffen. Ondanks het verscherpte toezicht van de politie, horecastewards en verzoeksters eigen beveiligers en de aanwezigheid van een mobiele camera-unit heeft er wederom een ernstig zedendelict kunnen plaatsvinden in de directe nabijheid van de inrichting. Verweerder is van mening dat, gelet op de ernst van de situatie, het effect van de extra maatregelen die verzoekster al genomen heeft of nog gaat nemen niet kan worden afgewacht. Verweerder acht een sluiting voor de duur van drie maanden noodzakelijk ter bescherming van de openbare orde en om herhaling te voorkomen.
3. Verzoekster voert aan dat op grond van de rapportage niet kan worden vastgesteld dat de vermelde zedenincidenten in of vanuit [de betreffende zaak] hebben plaatsgehad en dat evenmin kan worden vastgesteld dat de desbetreffende vrouwen zijn gedrogeerd. Verzoekster is van mening dat haar niets te verwijten valt. Zij is zich bewust van haar verantwoordelijkheid en heeft alle maatregelen getroffen die redelijkerwijs van haar kunnen worden verwacht. Er is diverse malen overleg geweest met medewerkers van verweerder en met de politie. In deze “brainstormsessies” heeft verzoekster meegedacht over mogelijke oplossingen. De sluiting kwam voor haar als een donderslag bij heldere hemel. Verzoekster lijdt door de sluiting ernstige financiële schade en reputatieschade.
4.1
Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
4.2
Op grond van artikel 2.28, zesde lid, aanhef en onder a, van de APV, kan de burgemeester onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8 de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken, tijdelijk opschorten of wijzigen, indien zich naar zijn oordeel in of vanuit de openbare inrichting een feit of feiten hebben voorgedaan of aannemelijk is dat in de toekomst zich een feit of feiten gaan voordoen waardoor de openbare orde en/of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting nadelig zal worden beïnvloed.
4.3
Op grond van artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in het geval van bijzondere omstandigheden een openbare inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien een van de in artikel 2:28, vijfde of zesde lid, genoemde situaties zich voordoet.
4.4
De bevoegdheid tot het gesloten verklaren van een openbare inrichting als bedoeld in 2:30, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV is een discretionaire bevoegdheid van verweerder waarvan de uitoefening door de rechter terughoudend wordt getoetst.
5. Verweerder hanteert bij zijn bevoegdheid op grond van artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV het Handhavingsarrangement behorend bij de Horecanota 2017-2021 (Handhavingsarrangement). Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
De openbare orde en veiligheid zijn altijd leidend. Het kan dus zijn dat de ondernemer heeft gedaan wat hij kon, maar dat toch een maatregel getroffen moet worden om de openbare orde en veiligheid in en rond de inrichting te herstellen. Als ernstige geweldsincidenten in, vanuit of in de directe omgeving van het horecabedrijf worden in ieder geval beschouwd:
(..)
ernstige zedendelicten (zoals verkrachting).
Bij ernstige geweldsdelicten zijn de openbare orde en veiligheid in en rondom het betreffende horecabedrijf per definitie aangetast.
Om de openbare orde en veiligheid onmiddellijk te herstellen, wordt de horeca-inrichting voor een korte periode gesloten.
Als uit onderzoek en een (zienswijze)gesprek met de ondernemer blijkt dat er kans is op herhaling van geweldsdelicten en/of de openbare orde zo ernstig is geschokt dat heropening van het bedrijf niet verantwoord is, besluit de burgmeester om het bedrijf gesloten te houden.
6.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet ter discussie staat dat de in de rapportage vermelde zedendelicten als ernstig zijn aan te merken en dat deze de openbare ernstig hebben geschokt.
6.2
Aan verweerder komt de bevoegdheid tot sluiting van een openbare inrichting toe indien de feiten zich hebben voorgedaan in of vanuit die inrichting.
6.3
In het besluit van 23 juli 2017, waarbij de spoedsluiting voor maximaal twee weken is bevolen, staat onder meer het volgende:
Op zondag 23 juli 2017 heeft zich in de directe omgeving van [de betreffende zaak] (vermoedelijk) een ernstig zedendelict voorgedaan. Het slachtoffer had kort daarvoor [de betreffende zaak] bezocht. Dit (vermoedelijke) zedenincident wordt momenteel door de Politie Eenheid Rotterdam nader onderzocht. In het kader van dit onderzoek kunnen er momenteel geen nadere details worden vermeld.
Verder vermeldt het besluit dat door de politie binnen twee weken nader onderzoek zal worden verricht naar de feitelijke toedracht van het incident en een definitieve rapportage zal worden toegezonden.
6.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er, in verband met het lopende politieonderzoek en gelet op de ernst van de delicten, een redelijke grond bestond om [de betreffende zaak] na afloop van de maximale termijn van de spoedsluiting nog enige tijd gesloten te houden. Op 3 augustus 2017, de datum van het bestreden besluit, was de maximale termijn van de spoedsluiting nog niet verstreken en ook waren de twee weken waarbinnen de definitieve rapportage zou worden afgegeven nog niet verstreken.
6.5
De rapportage waarop het bestreden besluit is gebaseerd bevat een korte omschrijving van de incidenten die zich in de periode van januari 2016 tot en met 23 juli 2017 hebben voorgedaan en waarvan de politie vermoedt dat ze in relatie staan tot [de betreffende zaak]. De onderliggende processen-verbaal zijn door de politie (nog) niet beschikbaar gesteld.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de politie geen mededelingen kan doen over het onderzoek.
6.6
Tijdens het zienswijzegesprek op 1 augustus 2017 heeft [persoon 1] zich bereid verklaard om vier weekenden dicht te gaan en die tijd te gebruiken om met alle betrokkenen naar oplossingen en maatregelen te kijken.
6.7
De rapportage, die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, biedt onvoldoende grondslag voor de vaststelling dat de zedendelicten zich in of vanuit de inrichting hebben voorgedaan. De definitieve rapportage van de politie zal daar uitsluitsel over moeten geven. Dat er op dit moment onvoldoende gegevens over de zedenincidenten voorhanden zijn dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor risico van verweerder te komen. Verweerder had de afgelopen vier weken kunnen benutten om zijn standpunt dat de zedendelicten direct verband houden met [de betreffende zaak] nader te onderbouwen.
Nu de voorzieningenrechter niet over nadere stukken van de politie beschikt en dit voor risico van verweerder komt, brengt een redelijke belangenafweging met zich mee dat [de betreffende zaak] niet langer gesloten dient te blijven.
6.8
Het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen en het bestreden besluit wordt met onmiddellijke ingang geschorst.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit vanaf de datum van deze uitspraak tot aan de beslissing op het bezwaar van verzoekster;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 333,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.