ECLI:NL:RBROT:2017:6539

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
24 augustus 2017
Zaaknummer
17/4715
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting horecagelegenheid na geweldsincident

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in verband met de sluiting van een horecagelegenheid. De sluiting was opgelegd door de burgemeester van Rotterdam na een ernstig geweldsincident dat zich had voorgedaan op 8 juli 2017, waarbij een persoon was overleden en een ander gewond was geraakt. De burgemeester had de horecagelegenheid voor een periode van drie maanden gesloten op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Rotterdam, omdat de openbare orde en veiligheid in het geding waren. De verzoekers, de eigenaar en exploitant van de horecagelegenheid, maakten bezwaar tegen deze sluiting en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 17 augustus 2017 werd besproken of het geweldsincident daadwerkelijk in of vanuit de horecagelegenheid had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had onderbouwd dat het incident zich vanuit de horecagelegenheid had voorgedaan, aangezien het geweldsincident zich ongeveer 100 meter van de zaak had afgespeeld en er een tijdsverloop was tussen de sluiting en het incident. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen redelijke grond was om de horecagelegenheid nog langer gesloten te houden, vooral omdat de verzoekers maatregelen hadden genomen om herhaling van dergelijke incidenten te voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat de burgemeester het betaalde griffierecht aan de verzoekers moest vergoeden. Tevens werden de proceskosten van de verzoekers vergoed. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij het sluiten van horecagelegenheden en de vereiste onderbouwing van dergelijke besluiten door de autoriteiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 4
zaaknummer: ROT 17/4715
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 augustus 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te Rotterdam, verzoeker,
[verzoekster], te Rotterdam, verzoekster,
hierna tezamen aangeduid als verzoekers,
gemachtigde: mr. T.P. van der Eerden,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman.
Als derde-partij heeft als pandeigenaar aan het geding deelgenomen:
[persoon 1], te Schiedam.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder [de betreffende zaak], gevestigd aan de [adres], ([de betreffende zaak]), die per 8 juli 2017 voor een periode van maximaal twee weken was gesloten, voor een periode van in totaal drie maanden gesloten op grond van artikel 2:30, eerste lid, onder b, in verbinding met artikel 2:28, zesde lid, onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV).
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Tevens hebben verzoekers op 4 augustus 2017 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2017. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [persoon 2], beleidsadviseur bij de directie veiligheid.

Overwegingen

1. Verzoeker is eigenaar en exploitant van de [de betreffende zaak]. Verzoekster is exploitant van [de betreffende zaak]. Bij besluit van 17 december 2013 heeft verweerder aan verzoeker een exploitatievergunning verleend voor [de betreffende zaak].
2. Het bestreden besluit is gebaseerd op de rapportage van de politie Eenheid Rotterdam van 9 juli 2017 (rapportage), de aanvulling daarop en het zienswijzegesprek van 17 juli 2017. Uit de rapportage en aanvulling komt naar voren dat zich op 8 juli 2017 na sluitingstijd, omstreeks 2.45 uur een ernstig geweldsincident heeft voorgedaan voor de deur van [de betreffende zaak], waarbij uitsluitend personen waren betrokken die de inrichting kort daarvoor hadden verlaten en als gevolg waarvan later één persoon is overleden en waarbij een ander gewond is geraakt. Verweerder heeft overwogen dat ernstige geweldsincidenten een bedreiging vormen voor de openbare orde en veiligheid en kunnen leiden tot aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting. Verweerder heeft bij zijn besluit betrokken dat de openbare orde ernstig is geschokt, dat de politie heeft aangegeven dat niet alle verdachten zijn opgepakt en dat bij de ruzie twee rivaliserende families betrokken zijn die vaste bezoekers zijn van de inrichting van verzoekers, zodat het risico op herhaling aanwezig is. Voorts heeft verweerder bij de besluitvorming betrokken dat de inrichting eerder is betrokken bij geweldsincidenten en gelegen is in een kwetsbaar gebied dat is aangewezen als een veiligheidsrisicogebied. Op grond van het handhavingsarrangement behorende bij de Horecanota 2017-2021 ziet verweerder aanleiding de inrichting voor de duur van drie maanden te sluiten. Het belang van de openbare orde weegt daarbij zwaarder dan het financiële belang van verzoekers.
3. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
4. Verzoekers betogen dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid nu verweerder niet de benodigde gegevens heeft verzameld over de exacte plek van het eerste handgemeen, de aanleiding voor het ontstaan van het conflict en geen kennis heeft genomen van de camerabeelden.
4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dit betoog niet slagen. Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting de door verzoekers ingebrachte camerabeelden bekeken en ter zitting toegelicht dat deze beelden alsmede de door verzoekers gegeven informatie over de plek waar het incident is begonnen en het verloop van de vechtpartij, geen aanleiding vormen zijn standpunt te herzien.
5. Verzoekers betogen dat het geweldsincident niet in of vanuit [de betreffende zaak] heeft plaatsgevonden, zodat verweerder niet bevoegd was om te sluiten. Voorts betogen verzoekers dat het geweldsincident hen niet te verwijten is, er geen kans op herhaling is en het besluit onevenredig is.
5.1.
Op grond van artikel 2.28, zesde lid, aanhef en onder a, van de APV, kan de burgemeester onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8 de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken, tijdelijk opschorten of wijzigen, indien zich naar zijn oordeel in of vanuit de openbare inrichting een feit of feiten hebben voorgedaan of aannemelijk is dat in de toekomst zich een feit of feiten gaan voordoen waardoor de openbare orde en/of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting nadelig zal worden beïnvloed.
Op grond van artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in het geval van bijzondere omstandigheden een openbare inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien een van de in artikel 2:28, vijfde of zesde lid, genoemde situaties zich voordoet.
5.3.
De bevoegdheid tot het gesloten verklaren van een openbare inrichting als bedoeld in 2:30, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV is een discretionaire bevoegdheid van verweerder waarvan de uitoefening door de rechter terughoudend wordt getoetst.
Verweerder hanteert bij zijn bevoegdheid op grond van artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV het Handhavingsarrangement behorend bij de Horecanota 2017-2021. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
De openbare orde en veiligheid zijn altijd leidend. Het kan dus zijn dat de ondernemer heeft gedaan wat hij kon, maar dat toch een maatregel getroffen moet worden om de openbare orde en veiligheid in en rond de inrichting te herstellen. Als ernstige geweldsincidenten in, vanuit of in de directe omgeving van het horecabedrijf worden in ieder geval beschouwd:
(..)
Incidenten waarbij één of meer dodelijk(e) slachtoffer(s) is (zijn) gevallen.
Bij ernstige geweldsdelicten zijn de openbare orde en veiligheid in en rondom het betreffende horecabedrijf per definitie aangetast.
Om de openbare orde en veiligheid onmiddellijk te herstellen, wordt de horeca-inrichting voor een korte periode gesloten.
Als uit onderzoek en een (zienswijze)gesprek met de ondernemer blijkt dat er kans is op herhaling van geweldsdelicten en/of de openbare orde zo ernstig is geschokt dat heropening van het bedrijf niet verantwoord is, besluit de burgmeester om het bedrijf gesloten te houden.
5.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet ter discussie staat dat het in de rapportage vermelde incident als ernstig is aan te merken en dat de openbare orde ernstig is geschokt.
5.5.
Aan verweerder komt de bevoegdheid tot sluiting van een openbare inrichting toe indien de feiten zich hebben voorgedaan in of vanuit de inrichting.
5.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij het incident twee rivaliserende families betrokken waren die vaste bezoekers zijn van [de betreffende zaak] en die de inrichting kort daarvoor hadden verlaten, alsmede dat ten tijde van het bestreden besluit nog niet alle verdachten waren opgepakt. Op grond hiervan, alsmede gelet op het gegeven dat de inrichting gelegen is in een kwetsbaar gebied dat is aangewezen als veiligheidsrisicogebied en gelet op de ernst van het incident als gevolg waarvan de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting zijn aangetast, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er na afloop van de spoedsluiting een redelijke grond bestond om [de betreffende zaak] nog enige tijd gesloten te houden.
5.7.
Verzoekers hebben ter zitting onweersproken gesteld dat de avond in [de betreffende zaak] rustig is verlopen en dat de bezoekers, blijkens de door verzoekers ingebrachte camerabeelden, [de betreffende zaak] rustig hebben verlaten. De voorzieningenrechter stelt vast dat daarmee geen sprake is van een incident dat zich heeft voorgedaan ‘in’ de inrichting.
5.8.
Dat sprake is van een incident ‘vanuit’ de inrichting acht de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. Immers, de vechtpartij is op ongeveer 100 meter van [de betreffende zaak] ontstaan (nadat de bezoekers [de betreffende zaak] eerder rustig hadden verlaten) en is ongeveer een kwartier na sluiting (omstreeks 2.45 uur) na heen en weer geloop door de straat, voor de deur van [de betreffende zaak] uit de hand gelopen. Dat, omdat bij het geweldsincident alleen bezoekers betrokken waren die [de betreffende zaak] (rustig) hadden verlaten, daarmee gezegd kan worden dat de feiten zich hebben voorgedaan ‘vanuit’ [de betreffende zaak], acht de voorzieningenrechter gelet op de afstand bij de start van het incident en het tijdsverloop na sluiting vooralsnog onvoldoende onderbouwd.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat wat betreft de vraag binnen welke afstand en tot hoeveel tijd na de sluiting incidenten kunnen worden toegerekend aan een inrichting, sprake is van een grijs gebied. Verweerder heeft geen concrete afstanden en tijden kunnen noemen en zich op het standpunt gesteld dat van belang is dat het incident is geëindigd voor de deur van [de betreffende zaak]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het echter min of meer toevallig dat het incident voor de deur van [de betreffende zaak] is geëindigd.
Dat een sluiting van drie maanden gerechtvaardigd zou zijn alleen al omdat het incident ‘in de directe omgeving van’ het horecabedrijf heeft plaatsgevonden (pag. 35 Horecanota), is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter rechtens niet houdbaar omdat deze uitleg niet gezien kan worden als een redelijke uitwerking van het begrip ‘vanuit’ de inrichting.
5.9.
De Horecanota geeft aan dat verweerder na een spoedsluiting kan besluiten het horecabedrijf gesloten te houden indien uit het onderzoek en een (zienswijze)gesprek met de ondernemer blijkt dat er kans op herhaling van geweldsincidenten is en/of de openbare orde zo ernstig is geschokt dat heropening van het bedrijf niet verantwoord is.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers aannemelijk hebben gemaakt dat de kans op herhaling veronachtzaam klein is. In de toekomst zullen de betrokken personen de toegang tot [de betreffende zaak] worden ontzegd door standaard een beveiliger in te schakelen en de politie te informeren als deze personen in de omgeving blijven rondhangen. Ook na een eerder incident bij een jongerenfeest hebben verzoekers afdoende maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoekers onweersproken ter zitting hebben gesteld dat de betrokken personen elkaar ook elders al hebben kunnen treffen in bijvoorbeeld andere [( ... )] cafés en feitelijk ook al hebben getroffen bij een voetbaltoernooi. Daarnaast is van belang dat er sinds de sluiting op 8 juli 2017 tot aan de datum van deze uitspraak in het kader van herstel van de openbare orde alweer de nodige tijd is verstreken en blijkens openbare berichtgeving, anders dan ten tijde van het bestreden besluit, ook de vijfde verdachte zich bij de politie heeft gemeld.
5.10.
Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat [de betreffende zaak] niet langer gesloten hoeft te blijven. Hetgeen verder is aangevoerd, laat de voorzieningenrechter onbesproken.
6. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen en het bestreden besluit wordt met onmiddellijke ingang geschorst.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit vanaf de datum van deze uitspraak tot aan de beslissing op het bezwaar van verzoekers;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekers het betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Hielkema, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.