ECLI:NL:RBROT:2018:1407

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
AWB 18/851
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van horeca-inrichting Club Blu B.V. door burgemeester van Rotterdam wegens nadelige invloed op openbare orde

Op 23 februari 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen Club Blu B.V. en de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester had op 23 januari 2018 besloten om Club Blu voor een periode van drie maanden te sluiten, na een eerdere sluiting van twee weken. Dit besluit was genomen op basis van meerdere incidenten die de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving negatief beïnvloedden. De verzoekster, Club Blu B.V., maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 15 februari 2018 werd duidelijk dat er ernstige geweldsincidenten hadden plaatsgevonden in de nabijheid van de club, waaronder het aantreffen van een handgranaat en een explosief. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de club te sluiten, ook al waren de incidenten niet direct in de club zelf gebeurd. De rechter benadrukte dat de bescherming van de openbare orde voorop staat en dat de burgemeester in redelijkheid kon besluiten tot sluiting, gezien de ernst van de incidenten en het risico op herhaling.

De voorzieningenrechter verwierp de argumenten van verzoekster dat de sluiting in strijd was met bestuursrechtelijke beginselen zoals proportionaliteit en subsidiariteit. De rechter concludeerde dat de burgemeester in zijn belangenafweging terecht een groter gewicht had toegekend aan het algemene belang van de openbare orde dan aan de financiële belangen van de club. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 4
zaaknummer: ROT 18/851
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 februari 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Club Blu b.v., te Rotterdam, verzoekster,

gemachtigde: mr. J. Nagtegaal,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigden: mr. S.B.H. Fijnemans, mr. C.W. de Jong en mr. W.H. Tulman.

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder horeca-inrichting Club Blu B.V. gevestigd aan de Prins Alexanderlaan 37B te Rotterdam, (Club Blu), die per 20 december 2017 voor een periode van maximaal twee weken was gesloten, voor een periode van in totaal drie maanden gesloten op grond van artikel 2:30 eerste lid, onder b, in verbinding met artikel 2:28, zesde lid, onder a en b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2018. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar bestuurder, [naam bestuurder 1] , en door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Op 2 mei 2016 is aan verzoekster, met [naam bestuurder 1] als bestuurder, een exploitatievergunning verleend. Op 15 december 2017 werd op de openbare weg tegen de gevel van Club Blu een op scherp staande handgranaat aangetroffen. Deze granaat is door de Explosieve Opruimingsdienst geruimd en vernietigd. Op 16 december 2017 werd tegen de gevel en de deur van het naast Club Blu gevestigde restaurant een explosief, vermoedelijk een zware vuurwerkbom, tot ontploffing gebracht. Op 19 december 2017 werd graffiti aangetroffen op de in- en uitgangsdeur van het naast Club Blu gevestigde restaurant. Op 20 december 2017 werd ontdekt dat op het trottoir, direct voor de trap naar de ingang van Club Blu, patroonhulzen lagen en dat in de toegangsdeur van Club Blu kogelgaten zaten. Deze incidenten zijn opgenomen in de rapportage van 20 december 2017 van de Eenheid Rotterdam, District Rijnmond-Oost. [naam bestuurder 1] heeft op 20 december 2017 aangifte gedaan van bedreiging.
1.2.
Bij besluit van 20 december 2017 heeft verweerder, bij wijze van spoedmaatregel, Club Blu gesloten voor een periode van twee weken om de rust per direct te herstellen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat zich diverse incidenten hebben voorgedaan op grond waarvan de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting op onaanvaardbare wijze is aangetast. Ook is aannemelijk dat in de toekomst zich opnieuw feiten gaan voordoen waardoor de openbare orde en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting nadelig zal worden beïnvloed.
3. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
4. Verzoekster betoogt dat verweerder niet bevoegd was tot het sluiten van Club Blu omdat de incidenten niet in of vanuit de inrichting hebben plaatsgevonden en evenmin aannemelijk is dat er zich in de toekomst weer incidenten zullen voordoen op grond waarvan de openbare orde wordt geschonden.
4.1.
Op grond van artikel 2.28, zesde lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (de APV), kan de burgemeester onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8 de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken, tijdelijk opschorten of wijzigen, indien zich naar zijn oordeel in of vanuit de openbare inrichting een feit of feiten hebben voorgedaan of aannemelijk is dat in de toekomst zich een feit of feiten gaan voordoen waardoor de openbare orde en/of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting nadelig zal worden beïnvloed.
Op grond van artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in het geval van bijzondere omstandigheden een openbare inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien een van de in artikel 2:28, vijfde of zesde lid, genoemde situaties zich voordoet.
4.2.
Aan verweerder komt de bevoegdheid tot sluiting van een openbare inrichting toe indien de feiten zich hebben voorgedaan in of vanuit de inrichting.
Niet in geschil is dat de onder 1.1. weergegeven (ernstige) geweldsincidenten die zich hebben voorgedaan de openbare orde nadelig hebben beïnvloed. Evenmin is in geschil dat deze incidenten alle in de directe nabijheid van Club Blu hebben plaatsgevonden en gericht waren tegen Club Blu. Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een incident dat zich heeft voorgedaan ‘in’ de inrichting. Wel heeft verweerder zich naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van incidenten die zich hebben voorgedaan vanuit de inrichting. Overwogen wordt dat verzoekster bedreigingen heeft ontvangen waarop vervolgens de incidenten hebben plaatsgevonden. Daarbij heeft verzoekster aangegeven dat de incidenten waarschijnlijk niet op toeval berusten, maar gericht zijn tegen verzoekster. Tevens kan uit het dossier worden opgemaakt dat de bedreigingen zeer waarschijnlijk hun oorsprong vinden in een incident wat in Club Blu heeft plaatsgevonden, hetgeen ter zitting namens verzoekster ook is bevestigd. Uit het dossier ontstaat het beeld dat de incidenten hun oorzaak vinden in een lopend conflict, waarbij de bedreigingen vermoedelijk uit de hoek van de zware criminaliteit komen.
4.3
De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet zonder meer in de stelling dat de wetgever niet heeft beoogd om incidenten die gericht zijn tegen een inrichting onder artikel 2:28, zesde lid aanhef en onder a van de APV te doen vallen omdat daarvoor sprake moet zijn van een bepaalde verwijtbaarheid bij de exploitant, waarop de exploitant kan worden aangesproken. In haar nadere onderbouwing hierbij, dat in 2012 tijdens de totstandkoming van de APV de ‘trend’ van gewelddadigheden gericht tegen een horeca-inrichting zich nog niet voordeed, -wat hier ook van zij- ziet de voorzieningenrechter eerder aanleiding dit wel onder het artikel te laten vallen, ondanks dat dit niet expliciet in het artikel is opgenomen.
4.4.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op grond van de reeds voorgevallen incidenten bevoegd was tot het sluiten van Club Blu. De vraag of het aannemelijk is dat zich in de toekomst feiten voordoen waardoor de openbare orde nadelig zal worden beïnvloed dan wel de vraag of verweerder ook op grond van artikel 2.28, zesde lid onder b van de APV tot sluiting van Club Blu had kunnen overgaan zal de voorzieningenrechter daarom niet meer behandelen.
5. Verzoekster betoogt dat verweerder de belangenafweging ten onrechte niet in haar voordeel heeft doen uitvallen.
5.1.
De bevoegdheid tot het gesloten verklaren van een openbare inrichting als bedoeld in 2:30, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV is een discretionaire bevoegdheid van verweerder waarvan de uitoefening door de rechter terughoudend wordt getoetst.
Verweerder hanteert bij zijn bevoegdheid op grond van artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV het Handhavingsarrangement behorend bij de Horecanota 2017-2021. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
De openbare orde en veiligheid zijn altijd leidend. Het kan dus zijn dat de ondernemer heeft gedaan wat hij kon, maar dat toch een maatregel getroffen moet worden om de openbare orde en veiligheid in en rond de inrichting te herstellen.
Als ernstige geweldsincidenten in, vanuit of in de directe omgeving van het horecabedrijf worden in ieder geval beschouwd:
  • incidenten waarbij één of meer vuur- steek, slag- of stroomstootwapens, explosieven zijn gebruikt of met het gebruik hiervan is gedreigd;
  • (..).
Als uit onderzoek en een (zienswijze)gesprek met de ondernemer blijkt dat er kans is op herhaling van geweldsdelicten en/of de openbare orde zo ernstig is geschokt dat heropening van het bedrijf niet verantwoord is, besluit de burgmeester om het bedrijf gesloten te houden.
5.2.
De voorzieningenrechter heeft begrip voor de stellingen van [naam bestuurder 1] dat hij aangifte heeft gedaan van bedreiging, volledige medewerking verleent en dat hij juist het slachtoffer is van de geweldsincidenten en hem geen enkel verwijt valt te maken, maar dit maakt niet dat verweerder hierin aanleiding heeft moeten zien om van sluiting van de inrichting af te zien. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bescherming van de openbare orde dient te prevaleren. Hiertoe heeft verweerder kunnen laten meewegen dat het beveiligingsplan van verzoekster naar het oordeel van de politie onvoldoende is om de veiligheid van bezoekers te garanderen en dat Club Blu met regelmaat meer dan duizend bezoekers trekt. Verweerder heeft eveneens kunnen laten meewegen dat het politieonderzoek nog loopt en er (vooralsnog) geen arrestaties zijn verricht. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het risico bestaat dat zich in de nabije toekomst opnieuw geweldsincidenten voordoen in de omgeving van Club Blu. De omstandigheid dat er sinds de sluiting van de inrichting van 20 december 2017 geen nieuwe incidenten hebben plaatsgevonden en dat verzoekster sinds die tijd ook geen bedreigingen heeft ontvangen, heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven leiden. Nu de bedreigingen volgens verzoeksters eigen zeggen gericht waren op het sluiten van de inrichting, is het niet onlogisch dat er tijdens de sluiting van de inrichting geen incidenten hebben plaatsgevonden. Dit zegt niets over hetgeen er kan gebeuren na heropening van de inrichting. Ook het feit dat verweerder het bestreden besluit niet direct volgend op de spoedsluiting van twee weken heeft genomen maakt het voorgaande niet anders, temeer nu de inrichting sinds die periode niet open is geweest. De verwijzing van verzoekster naar een andere uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank gaat niet op nu, anders dan in die zaak, er sprake is van een verband tussen de incidenten en verzoekster. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat een sluiting ook mogelijk is als de oorzaken van de schending van de openbare orde niet kunnen worden vastgesteld of de exploitant van de te sluiten inrichting of club daarvan geen concreet verwijt kan worden gemaakt. Beslissend is (slechts) of het open blijven van de club een ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. Daarvan is hier, zoals onder 4.2. overwogen, sprake.
6. Verzoeker betoogt dat het betreden besluit in strijd is met diverse bestuursrechtelijke beginselen, namelijk met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en met het vertrouwensbeginsel.
6.1.
De intrekking van de exploitatievergunningen levert geen schending van het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel op. Verweerder kon in het kader van de belangenafweging in redelijkheid een groter gewicht toekennen aan het algemene belang bij het voorkomen van aantasting van de openbare orde en het woon- en leefklimaat dan aan het financieel belang van eiser en zijn personeel bij de voortzetting van de exploitatie van de inrichting. Voor toepassing van een minder ingrijpende bevoegdheid heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien.
6.2.1.
Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de voorzieningenrechter dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals de uitspraak van 22 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1277), in ieder geval vereist is dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
6.2.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat geen sprake is van een schriftelijke toezegging dat Club Blu weer kan exploiteren en niet opnieuw gesloten zal worden. In zoverre bestaat er geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. De enkele stelling van verzoeksters gemachtigde dat een medewerker namens verweerder telefonisch heeft aangegeven dat weer geëxploiteerd kon worden is hiertoe onvoldoende. Overwogen wordt dat onduidelijk is wat er precies tijdens dit telefoongesprek is gezegd en of de opmerking dat geëxploiteerd kon worden zag op het feit dat de termijn van de spoedsluiting was afgelopen dan wel gericht was op de toekomst.
7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.