ECLI:NL:RBGEL:2025:8452

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
11488126
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomsten en onrechtmatige advisering door tussenpersoon

In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter op 1 oktober 2025, zijn [eiser 1] en [eiser 2] betrokken bij een geschil met Dexia Nederland B.V. over effectenleaseovereenkomsten die zij via een tussenpersoon hebben afgesloten. De eisende partijen, aangeduid als [gezamenlijke eisers], hebben schade geleden door het onrechtmatig handelen van Dexia, die hen als cliënt heeft geaccepteerd terwijl de tussenpersoon niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvies. De rechtbank heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst aan te gaan, ondanks dat zij had moeten weten dat de tussenpersoon niet bevoegd was om advies te geven. De rechtbank heeft geoordeeld dat Dexia de door [gezamenlijke eisers] geleden schade volledig moet vergoeden, inclusief de betaalde inleg van € 4.152,27, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van Dexia, die in het ongelijk is gesteld. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in de context van effectenleaseovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van tussenpersonen in de financiële dienstverlening.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: 11488126 \ CV EXPL 25-452
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende in [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk van Leaseproces,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
wonende in Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Eisende partijen worden hierna afzonderlijk ‘ [eiser 1] ’ en ‘ [eiser 2] ’ en tezamen ‘ [gezamenlijke eisers] ’ genoemd. De gedaagde partij wordt hierna met ‘Dexia’ aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte uitlaten producties in conventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Kern van de zaak

2.1.
[gezamenlijke eisers] heeft via een tussenpersoon één of meer effectenleaseovereenkomsten gesloten met (de rechtsvoorgangster van) Dexia. Die overeenkomst(en) hield(en) het volgende in. [gezamenlijke eisers] leende geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [gezamenlijke eisers] betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomst(en) werden de aandelen verkocht en moest [gezamenlijke eisers] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [gezamenlijke eisers] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [gezamenlijke eisers] geleden schade helemaal moet vergoeden.
2.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [gezamenlijke eisers] geleden schade helemaal moet vergoeden.

3.De feiten

3.1.
[gezamenlijke eisers] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
39289977
25-01-2001
AEX Plus Effect
240 mnd.
€ 16.336,80
3.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
08-05-2006
- € 163,73
Nee
3.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [gezamenlijke eisers] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van
€ 4.152,27 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft
[gezamenlijke eisers] geen bedrag aan dividenden ontvangen en geen fiscaal voordeel genoten.
3.4.
De gemachtigde van [gezamenlijke eisers] , Leaseproces, heeft bij brief van
20 maart 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook nog andere gronden aan te voeren.
4. De vordering en het verweer in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in het incident
4.1.
[gezamenlijke eisers] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens
[gezamenlijke eisers] en/of toerekenbaar is tekortgeschoten,
 voor recht zal verklaren dat [gezamenlijke eisers] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en zij is gehouden die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [gezamenlijke eisers] van al datgene dat hij aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, met wettelijke rente,
voor recht zal verklaren dat [gezamenlijke eisers] de door Dexia gevorderde
restschuld niet verschuldigd is,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
[gezamenlijke eisers] , met wettelijke rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 [gezamenlijke eisers] ex artikel 195 Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [gezamenlijke eisers] deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend, althans van andere schriftelijke documenten waar die stelling aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
 [gezamenlijke eisers] zal veroordelen om aan Dexia te betalen een bedrag van
€ 54,58, met wettelijke rente,
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer ‘39289977’ niets meer aan [gezamenlijke eisers] is verschuldigd, met een veroordeling van [gezamenlijke eisers] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
5. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in het incident
algemeen5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gezamenlijke eisers]
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gezamenlijke eisers] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
5.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gezamenlijke eisers] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
5.5.
[gezamenlijke eisers] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [naam tussenpersoon] (hierna: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gezamenlijke eisers] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gezamenlijke eisers] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gezamenlijke eisers] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [gezamenlijke eisers] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gezamenlijke eisers] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.7.
[gezamenlijke eisers] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[gezamenlijke eisers] heeft op advies van een financieel adviseur van [naam tussenpersoon] een AEX Plus Effect van Bank Labouchere afgesloten.
[gezamenlijke eisers] had een bestaande adviesrelatie met een organisatie die diende als zijn financieel adviseur. Dit kantoor werd overgenomen door [naam tussenpersoon] . [gezamenlijke eisers] wilde graag advies inwinnen over een spaarproduct voor zijn jongste zoon. [gezamenlijke eisers] besloot daarom om contact op te nemen met [naam tussenpersoon] . De medewerker van [naam tussenpersoon] stelde voor om een huisbezoek in te plannen. De adviseur van [naam tussenpersoon] is vervolgens op huisbezoek geweest. Bij het huisbezoek waren zowel [eiser 1] als [eiser 2] aanwezig.
Tijdens het gesprek heeft de adviseur van [naam tussenpersoon] (hierna te noemen: de adviseur), geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [gezamenlijke eisers] . Zo is met de adviseur gesproken over de gezinssituatie en het spaargeld van [gezamenlijke eisers] vertelde dat hij de studie van zijn oudste zoon heeft bekostigd met zijn spaargeld en de kosten hoger waren uitgevallen dan verwacht.
[gezamenlijke eisers] vertelde dat hij nog een jongere zoon had voor wie hij ook de studiekosten zou willen betalen. [gezamenlijke eisers] gaf aan vermogen te willen opbouwen voor het bekostigen van studie van zijn jongste zoon. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier hét geschikte product voor wist.
De adviseur adviseerde [gezamenlijke eisers] om een AEX Plus Effect product van Bank Labouchere af te sluiten met een maandelijkse betaling van NLG 150,00. [gezamenlijke eisers] zou deze maandbetaling kunnen voldoen vanuit inkomen. Op deze wijze zou
[gezamenlijke eisers] een aanzienlijk vermogen opbouwen om de studie van de jongste zoon te kunnen betalen. De adviseur liet aan de hand van een rekenvoorbeeld zien hoeveel rendement [gezamenlijke eisers] zou kunnen behalen bij het afsluiten van het AEX Plus Effect product.
De adviseur heeft [gezamenlijke eisers] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat de inleg gebruikt zou worden voor het voldoen van de rentelasten van een lening (de effectenlease) en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [gezamenlijke eisers] op deze risico’s zou zijn gewezen, had hij het AEX Plus Effect product nooit afgesloten. [gezamenlijke eisers] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft
[gezamenlijke eisers] het advies van de adviseur opgevolgd en de AEX Plus Effect overeenkomst afgesloten. De aanvraag voor het AEX Plus Effect is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend.
Het opvolgen van het advies heeft voor [gezamenlijke eisers] desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [gezamenlijke eisers] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt. Daarnaast heeft [gezamenlijke eisers] een restschuld aan de overeenkomst overgehouden.
5.8.
[gezamenlijke eisers] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier van 22 januari 2001 op naam van [gezamenlijke eisers] , waarop ATP-nummer ‘533’ is ingevuld. Verder staat op het aanvraagformulier handgeschreven ‘39289977’. Het aanvraagformulier bevat (bovenaan) een faxregel met de tekst ‘(…) [naam tussenpersoon] ’,
- een kopie van de overeenkomst van 25 januari 2001 met contractnummer 39289977, voorzien van de tekst:
“Adviseur: ATP00533- [naam tussenpersoon] ”.
aanhoudingsverzoek
5.9.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de – door haar zo genoemde – ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het
voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.
5.10.
Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.
(nieuwe) argumenten Dexia
5.11.
Dexia heeft tegen de bewuste redenering (nieuwe) argumenten aangevoerd. Die komen er, kortgezegd, op neer:
- dat ten onrechte de gemachtigde van de afnemer op zijn woord wordt geloofd,
- dat zonder verder bewijs wordt aangenomen dat sprake is geweest van advisering door de tussenpersoon,
- dat ten onrechte wordt aangenomen dat op Dexia een onderzoeks- en vastleggingsplicht rust, en
- dat Dexia ten onrechte niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs.
5.12.
Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals [gezamenlijke eisers] onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de adviseur van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat. [4] [5] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in zijn geval heeft [gezamenlijke eisers] , tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dat betekent dat Dexia, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet kan volstaan met een betwisting in algemene termen van de door [gezamenlijke eisers] geschetste gang van zaken. Zij had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomst tot stand was gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de stelling van [gezamenlijke eisers] dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze stelling moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Daarom wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Dat de gemachtigde van [gezamenlijke eisers] in een andere zaak mogelijk in de processtukken een onjuiste weergave van de geschetste gang van zaken heeft opgenomen, betekent niet zonder meer dat zij in alle zaken een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft. Van Dexia mag worden verwacht dat zij toelicht waarom daarvan in dit specifieke geval sprake is. Als de door de afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat volgens haar stellingen niet kan, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [gezamenlijke eisers] en de adviseur van de tussenpersoon, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals [gezamenlijke eisers] en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Anders dan Dexia meent betekent het voorgaande niet dat op haar een onderzoeks- of vastleggingsplicht rust, maar slechts dat het mogelijk ontbreken van onderbouwing van haar betwisting, voor haar rekening en risico komt.
5.13.
In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gezamenlijke eisers] Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst met [gezamenlijke eisers] kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [gezamenlijke eisers] voor rekening van Dexia.
aansprakelijkheid Dexia5.14. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gezamenlijke eisers] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [gezamenlijke eisers] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gezamenlijke eisers] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [gezamenlijke eisers]5.15. De door [gezamenlijke eisers] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens
[gezamenlijke eisers] heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [gezamenlijke eisers] niet alleen als klant aanbracht maar hem tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen.
de schade
5.16.
[gezamenlijke eisers] heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op € 4.152,27. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
5.17.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
5.18.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [gezamenlijke eisers] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de incidentele vordering van Dexia
5.19.
Dexia verzoekt dat [gezamenlijke eisers] wordt veroordeeld het intakeformulier, dan wel een ander schriftelijk document van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken waaraan de door de gemachtigde ingenomen stellingen zijn ontleend.
5.20.
Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [gezamenlijke eisers] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier of anderszins dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een hoge uitzondering die maakt dat in dít geval van de beroepsbeoefenaar kan worden verlangd zich niet op zijn verschoningsrecht te beroepen. Al met al oordeelt de kantonrechter dat het incidentele verzoek van Dexia zal worden afgewezen.
5.21.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk zal worden gesteld. De proceskosten aan de zijde van [gezamenlijke eisers] worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia
5.22.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
5.23.
Omdat [gezamenlijke eisers] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gezamenlijke eisers] worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97
5.24.
Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
5.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van Dexia
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
veroordeelt Dexia in proceskosten van [gezamenlijke eisers] , begroot op € 82,00,
in conventie
6.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [gezamenlijke eisers] heeft gehandeld door [gezamenlijke eisers] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [gezamenlijke eisers] niet alleen als klant aanbracht maar [gezamenlijke eisers] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
6.4.
verklaart voor recht dat [gezamenlijke eisers] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
6.5.
verklaart voor recht dat [gezamenlijke eisers] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
6.6.
veroordeelt Dexia om aan [gezamenlijke eisers] te betalen een bedrag van
€ 4.152,27, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, een en ander zoals weergegeven in rov. 5.16.,
6.7.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
6.8.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.9.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
6.11.
wijst de vorderingen af,
6.12.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van
[gezamenlijke eisers] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.
61512/560

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462, gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.