ECLI:NL:RBGEL:2025:6329

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
AWB-24_890
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling dagloon op grond van de Ziektewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 4 augustus 2025, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn dagloon op grond van de Ziektewet (ZW) ongegrond verklaard. Eiser was van mening dat het UWV het dagloon onjuist had vastgesteld en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt of het UWV de dagloonregels correct heeft toegepast en of deze toepassing in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank concludeert dat het UWV de dagloonregels juist heeft toegepast en dat er geen strijdigheid is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser had zich ziek gemeld op 7 november 2022, en het UWV had het dagloon vastgesteld op € 7,46. De rechtbank oordeelt dat de beslissing van het UWV om geen rekening te houden met eerdere dienstbetrekkingen in overeenstemming is met de wetgeving. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige beoordeling door het UWV en de rol van de verzekeringsarts in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P.J. Rubens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. O. Yazici).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats]
(gemachtigde: mr. S. Köprülü-Akyürek).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn dagloon op grond van de Ziektewet (ZW). Eiser is het niet eens met deze vaststelling. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het UWV het dagloon juist heeft vastgesteld.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV een juiste beslissing heeft genomen. Het UWV heeft het dagloon van eiser juist vastgesteld. De toepassing van de dagloonregels is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Eiser krijgt daarom geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 3 juli 2023 (besluit 1) is aan eiser per 7 november 2022 ziekengeld op grond van de ZW toegekend, berekend naar een dagloon van € 7,46. Met het besluit van 6 juli 2023 (besluit 2) is besloten dat eiser per 1 mei 2023 geen recht heeft op toeslag. Met het besluit van 6 juli 2023 (besluit 3) is besloten tot de terugvordering van het onverschuldigde betaalde voorschot van € 56 over de periode van 1 mei 2023 tot en met
4 juni 2023. Met het bestreden besluit van 11 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij deze besluiten gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De ex-werkgever van eiser heeft verklaard als derde-partij aan het geding te willen deelnemen. Eiser heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met zijn ex-werkgever. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van de ex-werkgever van de medische stukken kennis mag nemen.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser was werkzaam bij [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]). Op 24 juni 2022 meldt hij zich ziek bij deze werkgever. Per 1 oktober 2022 treedt hij bij deze werkgever uit dienst. Bij zijn ontslag geeft eiser aan dat hij ermee akkoord gaat dat hij (bij zijn uitdiensttreding) beter wordt gemeld. Eiser treedt op 19 september 2022 in dienst bij [derde-partij] (hierna: [derde-partij]) als visual inspection technician voor gemiddeld 39,77 uur per week. Hij werkt op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 19 september 2022 tot en met 31 maart 2023. Er geldt een proeftijd van een maand. [derde-partij] is eigenrisicodrager voor de ZW. In de arbeidsovereenkomst is afgesproken dat eiser vanaf startdatum (19 september 2022) tot 1 oktober 2022 twee uur per week werkt. Deze uren worden verloond. In de maand oktober 2022 werkt eiser onregelmatig. Op 7 november 2022 meldt eiser zich ziek. De arbeidsovereenkomst wordt niet verlengd en eiser treedt op 31 maart 2023 ziek uit dienst.
De besluitvorming
4. Met het besluit van 3 juli 2023 (besluit 1) heeft het UWV aan eiser ziekengeld toegekend per 7 november 2022, berekend naar een dagloon van € 7,46. Het UWV heeft de eerste ziektedag van eiser vastgesteld op 7 november 2022. Op dat moment was alleen sprake van een dienstverband met [derde-partij]. Dit dienstverband is gestart op 19 september 2022 tijdens de referteperiode. De referteperiode is, gelet op de hiervoor genoemde eerste ziektedag, door het UWV vastgesteld op de periode van 1 oktober 2021 tot en met 30 september 2022. Met de besluiten van 6 juli 2023 (besluiten 2 en 3) heeft het UWV besloten dat eiser geen recht heeft op toeslag per 1 mei 2023 en dat het onverschuldigd betaalde voorschot aan toeslag van € 56 over de periode van 1 mei 2023 tot en met 4 juni 2023 wordt teruggevorderd. Vervolgens is het UWV overgegaan tot afgifte van het bestreden besluit.
4.1.
Met het bestreden besluit heeft het UWV ook besloten tot de terugvordering van het onverschuldigde betaalde voorschot van € 56 over de periode van 1 mei 2023 tot en met 4 juni 2023. Eiser heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt de terugvordering daarom niet.
De medische beoordeling
5. Eiser voert aan dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) niet zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts b&b heeft eiser niet gezien op een spreekuur en heeft ook geen contact opgenomen met de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft opgemerkt dat eiser met een verminderde belastbaarheid bij [derde-partij] in dienst trad. De verzekeringsarts b&b heeft niet beoordeeld of eiser met zijn medische beperkte belastbaarheid de inhoud van zijn werk aankon en kon voldoen aan het takenpakket. Hij heeft slechts opgemerkt dat een verminderde belastbaarheid niet gelijk staat aan het eigen werk niet kunnen doen. Een verminderde belastbaarheid kan echter wel degelijk betekenen dat het eigen werk niet in de volle omvang kan worden verricht. De verzekeringsarts b&b heeft zich slechts beperkt tot de vraag per wanneer eiser ziek is. De overgelegde informatie in bezwaar is daarnaast onvoldoende kenbaar betrokken bij de heroverweging. Er heeft ook geen arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden, waarbij de verminderde belastbaarheid wordt vergeleken met de inhoud van het werk en de vraag of eiser zijn eigen werk kan uitvoeren.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd waarom is afgezien van een fysiek onderzoek/spreekuur. Eiser werd op 26 september 2023 al gezien door een arts op een spreekuur in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb), waarbij hij is onderzocht. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b van 20 december 2023 volgt dat de in het dossier aanwezige stukken zijn bestudeerd. Na bestudering van de dossiergegevens heeft de verzekeringsarts b&b geen aanleiding gezien om eiser op spreekuur te zien, omdat er voldoende (medische) gegevens aanwezig waren om een heroverweging te verrichten. De rechtbank kan dit standpunt volgen.
5.2.
Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b volgt dat de door eiser overgelegde informatie in bezwaar kenbaar is meegenomen bij de heroverweging. De verzekeringsarts b&b heeft op basis van deze informatie geen reden gezien om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag terug te leggen. Hieruit volgt namelijk niet dat eiser zich eerder heeft ziekgemeld. De verzekeringsarts b&b betwist niet dat al eerder sprake was van een verminderde belastbaarheid, maar heeft gemotiveerd dat dit niet gelijk staat aan het niet kunnen doen van het eigen werk. De verzekeringsarts b&b heeft daarnaast gemotiveerd waarom, op basis van de informatie van de bedrijfsarts, kon worden uitgegaan van de vaststelling van de eerste ziektedag op 7 november 2022. Er is niet getwijfeld aan de informatie van de bedrijfsarts. De rechtbank ziet dan ook geen reden dat de verzekeringsarts b&b contact had moeten opnemen met de bedrijfsarts.
5.3.
Wat betreft hetgeen eiser aanvoert over de arbeidskundige beoordeling die niet heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet geen reden waarom een arbeidskundige beoordeling plaats had moeten vinden, waarbij de verminderde belastbaarheid wordt vergeleken met de inhoud van het werk en de vraag of eiser zijn eigen werk kan uitvoeren. Er is door de (primaire) arts bij de EZWb namelijk al geconcludeerd dat eiser per 7 november 2022 niet in staat is tot het uitvoeren van zijn eigen werk. Dit wordt ook niet betwist door de verzekeringsarts b&b. Deze heeft slechts gekeken of de eerste ziektedag juist is vastgesteld, aangezien het bezwaar van eiser hiertegen gericht was.
De eerste ziektedag
6. Eiser voert aan dat de datum waarop een werknemer ongeschikt is voor zijn arbeid in de zin van de ZW, door een medisch materiële beoordeling dient te worden bepaald. Aan de hand van deze beoordeling, kan de datum waarop een werknemer ongeschikt is voor zijn arbeid eerder gelegen zijn dan de datum waarop betrokkene zich uiteindelijk formeel ziekmeldt, indien dit goed is onderbouwd door een verzekeringsarts (b&b). [1] Eiser stelt dat de vaststelling van de eerste ziektedag op 7 november 2022, onjuist is. In bezwaar heeft hij onderbouwd dat hij op 21 september 2022 al ziek was. Hierbij heeft hij verwezen naar het rapport van de bedrijfsarts van 26 augustus 2022, waaruit blijkt dat er al sprake is van verminderde belastbaarheid bij aanvang van het dienstverband met [derde-partij]. Ook heeft eiser zelf een toename van klachten gemeld in zijn e-mail van 21 september 2022. Ook blijkt uit de stukken die eiser heeft aangeleverd in bezwaar, dat zijn klachten zijn verergerd per 23 juli 2022.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV de eerste ziektedag van eiser juist vastgesteld op 7 november 2022. Zoals onder 5.2. uitgewerkt, is de informatie van de bedrijfsarts kenbaar meegenomen door de verzekeringsarts b&b bij de heroverweging. De verzekeringsarts b&b heeft deze informatie niet betwist, maar slechts geconcludeerd dat hieruit niet volgt dat moet worden uitgegaan van een andere eerste ziektedag. Daarbij komt dat de bedrijfsarts ook 7 november 2022 heeft aangenomen als eerste ziektedag. Uit de overige informatie die door eiser is aangeleverd volgt ook niet dat sprake is van een eerdere ziekmelding en/of van eerder ziek zijn. Uit de e-mails van 13 september 2022 en 21 september 2022 volgt dat eiser aangaf last te hebben van klachten, maar hij is desondanks blijven werken. Ook is niet gebleken van medische informatie op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake was van verminderde belastbaarheid, waardoor eiser ongeschikt was voor zijn eigen werk per een eerdere datum. De rechtbank merkt daarbij op dat de uitspraken waar eiser naar verwijst, zien op andere, niet-vergelijkbare gevallen en maken dit oordeel dan ook niet anders.
Het evenredigheidsbeginsel
7. Eiser voert aan dat de strikte toepassing van de dagloonregels [2] in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het refertejaar voor de bepaling van het dagloon loopt van
1 oktober 2021 tot en met 30 september 2022 bij een eerste ziektedag op 7 november 2022. In het loontijdvak oktober 2022 is eiser niet meer in dienst bij [naam bedrijf] en worden bij [derde-partij] slechts twee uur per week als meeloop/inwerkuren betaald. Deze strikte toepassing van de dagloonregels door het UWV is juist, maar mag in een concreet geval niet tot een onevenredige uitkomst leiden. De toepassing van de betreffende artikelen uit het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (het Dagloonbesluit) leidt tot een groot nadeel aan de zijde van eiser ten opzichte van de met het besluit te dienen doelen. Het dagloon vormt geen redelijke afspiegeling van de welvaart van eiser in de periode voorafgaand aan zijn uitval wegens ziekte. Hierdoor is sprake van een wanverhouding. [3] Naast zijn dienstbetrekking bij [naam bedrijf] tot 1 oktober 2022, heeft eiser in september 2022 een aantal uren meegelopen bij [derde-partij] in aanloop naar het voltijds dienstverband per 1 oktober 2022. Indien hij niet had meegelopen in de maand september, maar pas per 1 oktober 2022 gestart zou zijn, dan zou het dagloon berekend zijn over de periode van 1 oktober 2022 tot de eerste ziektedag (7 november 2022). Dit zou tot een substantieel ander dagloon hebben geleid. Eiser verzoekt, met toepassing van het evenredigheidsbeginsel, het loon dat gemiddeld is verdiend in de maand oktober 2022 tot 7 november 2022 bij [derde-partij] als uitgangspunt te nemen. [4]
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eiser geen sprake van strijdigheid met het evenredigheidsbeginsel. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in de uitspraak van 28 december 2022 verwezen naar de memorie van toelichting bij de wijziging van artikel 15 van de ZW. [5] Zoals in deze uitspraak is weergegeven, is in de toelichting bij de wijziging van artikel 15 van de ZW onder meer over de wijziging vermeld dat het UWV met eerdere dienstbetrekkingen geen rekening hoeft te houden en dat wordt voorkomen dat eerdere dienstbetrekkingen, die mogelijk een hoger of lager salaris hadden, meetellen in het dagloon, waardoor het ziekengeld ten opzichte van de laatste dienstbetrekking onevenredig hoog of laag kan uitpakken. [6] Daarbij is onderkend dat het andere uitgangspunt, het alleen meenemen van het loon uit de laatste dienstbetrekking, ten opzichte van de bestaande systematiek op individueel niveau tot andere uitkomsten kan leiden, zowel hoger als lager.
7.2.
Ook in de nota van toelichting bij de invoering van het Dagloonbesluit is over het dagloon voor de ZW opgenomen dat er geen rekening meer wordt gehouden met loon uit dienstbetrekkingen met dezelfde werkgever of met andere werkgevers. Dit is een wijziging ten opzichte van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen en die benadering sluit aan bij het uitgangspunt dat het dagloon op een eenvoudige wijze moet kunnen worden berekend aan de hand van de gegevens uit de polisadministratie. [7]
7.3.
De rechtbank onderkent dat de dagloonregels voor eiser nadelig uitpakken. Eiser is op 19 september 2022, in de laatste maand van zijn dienstbetrekking bij [naam bedrijf], al een arbeidsovereenkomst aangegaan met [derde-partij]. Op basis daarvan heeft hij in september 2022 al een beperkt aantal uur voor [derde-partij] gewerkt. Daardoor telt alleen het loon bij [derde-partij] van september 2022 mee voor het dagloon. Artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit, welk artikel tot een gunstiger resultaat voor het ZW-dagloon zou leiden, is van toepassing als de dienstbetrekking zou zijn aangevangen na afloop van de referteperiode. Die situatie doet zich hier niet voor, nu de dienstbetrekking met [derde-partij] op 19 september 2022 is aangevangen.
7.4.
Gelet op de bewuste, gemotiveerde keuze van de wetgever, zoals vermeld onder 7.1. en 7.2. ziet de rechtbank geen ruimte om de op artikel 15 van de ZW gebaseerde bepaling in het Dagloonbesluit in het geval van eiser buiten toepassing te laten. [8]
8. Tijdens de zitting heeft eiser verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 9 januari 2025. [9] Deze uitspraak gaat over de vaststelling van het dagloon voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en ziet op een bepaling van het Dagloonbesluit. De CRvB oordeelde dat de toepassing van het dagloonbesluit in strijd was met het evenredigheidsbeginsel.
8.1.
In de situatie van eiser gaat het echter om een bepaling die is neergelegd in een wet in formele zin (namelijk artikel 15 van de ZW). Volgens vaste rechtspraak kan een wet in formele zin niet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. [10] De situatie van eiser is daarom niet vergelijkbaar met de door eiser aangehaalde uitspraak van de CRvB van 9 januari 2025 en maakt het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Kouwen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Eiser verwijst naar het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit).
3.Eiser verwijst naar ECLI:NL:RBROT:2022:4464.
4.Eiser verwijst naar artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit.
5.CRvB 28 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2835.
6.Kamerstukken II 2011/12, 33 327, nr. 3, blz. 7 en 8.
7.Nota van toelichting, Stb. 2013, 185, blz. 17 en 18.
8.Zie ook CRvB 30 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2233.
9.CRvB 9 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:67.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, met name r.o. 9.6 t/m 9.10.