ECLI:NL:RBGEL:2025:4775

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
AWB 21/834. 22/1390. 22/4186, 22/4187. 24/1688. 24/1689, 24/5264
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van beroepen tegen aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing met betrekking tot immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing voor meerdere jaren. Voor de zitting heeft de heffingsambtenaar alle aanslagen verminderd tot nihil, waardoor belanghebbende geen belang meer heeft bij de beroepen. De rechtbank oordeelt dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, maar kent belanghebbende wel een immateriële schadevergoeding toe. De rechtbank heeft de termijn voor de toerekening aan de heffingsambtenaar vastgesteld op zes maanden, omdat voor elk belastingjaar binnen één jaar na het bezwaarschrift een uitspraak op bezwaar is gedaan. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld op 36 maanden, wat resulteert in een schadevergoeding van € 3.000. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van € 500 en de Staat tot € 2.500. De rechtbank heeft ook de reiskosten van belanghebbende vastgesteld op € 23,79 en het griffierecht van € 200 moet door de heffingsambtenaar worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. J.A.L. Heldens, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Roosma, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 21/834, 22/1390, 22/4186, 22/4187, 24/1688, 24/1689 en 24/5264

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van Tribuut, de heffingsambtenaar,

en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), te Den Haag, de Staat.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 en 30 december 2020, 11 januari 2022, 23 februari 2023 en 19 februari 2024.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor de jaren 2020 tot en met 2022 aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing opgelegd.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De heffingsambtenaar heeft bij verminderingsbeschikkingen van 6 februari 2025 alle aanslagen naar nihil verminderd.
De rechtbank heeft de beroepen op 1 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft belanghebbende deelgenomen. De heffingsambtenaar heeft aangegeven niet op zitting te zullen verschijnen.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid van de beroepen
1. Omdat alle aanslagen zijn verminderd naar nihil en de heffingsambtenaar heeft aangegeven het griffierecht te zullen vergoeden, zal de rechtbank allereerst beoordelen of het beroep van belanghebbende ontvankelijk is.
2. De beroepen van belanghebbende zijn niet-ontvankelijk
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad [1] dat een beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel daarbij geen belang heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is.
4. Omdat alle aanslagen verminderd zijn tot nihil en de heffingsambtenaar aangegeven heeft het griffierecht te zullen vergoeden, heeft belanghebbende niet langer meer een belang bij deze beroepen. De rechtbank zal de beroepen niet-ontvankelijk verklaren.
5. Dat de heffingsambtenaar nog in de proceskosten zal worden veroordeeld, maakt dit niet anders, zie hierna. Het is immers in een geval zowel het onderhavige de hoofdregel dat de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordeeld in de proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. [2] Bovendien was op het moment dat de heffingsambtenaar belanghebbende geheel tegemoet is gekomen nog geen sprake van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Immateriële schadevergoeding
6. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016. [3]
7. In dit geval is sprake van meer zaken van één belanghebbende, die tegelijk zijn behandeld. Omdat de zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, kent de rechtbank voor alle zaken gezamenlijk maar één keer het tarief van € 500 per half jaar toe. Daarbij is de overschrijding van de redelijke termijn berekend vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift dat het eerste is ingediend. [4]
8. De heffingsambtenaar heeft het oudste bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 28 maart 2020. De heffingsambtenaar heeft op 6 februari 2025 de aanslagen verminderd tot nihil, zodat de termijn voor de immateriële schadevergoeding op dat moment stopt. De periode tussen 28 maart 2020 en 6 februari 2025 is (afgerond) 36 maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn in dit geval langer of korter vast te stellen dan twee jaar. De redelijke termijn is dus met (afgerond) 36 maanden overschreden. Naar boven afgerond is dat zes keer een half jaar. Dit betekent een schadevergoeding van € 3.000 (zes keer een half jaar ad € 500).
9. De hoofdregel is dat voor de overschrijding die toerekenbaar is aan de bezwaarfase wordt gekeken naar de laatste uitspraak op bezwaar, die dateert van 19 februari 2024. In dit geval brengt dat met zich mee dat de gehele overschrijding van de redelijke termijn toerekenbaar is aan de bezwaarfase. De overschrijding is dan namelijk 42 maanden langer dan zes maanden. Deze uitkomst acht de rechtbank in dit geval niet rechtvaardig. Voor elk belastingjaar afzonderlijk bezien, heeft de heffingsambtenaar namelijk niet binnen zes maanden, maar wel binnen één jaar uitspraak op bezwaar gedaan. Het grote tijdsverloop tussen het eerste bezwaar en de laatste uitspraak op bezwaar is ontstaan door de keuze van de rechtbank om de zaken van belanghebbende telkens te clusteren zonder dat ter zake van eerdere belastingjaren een zitting is gepland. Om deze reden zal de rechtbank de totale schadevergoeding als volgt verdelen. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld om € 500 [5] aan schadevergoeding te betalen en de Staat de rest, dus € 2.500 [6] .

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaken niet inhoudelijk. De heffingsambtenaar moet wel het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Ook krijgt belanghebbende een immateriële schadevergoeding.
11. De rechtbank ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende heeft moeten maken. Deze kosten, te weten de reiskosten, worden vastgesteld op basis van de kosten openbaar vervoer tweede klasse, en bedragen € 23,79. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500;
  • veroordeelt de Staat tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.500;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte reiskosten van € 23,79;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het totale griffierecht van € 200 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.L. Heldens, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Roosma, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
De rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878 en Hoge Raad 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:844.
2.Vgl. Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:155.
4.Zie punt 3.10.2 van het genoemde overzichtsarrest van de Hoge Raad en ook HR 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:154, punt 2.4.3.
5.6/36 * € 3.000.
6.30/36 * € 3.000.