ECLI:NL:RBGEL:2025:282

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
ARN 23_7820
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandartskosten op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten op grond van de Participatiewet (Pw). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Wageningen afgewezen met een besluit van 16 augustus 2023, en het college bleef bij deze afwijzing na het indienen van bezwaar door eisers. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank heeft de relevante wet- en regelgeving in de bijlage opgenomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten terecht is afgewezen. Artikel 15, eerste lid, van de Pw staat aan de verlening van bijzondere bijstand in de weg, omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende voorziening wordt beschouwd die passend en toereikend is. Eisers hebben niet kunnen aantonen dat er zeer dringende redenen zijn die verlening van bijstand noodzakelijk maken, zoals vereist in artikel 16, eerste lid, van de Pw. De rechtbank concludeert dat de eisers niet hebben aangetoond dat het niet verlenen van bijstand ernstige gevolgen voor de gezondheid van eiseres zou hebben.

Daarnaast hebben eisers betoogd dat het college geen adequaat beleid heeft gevoerd en dat het beleid onjuist is toegepast. De rechtbank oordeelt echter dat het college niet verplicht is om buitenwettelijk begunstigend beleid te maken en dat de eisers niet hebben aangetoond dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die de toepassing van het evenredigheidsbeginsel rechtvaardigen. De rechtbank wijst het beroep van eisers ongegrond en verklaart dat er geen recht op schadevergoeding bestaat, omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig is.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7820

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , eiser, en

[eiseres], eiseres,
uit [plaats] , eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Wageningen , het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 16 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 november 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
1.4.
De voor deze uitspraak van belang zijnde bepalingen uit wet- en regelgeving zijn in de bijlage opgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante feiten
4. Op 16 juni 2023 heeft eiser een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor tandartskosten voor eiseres. Eiseres heeft zich hiervoor wel verzekerd, maar de verzekering dekt de kosten niet volledig. Het gaat dan nog om een bedrag van € 1.284,66 aan tandartskosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd. Met het besluit van 16 augustus 2023 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 november 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Standpunt college
5. Volgens het college vergoedt de Zorgverzekeringswet (Zvw) in het algemeen alle noodzakelijke kosten van medische of paramedische behandeling. De tandartsverzekering is een voorliggende voorziening, die passend en toereikend is. Het college wijst in deze op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering en de artikelen 15 en 35, eerste lid, van de Pw. Dit geldt ook als de Zvw slechts een gedeelte van de kosten vergoedt. [1] In het kader van de Zvw zijn er kosten die niet worden vergoed, omdat ze niet noodzakelijk zijn. De Pw moet zich bij die keuze aansluiten, waardoor bijstandsverlening niet mogelijk is.
Voorliggende voorziening
6. Geen recht op bijstand bestaat voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. Als in de voorliggende voorziening de bewuste keuze is gemaakt dat het vergoeden van deze kosten niet noodzakelijk is, kan de bijstandverlenende instantie daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen. Dat volgt uit artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Pw.
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Zvw een toereikende en passende voorliggende voorziening is voor de kosten waarvoor de bijzondere bijstand is gevraagd. Artikel 15, eerste lid, van de Pw staat dan ook aan de verlening van bijzondere bijstand in de weg.
Zeer dringende redenen
7. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw kan in een dergelijke situatie toch verlening van bijstand mogelijk zijn als zeer dringende redenen dat noodzakelijk maken. Zulke redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. [2]
7.1.
Eisers betogen dat er sprake is van een acute noodsituatie. Eisers hebben al lange tijd een laag inkomen onder het sociaal minimumniveau. Eiseres heeft ernstige gezondheidsproblemen, de behandeling door de tandarts is dringend en noodzakelijk voor haar en kan niet uitgesteld worden vanwege een infectie die tot meer problemen kan leiden omdat zij ook geen antibiotica kan gebruiken vanwege haar ziekte.
7.2.
Het is aan eisers om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die het oordeel kunnen dragen dat zich zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw voordoen. Zij beroepen zich immers op een uitzonderingssituatie. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zich zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw voordoen. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een situatie waarin het niet verlenen van bijstand tot ernstige gevolgen voor de gezondheid van eiseres leidt. Voor die conclusie ontbreken namelijk relevante (medische) stukken. Verder wijst het college er terecht op dat het ontbreken van financiële middelen niet als zeer dringende reden wordt aangemerkt. Eisers zijn er bovendien meermalen op gewezen dat zij een (aanvullende) bijstandsuitkering voor levensonderhoud kunnen aanvragen. Dat zij dat niet doen komt voor hun eigen rekening en risico.
Beleidsregels, hardheidsclausule en evenredigheidsbeginsel
8. Verder betogen eisers nog dat het college geen adequaat buitenwettelijk begunstigend beleid heeft en dat het college het beleid onjuist heeft toegepast. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Beleidsregels had bijzondere bijstand moeten worden toegekend. Het college heeft ten onrechte niet de hardheidsclausule uit de wet en de Beleidsregels toegepast.
8.1.
Het beroep van eisers slaagt niet, alleen al omdat het college geen beleidsregels heeft omtrent bijzondere bijstand voor dit soort kosten. Een beroep doen op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is daardoor niet mogelijk. Dat het college geen adequaat buitenwettelijk begunstigend beleid heeft, kan eisers verder niet helpen, want het college is niet verplicht om dergelijk beleid te maken. Voor zover eisers met het voorgaande een beroep doen op het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 van de Awb slaagt dit evenmin. Artikel 15 van de Pw is weliswaar een dwingende wetsbepaling, maar als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet (ten volle) zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en als die omstandigheden de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven, kan wel worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. [3] Echter, dat daarvan hier sprake is, hebben eisers niet gesteld noch onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. De rechtbank wijst het verzoek van eisers om schadevergoeding af omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig is. Gelet daarop bestaat er geen aanspraak op schadevergoeding. Voor een proceskostenveroordeling bestaat eveneens geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2 De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Participatiewet
Artikel 15
1. Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 16
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Besluit zorgverzekering
Artikel 2.7
1. Mondzorg omvat zorg zoals tandartsen die plegen te bieden, met dien verstande dat het slechts betreft tandheelkundige zorg die noodzakelijk is:
a. de verzekerde een zodanige ernstige ontwikkelingsstoornis, groeistoornis of verworven afwijking van het tand-kaak-mondstelsel heeft dat hij zonder die zorg geen tandheelkundige functie kan behouden of verwerven, gelijkwaardig aan die welke hij zou hebben gehad als de aandoening zich niet zou hebben voorgedaan;
b. indien de verzekerde een niet-tandheelkundige lichamelijke of geestelijke aandoening heeft en hij zonder die zorg geen tandheelkundige functie kan behouden of verwerven gelijkwaardig aan die welke hij zou hebben gehad als de aandoening zich niet had voorgedaan; of
c. indien een medische behandeling zonder die zorg aantoonbaar onvoldoende resultaat zal hebben en de verzekerde zonder die andere zorg geen tandheelkundige functie kan behouden of verwerven gelijkwaardig aan die welke hij zou hebben gehad als de aandoening zich niet had voorgedaan.
2 Onder de zorg, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is tevens begrepen het aanbrengen van een tandheelkundig implantaat, indien er sprake is van een zeer ernstig geslonken tandeloze kaak en deze dienen ter bevestiging van een uitneembare prothese.
3 Orthodontische hulp is slechts onder de zorg, bedoeld in het eerste lid, begrepen in geval van een zeer ernstige ontwikkelings- of groeistoornis van het tand-kaak-mondstelsel, waarbij medediagnostiek of medebehandeling van chirurgische tandheelkundige hulp van specialistische aard of van andere disciplines dan de tandheelkundige noodzakelijk is.
4 Mondzorg omvat voor verzekerden jonger dan achttien jaar in andere gevallen dan het eerste lid, onderdelen a tot en met c:
a. periodiek preventief tandheelkundig onderzoek, eenmaal per jaar, tenzij de verzekerde tandheelkundig meer keren per jaar op die hulp is aangewezen;
b. incidenteel tandheelkundig consult;
c. het verwijderen van tandsteen;
d. fluorideapplicatie, maximaal tweemaal per jaar, tenzij de verzekerde tandheelkundig meer keren per jaar op die hulp is aangewezen;
e. sealing;
f. parodontale hulp;
g. anesthesie;
h. endodontische hulp;
i. restauratie van gebitselementen met plastische materialen;
j. gnathologische hulp;
k. uitneembare prothetische voorzieningen;
l. chirurgische tandheelkundige hulp, met uitzondering het aanbrengen van tandheelkundige implantaten;
m. röntgenonderzoek, met uitzondering van röntgenonderzoek ten behoeve van orthodontische hulp.
5 Mondzorg omvat voor verzekerden van achttien jaar en ouder in andere gevallen dan het eerste lid, onderdelen a tot en met c:
a. chirurgische tandheelkundige hulp van specialistische aard en het daarbij behorende röntgenonderzoek, met uitzondering van parodontale chirurgie, het aanbrengen van een tandheelkundig implantaat en ongecompliceerde extracties;
b. uitneembare volledige prothetische voorzieningen voor de boven- of onderkaak, al dan niet te plaatsen op tandheelkundige implantaten. Tot een uitneembare volledige prothetische voorziening te plaatsen op tandheelkundige implantaten, behoort eveneens het aanbrengen van het vaste gedeelte van de suprastructuur.
6 Mondzorg omvat voor verzekerden jonger dan drieëntwintig jaar in andere gevallen dan het eerste lid, onderdelen a tot en met c, tandvervangende hulp met niet-plastische materialen alsmede het aanbrengen van tandheelkundige implantaten, indien het de vervanging van een of meer ontbrekende, blijvende snij- of hoektanden betreft die in het geheel niet zijn aangelegd, dan wel omdat het ontbreken van die tand of die tanden het directe gevolg is van een ongeval, en indien de noodzaak van deze zorg is vastgesteld voordat de verzekerde de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.

Voetnoten

1.Zie een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4915.
2.Uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985, van 10 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1937 en van 9 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:32.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772 en ECLI:NL:RVS:2023:852.