ECLI:NL:RBGEL:2025:2575

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
ARN 23_5354
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening met terugwerkende kracht op basis van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser had op 14 december 2022 een aanvraag ingediend voor bijstand voor de periode van 1 juli tot 7 december 2022, nadat zijn aanvraag voor een WW-uitkering door het UWV was afgewezen. Laborijn, de instantie die verantwoordelijk is voor de bijstandsverlening, heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een terugwerkende kracht rechtvaardigden. De rechtbank heeft op 21 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de bewindvoerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat Laborijn in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toekennen van bijstand over de gevraagde periode, omdat eiser zich pas op 19 december 2022 officieel had gemeld voor bijstand. De rechtbank oordeelt dat de keuze van eiser om eerst een WW-aanvraag in te dienen en pas later bijstand aan te vragen, voor zijn eigen rekening en risico komt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op bijstand met terugwerkende kracht en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/5354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

het dagelijks bestuur van Laborijn, Laborijn,

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 14 december 2022 om (met terugwerkende kracht) bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) toe te kennen voor de periode van 1 juli tot 7 december 2022.
1.1.
Laborijn heeft deze aanvraag met het besluit van 1 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 juni 2023 op het bezwaar van eiser is Laborijn bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Laborijn heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de bewindvoerder van eiser, de heer [naam] en de gemachtigde van Laborijn.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 31 augustus 2022 (door middel van zijn bewindvoerder) contact opgenomen met het college voor het doen van een aanvraag om bijstand op grond van de Pw.
2.1.
Op 1 september 2022 heeft de bewindvoerder tijdens een telefoongesprek aangegeven dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (een WW-uitkering) heeft ingediend en dat voor nu geen bijstandsaanvraag wordt ingediend.
2.2.
Op 13 september 2022 heeft de bewindvoerder namens eiser een WW-uitkering aangevraagd bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV). Deze aanvraag is bij besluit van 18 oktober 2022 afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de wekeneis.
2.3.
Op 3 november 2022 is opnieuw een aanvraag voor een WW-uitkering gedaan. Deze aanvraag is bij besluit van 21 november 2022 door het UWV buiten behandeling gesteld, omdat de verzochte informatie niet was verstrekt.
2.4.
Op 7 december werd de verzochte informatie alsnog verstrekt. Het UWV heeft het toezenden van deze informatie opgevat als een nieuwe aanvraag voor een WW-uitkering. Deze aanvraag is bij besluit van 12 december 2022 afgewezen, omdat eiser nog steeds niet voldeed aan de wekeneis.
2.5.
Op 14 december 2022 heeft de bewindvoerder zich namens eiser weer gemeld bij Laborijn om aan te geven dat zijn aanvraag voor een WW-uitkering is afgewezen. Op 19 december 2022 heeft hij vervolgens de aanvraag om bijstand ingediend.
2.6.
Hierna heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder het kopje ‘Inleiding’.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of Laborijn eisers aanvraag om bijstand toe te kennen voor de periode van 1 juli tot 7 december 2022 terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat Laborijn eisers aanvraag om bijstand toe te kennen over de periode van 1 juli tot 7 december 2022 terecht heeft afgewezen. Laborijn heeft namelijk in redelijkheid kunnen concluderen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan aan eiser ook over die periode bijstand verleend had moeten worden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank behandelt eerst de beroepsgrond die eiser heeft aangevoerd en eindigt met de conclusie en de gevolgen die deze conclusie voor eiser heeft.
4.1.
Niet in geschil is dat eisers aanvraag om bijstand toe te kennen over de periode van 1 juli tot en met 31 augustus 2022 terecht is afgewezen.
Heeft Laborijn in redelijkheid kunnen afzien van het toekennen van bijstand over de periode van 31 augustus 2022 tot 7 december 2022?
5. Eiser betoogt dat Laborijn hem ook bijstand had moeten verlenen over de periode vanaf 31 augustus 2022 tot 7 december 2022. Het college heeft volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom het daartoe niet is overgegaan. Volgens eiser is in zijn geval sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan aan hem over voornoemde periode ook bijstand moet worden verleend. Eiser heeft zich op 31 augustus 2022 al gemeld voor bijstand, maar omdat bleek dat hij mogelijk recht had op een WW-uitkering heeft hij zich daarna eerst gemeld bij het UWV. Vervolgens heeft hij eerst meerdere procedures bij het UWV doorlopen en heeft hij zich pas weer gemeld bij Laborijn toen duidelijk was dat hij echt geen recht had op een WW-uitkering. Het college had op grond van deze bijzondere omstandigheden bijstand toe moeten kennen met ingang van 31 augustus 2023. Eiser wijst daarbij op uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1]
5.2.
Eisers betoog slaagt niet. Vaststaat dat eiser eerst op 19 december 2022 een aanvraag om bijstand heeft ingediend. In geschil is of het college de bijstand met terugwerkende kracht had moeten toekennen per 31 augustus 2022. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid af heeft kunnen zien van het toekennen van bijstand over de periode van 31 augustus 2022 tot 7 december 2022. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
5.3.
Uit artikel 44, eerste lid, van de Pw volgt dat bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Dat is dus het uitgangspunt.
5.4.
Niet in geschil is dat eisers bewindvoerder zich, na 31 augustus 2022, pas op 14 december 2022 weer voor het eerst telefonisch heeft gemeld bij Laborijn. Los van de vraag of eiser de telefonische melding van 31 augustus 2022 weer expliciet heeft ingetrokken - hetgeen door eiser ter zitting is betwist -, blijkt uit artikel 44, tweede lid, van de Pw dat pas sprake is van een officiële melding als de naam, het adres en de woonplaats van de belanghebbende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) zijn geregistreerd. Niet is gebleken dat van een melding zoals hiervoor bedoeld op 31 augustus 2022 al sprake was. Of eiser de telefonische melding op 31 augustus 2022 dus wel of niet weer expliciet heeft ingetrokken, is voor de beoordeling van de vraag of Laborijn in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiser geen bijstand wordt toegekend over de periode van 31 augustus 2022 tot 7 december 2022 dus niet van (doorslaggevend) belang.
5.5.
Het college kan van het onder 5.3. genoemde uitgangspunt afwijken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dat volgt uit vaste rechtspraak. [2] Het college kan hiervan ook afwijken als blijkt dat de betrokkene niet zo spoedig mogelijk nadat hij zich heeft gemeld, de aanvraag heeft ingediend, en hem dit te verwijten valt. [3] Bij de beoordeling van de vraag of afgeweken moet worden van het uitgangspunt, heeft het college dus beoordelingsruimte. Het college kán hier immers van afwijken. Het hoeft dat niet te doen.
5.6.
De vraag is of Laborijn zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in de omstandigheden van dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan toch bijstand toegekend moest worden over de periode van 31 augustus 2022 tot 7 december 2022.
5.7.
Niet in geschil is dat eiser zich, na het telefoongesprek op 31 augustus 2022, op 13 september 2022 voor het eerst bij het UWV heeft gemeld voor een aanvraag om een WW-uitkering en dat deze aanvraag door het UWV werd afgewezen op 18 oktober 2022. Het beleid van Laborijn bepaalt dat wanneer een klant zich binnen vijf werkdagen na de afwijzing van zijn aanvraag voor een WW-uitkering meldt voor het aanvragen van een bijstandsuitkering, de uitkering wordt toegekend met ingang van de datum van de WW-aanvraag. Vast staat dat eiser zich na de afwijzing van deze aanvraag voor een WW-uitkering niet binnen vijf werkdagen bij Laborijn heeft gemeld. Op 3 november heeft eiser een nieuwe aanvraag om een WW-uitkering bij het UWV ingediend. Deze aanvraag is vervolgens op 21 november 2022 door het UWV buiten behandeling gesteld, omdat niet was gereageerd op het verzoek om nadere informatie toe te zenden. Nadat deze informatie op 7 december 2022 alsnog was toegestuurd en het UWV het toesturen van deze informatie als nieuwe aanvraag had opgevat, heeft het UWV de aanvraag op 12 december 2022 afgewezen, omdat eiser nog altijd niet voldeed aan de wekeneis. Hoewel te begrijpen is dat eiser, volgens eigen zeggen op advies van het UWV, eerst heeft geprobeerd om een nieuwe aanvraag voor een WW-uitkering in te dienen, heeft Laborijn de keuze van eiser om zich niet zo spoedig mogelijk na deze besluiten, (ook) bij hen te melden, maar eerst een nieuwe aanvraag in te dienen bij het UWV, voor eisers eigen rekening en risico kunnen laten komen en deze keuze niet als bijzondere omstandigheid hoeven aanmerken die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigt. De rechtbank wijst in dat kader op een uitspraak van de CRvB waarin de CRvB oordeelde dat de keuze van de appellant in die zaak om zich niet zo spoedig mogelijk na dit besluit bij het college te melden, maar eerst de uitkomst van de bezwaarprocedure bij het UWV af te wachten, ook voor zijn rekening en risico kwam. De CRvB oordeelde dat deze keuze geen bijzondere omstandigheid was die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigt. [4] De rechtbank acht daarbij in dit geval ook van belang dat eiser werd bijgestaan door een bewindvoerder en dat, zoals door Laborijn ook is aangevoerd, van een bewindvoerder, als professional, mag worden verwacht dat er voldoende kennis is over de wet- en regelgeving in het sociaal domein en hoe hierin te handelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan Laborijn bijstand over de periode van 31 augustus 2022 tot 7 december 2022 had moeten toekennen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Rikken , rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.CRvB 3 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA9416; en CRvB 2 oktober 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB5522.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 5 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4215 en CRvB 2 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:811
3.Artikel 44, derde lid van de Pw.
4.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 26 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1903.