ECLI:NL:CRVB:2023:1903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
22/1955 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en ingangsdatum in het kader van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de bijstand die aan appellant is toegekend door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant heeft bijstand aangevraagd met als gewenste ingangsdatum 29 oktober 2020, maar het college heeft de bijstand toegekend met ingang van 25 mei 2021. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college eveneens ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat er bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat appellant zijn keuze om niet tijdig een aanvraag in te dienen, maar eerst de uitkomst van de bezwaarprocedure bij het Uwv af te wachten, voor zijn rekening en risico komt. De Raad bevestigt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of het griffierecht terug.

Uitspraak

22/1955 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2022, 22/93 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 26 september 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 17 juni 2021 heeft het college met ingang van 25 mei 2021 aan appellant en zijn partner bijstand toegekend naar de norm voor gehuwden. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 29 november 2021 (bestreden besluit) bij het besluit gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 juli 2023. Voor appellant heeft mr. Van Zundert via videobellen aan de zitting deelgenomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Hielkema.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om de ingangsdatum van de bijstand. Het college heeft de bijstand toegekend met ingang van 25 mei 2021. Dat is de datum waarop appellant en zijn partner zich voor bijstand hebben gemeld en een aanvraag om aanvullende bijstand hebben gedaan. Appellant wil een eerdere ingangsdatum op 29 oktober 2020, zodat de bijstand aansluit op de ingangsdatum van zijn WIA-uitkering met toeslag. Appellant krijgt in hoger beroep geen gelijk. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de bijstand met terugwerkende kracht had moeten worden toegekend zijn er niet.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant werkte in loondienst toen hij door ziekte uitviel. Tijdens de eerste twee ziektejaren heeft zijn werkgever het loon (gedeeltelijk) doorbetaald. In aanvulling op de loonbetalingen ontving appellant een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). Nadat appellant twee jaar ziek was geweest, heeft het Uwv met een besluit van 5 oktober 2020 aan hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 29 oktober 2020. In aanvulling daarop heeft het Uwv met een besluit van 24 november 2020 opnieuw een toeslag op grond van de TW aan appellant toegekend met ingang van 1 november 2020. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, omdat hij vond dat zijn WIA-uitkering en de toeslag te laag waren vastgesteld. Met een beslissing op bezwaar van 12 mei 2021 heeft het Uwv de bezwaren ongegrond verklaard.
1.2.
Na zich te hebben gemeld op 25 mei 2021 hebben appellant en zijn partner op diezelfde datum een aanvraag om aanvullende bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend, met als gewenste ingangsdatum 29 oktober 2020.
1.3.
Met een besluit van 17 juni 2021 heeft het college met ingang van 25 mei 2021 aan appellant en zijn partner bijstand naar de norm voor gehuwden toegekend. Met het bestreden besluit is het college bij dit besluit gebleven. Volgens het college zijn er geen bijzondere omstandigheden die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigen. Op grond van een vaste gedragslijn van het college kan sprake zijn van bijzondere omstandigheden als een andere uitkering is afgewezen of ingetrokken en de betrokkene zich binnen tien werkdagen daarna meldt om bijstand aan te vragen. Dit heeft appellant niet gedaan. Dat appellant mogelijk niet op de hoogte was van deze vaste gedragslijn, maakt dit niet anders. Ook voor het overige heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het college om de ingangsdatum van 25 mei 2021 niet te wijzigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De tekst van de wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
De te beoordelen periode loopt in deze zaak van 29 oktober 2020 (de gewenste ingangsdatum) tot 25 mei 2021 (datum toekenning).
4.3.
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit is vaste rechtspraak. [1] Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als de betrokkene zich na afwijzing van een aanvraag om een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de PW zo spoedig mogelijk meldt om bijstand aan te vragen. [2]
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigen. Hij heeft toegelicht dat hij met de door het Uwv toegekende WIA-uitkering en toeslag een lager inkomen had dan tijdens de eerste twee ziektejaren. Dit vond appellant vreemd. Het was daarom volgens appellant niet meer dan logisch dat hij de uitkomst van de bezwaarprocedure bij het Uwv, die leidde tot de beslissing van 12 mei 2021, heeft afgewacht. Hij was er toen niet van op de hoogte dat hij zich binnen tien werkdagen bij het college had moeten melden.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Uwv heeft in het besluit van 24 november 2020, waarbij de toeslag is toegekend, uitgelegd dat de toeslag die in aanvulling op de WIA-uitkering is toegekend niet hoog genoeg is om op het sociaal minimum uit te komen en gewezen op de mogelijkheid om aanvullende bijstand aan te vragen. Appellant zijn keuze om zich niet zo spoedig mogelijk na dit besluit bij het college te melden, maar eerst de uitkomst van de bezwaarprocedure bij het Uwv af te wachten, komt voor zijn rekening en risico. Deze keuze vormt geen bijzondere omstandigheid die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigt. [3] Dat appellant niet op de hoogte was van de vaste gedragslijn van het college op grond waarvan sprake kan zijn van bijzondere omstandigheden als de melding plaatsvindt binnen tien werkdagen na de besluitvorming over een andere uitkering, maakt dit niet anders. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant om tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen of zich tot het college te wenden voor nadere informatie. [4]

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van bijstand met ingang van 25 mei 2021 in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2023.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) S. Ploum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Art. 44, eerste lid, van de Participatiewet:
Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209.
2.Dit volgt uit de uitspraken van 3 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA9416, en van 2 oktober 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB5522.
3.Vergelijk de uitspraak van 5 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4215.
4.Vergelijk de uitspraak van 10 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1127.