ECLI:NL:RBGEL:2025:1570

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/05/446580 KG RK 25-47
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechterlijke onpartijdigheid in bestuursrechtelijke procedure

Op 13 februari 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. P.J. Tikken, de rechter in een bodemprocedure. Het verzoek tot wraking werd afgewezen omdat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om de partijdigheid van de rechter aan te tonen. De verzoeker was van mening dat de rechter tijdens de zitting ongepaste opmerkingen had gemaakt en dat er sprake was van een schending van de onpartijdigheid. De wrakingskamer oordeelde echter dat de vragen die de rechter aan de verzoeker had gesteld, gerechtvaardigd waren en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de schijn van partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van bijzondere omstandigheden die de onpartijdigheid in gevaar brengen. De wrakingskamer concludeerde dat het wrakingsverzoek niet kon worden gehonoreerd en dat de behandeling van de bodemzaak op een later tijdstip zou worden voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland,locatie Arnhem
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/05/446580 / KG RK 25-47
proces-verbaal van de mondelinge beslissing van 13 februari 2025
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. P.J. TIKKEN,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de schorsing van het onderzoek op de zitting van 21 januari 2025 (zaaknummer: ARN 24/1980), waarin het mondelinge wrakingsverzoek is vermeld,
  • een brief van verzoeker van 3 februari 2025,
  • een e-mailbericht met een bijlage van verzoeker van 3 februari 2025 (13:15 uur),
  • een e-mailbericht van verzoeker van 3 februari 2025 (19:35 uur),
  • een e-mailbericht namens de wrakingskamer aan verzoeker van 4 februari 2025,
  • een e-mailbericht met een bijlage van verzoeker van 5 februari 2025,
  • de wrakingszitting van 13 februari 2025.
1.2.
De rechter heeft de wrakingskamer bericht dat zij niet berust in het wrakingsverzoek, dat zij niet aanwezig zal zijn tijdens de zitting en dat zij geen schriftelijke reactie zal geven op het wrakingsverzoek.
1.3.
Ter zitting heeft de wrakingskamer mondeling uitspraak gedaan, die in uitgewerkte vorm, met de daarin ten grondslag liggende overwegingen, als volgt luidt.

2.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
2.1.
wijst het verzoek tot wraking af.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer geeft hiervoor de volgende motivering.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.3.
Verzoeker heeft tijdens de zitting van 13 februari 2025 uitgelegd dat aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag ligt dat de rechter in de bodemzaak ter zitting tegen hem heeft gezegd “€ 51,00 daar duik ik nog in”. Ook heeft verzoeker gewezen op het appèlverbod in relatie tot de zogenoemde AFNE-vragen omdat de rechter tijdens de zitting in de bodemprocedure aangaf geen proces-verbaal op te zullen maken.
3.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer blijkt uit deze (combinatie van) omstandigheden niet de partijdigheid van de rechter en leveren zij ook geen zwaarwegende aanwijzing op voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde) schijn daarvan. Dat verzoeker het niet eens is met de gang van zaken tijdens de zitting in de bodemprocedure, waaronder begrepen de vragen die aan hem zijn gesteld, levert geen grond voor wraking op. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de rechter tijdens de zitting terechte vragen aan verzoeker gesteld om te achterhalen tegen welk(e) beschikking of besluit van de Belastingdienst hij opkomt. Dat is ook mede bepalend voor de hoogte van het griffierecht.
3.5.
Ten aanzien van het voorwaardelijk wrakingsverzoek dat verzoeker tijdens de wrakingszitting voorafgaand aan de schorsing van de zitting van de wrakingskamer heeft gedaan, geldt dat de Algemene wet bestuursrecht dit middel niet kent. [1] Bovendien kan een rechterlijke beslissing als zodanig geen grond vormen voor wraking. [2] Een wrakingsverzoek kan daarom niet met succes worden gedaan op de grond dat een door de rechter nog te nemen beslissing een bepaalde inhoud (niet) heeft. Evenmin kan een wrakingsverzoek afhankelijk worden gesteld van de inhoud van een door de rechter nog te nemen beslissing. [3] De wrakingskamer ziet daarom geen reden om het voorwaardelijk wrakingsverzoek van verzoeker in handen te stellen van de wrakingskamer. [4]
3.6.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen. Dit betekent dat de behandeling van de bodemzaak door de rechter zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze mondelinge beslissing is gegeven door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, mr. A.F. Germs-de Goede en mr. A.S.W. Kroon, leden, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. [griffier] en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2025 en vastgelegd op 20 februari 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1396), het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 21 april 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:475) en van de Centrale Raad van Beroep van 23 november 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2919).
2.Gerechtshof Den Haag 14 december 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2538.
3.Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:155.
4.Gerechtshof Den Haag 29 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:532.