In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, gedateerd 5 november 2020, in een geschil met het Drechtstedenbestuur. Tijdens de zitting op 26 oktober 2021 heeft verzoeker een voorwaardelijk wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechters. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van de zitting en is herhaald in een e-mailbericht op 10 november 2021. Verzoeker stelt dat het horen van de rechtbankrechter essentieel is voor de inhoudelijke beoordeling van de zaak.
De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek geen wrakingsverzoek is in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeert dat het verzoek slechts een voorwaardelijk geformuleerd wrakingsverzoek betreft, zonder feiten of omstandigheden die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar zouden kunnen brengen. De Awb biedt geen mogelijkheid voor een voorwaardelijk wrakingsverzoek, en de Raad verwijst naar eerdere beslissingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het College van Beroep voor het bedrijfsleven die deze lijn ondersteunen.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep besloten het verzoek niet in behandeling te nemen. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee leden van de Raad, in aanwezigheid van de griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 november 2021.