ECLI:NL:CBB:2021:475

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
20/369
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, hebben verzoekers [naam 1] en [naam 2] op 14 april 2021 een brief gestuurd met een verzoek tot wraking in de zaak met nummer 20/369. Dit verzoek was ingegeven door de vrees voor vooringenomenheid van de rechters, naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Rechtbank Rotterdam en de rol van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in de procedure. De verzoekers waren bezorgd dat de rechters een standpunt zouden innemen dat afwijkt van objectieve criteria, wat hen deed besluiten om een wrakingsverzoek in te dienen.

Het College heeft de brief van verzoekers beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek slechts een voorwaardelijk wrakingsverzoek bevatte. Dit betekent dat de verzoekers alleen om wraking vroegen indien de rechters tot een ander oordeel zouden komen dan zij bepleitten. Het College oordeelde dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet voorziet in de mogelijkheid tot het indienen van een voorwaardelijk wrakingsverzoek. Hierdoor kon het verzoek niet als een geldig wrakingsverzoek in behandeling worden genomen.

Op 26 april 2021 heeft het College besloten het verzoek buiten behandeling te stellen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De betrokken rechters waren mr. S.C. Stuldreher, mr. M.M. Smorenburg en mr. J.L. Verbeek, met mr. J.W.E. Pinckaers als griffier.

Uitspraak

beslissing

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/369

beslissing op het verzoek van

[naam 1] en [naam 2] , verzoekers

(gemachtigde: E.M.A. Broekhoff).

Procesverloop

Bij brief van 14 april 2021 (brief) hebben verzoekers het College het volgende bericht:
“Betreft: Verzoek tot wraking in zaak AWB 20/369 W2 Appellanten [naam 1] en [naam 2] 22310 Wet op het financieel toezicht d.d. 10-3-2020, nr ROT 19/3125 n.a.v. uitspraak van Rechtbank Rotterdam. (..)
Geacht College, Raadsheren mr. J.LW. Aerts, mr. R.C. Stam en mr. P. Fortuin.
De voorzitter van het college van bestuursrechters CBB Den Haag heeft tijdens de zitting op 9 maart 2021 aangegeven op 20 april 2021 een uitspraak te doen in dit geding. (..)
Grote onzekerheid en twijfel of uw Afdeling bestuursrechtspraak de processuele vraag of de schriftelijke weigering AFM d.d. 5 maart 2019 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid Awb bevestigt, is reden het middel op grond van hetgeen is bepaald voor wraking in artikel 8.15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in te zetten. (..)
Indien u als college CBB op 20-4-2021 “de weigering van AFM” niet bevestigt zoals in bijlage 1 staat aangegeven, neemt u een standpunt in, die afwijkt van objectieve criteria o.b.v. vaste jurisprudentie in eerdere zaken. De door verzoeker geuite vrees van vooringenomenheid van de rechter die objectieve factoren negeert, rechtvaardigt de wraking in te roepen. (..)
Het falen van AFM die niet onder te brengen valt onder een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid Awb waartegen bezwaar openstaat, miskent de regels voor bezwaar en beroep Abw! Bent u het hiermee niet eens, dan verzoek ik u deze wraking naar de wrakingskamer te sturen voor behandeling. (..)”

Overwegingen

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Ter beoordeling van het College ligt voor de vraag of de brief van verzoekers een wrakingsverzoek bevat in de zin van artikel 8:15 van de Awb.
2.1.
Het College stelt vast dat verzoekers willen dat hun brief als een verzoek om wraking ter behandeling aan de wrakingskamer wordt voorgelegd indien de raadsheren die het hoger beroep in hun zaak (met zaaknummer 20/369) behandelen en tot wie de brief is gericht, in hun uitspraak tot een ander oordeel zullen komen dan door verzoekers in hun brief wordt bepleit.
2.2.
Het College is van oordeel dat de brief van verzoekers slechts een voorwaardelijk geformuleerd wrakingsverzoek bevat. De brief bevat geen (andere) feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.3.
De Awb voorziet niet in de mogelijkheid tot het doen van een voorwaardelijk wrakingsverzoek (zie de beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1396). Dit betekent dat het verzoek in de brief van verzoekers geen wrakingsverzoek is in de zin van artikel 8:15 van de Awb.
2.4.
De hiervoor onder 2 vermelde vraag moet ontkennend worden beantwoord. Gelet daarop kan het verzoek niet als wrakingsverzoek in behandeling worden genomen.

Beslissing

Het College stelt het verzoek buiten behandeling.
Aldus genomen door mr. S.C. Stuldreher, mr. M.M. Smorenburg en mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2021.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de beslissing te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.