ECLI:NL:RBGEL:2024:7409

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
10762854
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak met Dexia Nederland B.V. en eiser over onrechtmatig handelen en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een effectenleaseovereenkomst tussen eiser en Dexia Nederland B.V. Eiser heeft meerdere leaseovereenkomsten ondertekend, waarbij hij als lessee stond vermeld. De procedure is gestart met een dagvaarding op 6 oktober 2023, waarin eiser vorderingen heeft ingesteld tegen Dexia. Eiser stelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon, Spaar Select, geen vergunning had voor het geven van beleggingsadvies. Eiser vordert onder andere schadevergoeding van Dexia, die hij berekent op € 14.818,25, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er voldoende causaal verband is tussen de schade van eiser en het onrechtmatig handelen van Dexia. De vorderingen van eiser zijn toegewezen, en Dexia is veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. De incidentele vordering van Dexia is afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd. De uitspraak is gedaan op 3 oktober 2024.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 10762854 EL 23-13
vonnis van de kantonrechter van 3 oktober 2024
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 oktober 2023;
  • de incidentele vordering ex artikel 843a Rv, tevens houdende de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de incidentele conclusie inzake vordering tot inzage ex artikel 843a Rv, tevens houdende de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating productie.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
21201385
19-03-1999
Capital Effect
II.
21201384
19-03-1999
Capital Effect
2.2.
Daarnaast zijn tussen [eiser] en Dexia de volgende overeenkomsten tot stand gekomen:
Nr.
Contractnr.
Naam overeenkomst
III.
1001026
Capital Effect
IV.
21201384
Maximaal Rendement Effect
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
23-03-2004
- € 11.473,91
Ja, door [eiser] .
II.
23-03-2004
- € 11.473,91
Ja, door [eiser] .
III.
12-03-1999
+ € 9.829,87
Ja, door Dexia.
IV.
12-03-1999
+ € 33.586,18
Ja, door Dexia.
2.4.
De overeenkomsten III. en IV. zijn geëindigd met een batig saldo. Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] verder op grond van overeenkomsten I. en II. – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 32.653,44 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. [eiser] heeft volgens die opgave op grond van deze overeenkomsten verder € 8.495,90 aan dividenden ontvangen en € 5.910,49 aan fiscaal voordeel genoten.
2.5.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 9 maart 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten I. en II. ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in het incident

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen om [eiser] een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren van overeenkomsten I. en II.,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade aan [eiser] te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] , met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
[eiser] heeft tevens een verklaring voor recht gevorderd dat ‘ [naam 1] ’ de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is. Hieraan zal voorbij gegaan worden, nu [naam 1] geen procespartij is en [eiser] de restschuld heeft voldaan.
3.3.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
- in het incident:
 [eiser] zal veroordelen Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eiser] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
 zal verklaren voor recht dat Dexia na betaling aan [eiser] van een bedrag van € 15.298,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2004, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met betrekking tot de tussen haar en [eiser] gesloten overeenkomsten van effectenlease met contractnummers 21201384 en 21201385 aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
 [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak en in het incident

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
met betrekking tot overeenkomsten I. en II.
contractspartij(en)?4.5. Dexia voert allereerst aan dat [eiser] en [naam 2] beiden op de overeenkomsten staan vermeld als partij bij de overeenkomsten, zodat [eiser] slechts vergoeding kan vorderen van de schade uit de overeenkomsten voor zover die schade ten laste komt van zijn vermogen. In reactie daarop heeft [eiser] gesteld dat [naam 2] geen schriftelijke toestemming heeft verleend, waar dat wel vereist was om lessee te worden. Dexia heeft daarop vervolgens niet gereageerd, zodat ervan wordt uitgegaan dat [eiser] de contractspartij is.
tussenpersoon
4.6.
[eiser] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.7.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.8.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser] is voor het eerst in 1996 contact gekomen met Spaar Select nadat hij Spaar Select had benaderd om hypotheekadvies in te winnen. Vervolgens is er een huisbezoek ingepland met een financieel adviseur, [naam 3] (hierna: de adviseur). De adviseur is meerdere keren op huisbezoek bij [eiser] geweest. Tijdens het eerste huisbezoek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie en wensen van [eiser] . Zo is er gesproken over het werk, het inkomen, de hypothecaire situatie en de vaste lasten van [eiser] . [eiser] gaf aan de wens te hebben om een financiële reserve op te bouwen én om zijn maandelijkse lasten te verlichten. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om die doelstelling te bereiken en adviseerde om de Capital Effect overeenkomst af te sluiten. De adviseur vertelde dat er uit de Capital Effect periodieke dividenduitkeringen zouden volgen waardoor [eiser] de vaste lasten minder zou voelen. De adviseur voegde toe dat de totale opbrengsten van het Capital Effect voldoende zouden zijn om het gewenste vermogen op te bouwen. Na het afsluiten van de Capital Effect overeenkomst in 1996 is de adviesrelatie tussen [eiser] en de adviseur voortgezet. De adviseur kwam jaarlijks op huisbezoek bij [eiser] om de financiële situatie en wensen opnieuw door te nemen én het verloop van de afgesloten effectenleaseovereenkomsten te bespreken. [eiser] had geen ervaring met beleggen en geen kennis van complexe financiële producten. [eiser] vertrouwde op de deskundigheid van de adviseur en heeft diens advies dan ook opgevolgd. [eiser] heeft een Capital Effect overeenkomst voor een maandelijkse betaaltermijn van NLG 151,- afgesloten. Aan het einde van het jaar 1997 kwam de adviseur opnieuw langs bij [eiser] . Opnieuw werden de financiële situatie en wensen doorgenomen. De adviseur vertelde [eiser] dat het vooruitzicht op de opbrengsten Capital Effect overeenkomst goed waren en dat het goed zou zijn om een Maximaal Rendement Effect overeenkomst af te sluiten.
In 1998 is dezelfde adviseur opnieuw op huisbezoek bij [eiser] geweest. De financiële situatie en wensen zijn opnieuw doorgenomen. [eiser] gaf aan nog steeds de wens te hebben om zijn maandelijkse lasten te verlagen en om een financiële reserve voor de toekomst op te bouwen. Verder gaf de adviseur aan dat de in 1996 afgesloten Capital Effect overeenkomst en de in 1997 afgesloten Maximaa1 Rendement Effect er goed voor stonden. De adviseur adviseerde om deze overeenkomsten te beëindigen, omdat [eiser] dan hoge winsten uitgekeerd zou krijgen. Vervolgens adviseerde de adviseur om twee Capital Effect overeenkomsten af te sluiten. Deze winsten kon [eiser] vervolgens aanwenden voor het doen van een grote vooruitbetaling voor elke van deze twee nieuwe Capital Effect overeenkomsten. Op deze wijze zou [eiser] het gewenste vermogen opbouwen. [eiser] had geen kennis van complexe financiële producten en vertrouwde op de deskundigheid van de adviseur. [eiser] heeft dan ook het advies van de adviseur opgevolgd. [eiser] heeft de in 1996 afgesloten Capital Effect overeenkomst en de in 1997 afgesloten Maximaal Rendement Effect overeenkomst beëindigd. Tevens heeft [eiser] , conform het advies van de adviseur, twee Capital Effect overeenkomst afgesloten. De data van de eindafrekening van de overeenkomsten uit 1996 en 1997 komen overeen met de afsluitdata van de overeenkomsten uit 1999.
4.9.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 10 oktober 1996 met contractnummer 01001026 op naam van [eiser] , genaamd ‘Capital Effect’ en voorzien van de vermelding:
Adviseur: Spaar Select B.V.en een stempel met de tekst:
Spaar Select B.V. (…).,
- een kopie van de overeenkomst van 19 december 1997 met contractnummer 28000446 op naam van [eiser] , genaamd ‘Maximaal Rendement Effect’ en voorzien van het adviseursnummer:
ATP298 Spaar Select B.V.,
- een tweetal kopieën van de overeenkomsten van 19 maart 1999 met contractnummers 21201385 en 21201384 op naam van [eiser] (en/of [naam 2] ), beide genaamd ‘Capital Effect’ en voorzien van het adviseursnummer:
ATP384 Spaar Select B.V.en een stempel met de tekst:
SPAAR SELECT. [naam 3](…).
4.10.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eiser] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiser] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.11.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar Select een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , had zij behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd. [5]
aansprakelijkheid Dexia4.12. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiser]4.13. De door [eiser] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. Daarnaast wordt voor recht verklaard dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade aan [eiser] te vergoeden.
4.14.
[eiser] heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op € 14.818,25. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.
De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.15.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
incidentele vordering [eiser]4.16. [eiser] vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
incidentele vordering Dexia4.17. Dexia vordert dat [eiser] wordt veroordeeld het intakeformulier van zijn gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” op grond van artikel 843a lid 1 Rv. kan worden toegewezen als degene die de vordering instelt een rechtmatig belang heeft bij het inzien van bepaalde stukken die betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin eiser partij is.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. Ook van [eiser] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eiser] in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eiser] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt. Het verstrekken van (vertrouwelijke) informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient echter onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen. De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 82,00.
vordering Dexia
4.18.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.19.
Omdat [eiser] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiser] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,14
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 892,14.
4.20.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident betreffende de aanvraagformulieren
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten,
in het incident betreffende het intakeformulier
5.3.
wijst de vordering af,
5.4.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op € 82,00,
in de hoofdzaakin conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.6.
verklaart voor recht dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade aan [eiser] te vergoeden,
5.7.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 14.818,25, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.14.,
5.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 892,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.9.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.12.
wijst de vordering af,
5.13.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FM

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.