ECLI:NL:RBGEL:2024:4658

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
10185143
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomst tussen erfgenamen en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een effectenleaseovereenkomst die door wijlen [naam overledene] is afgesloten met Dexia Nederland B.V. De eiseres, handelend als erfgenaam van [naam overledene], vordert schadevergoeding van Dexia op grond van onrechtmatig handelen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 31 oktober 2022, gevolgd door verschillende conclusies van partijen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst aan te gaan met [gezamenlijk], terwijl zij wist of had moeten weten dat de tussenpersoon, NBG Finance, geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechter oordeelt dat er sprake is van huurkoop en dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden. De vordering van de eiseres wordt toegewezen, waarbij Dexia wordt veroordeeld tot schadevergoeding en het betalen van proceskosten. De vorderingen van Dexia in reconventie worden afgewezen. De uitspraak is gedaan op 6 juni 2024.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 10185143 EL 22-23
Vonnis van de kantonrechter van 6 juni 2024
in de zaak van
[eiseres] , te dezen handelend voor zichzelf als ook ten behoeve van de gemeenschap, in haar hoedanigheid van wettelijke erfgenaam van [naam overledene] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [eiseres] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiseres] van 31 oktober 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
Wijlen [naam overledene] heeft de volgende lease-overeenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
21696484
18-12-2000
Capital Effect Maandbetaling
[naam overledene] en [eiseres] (hierna te noemen: [gezamenlijk] ) heeft de volgende leaseover-eenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
II.
21697616
25-01-2001
Capital Effect Vooruitbetaling
Voor zover hierna [gezamenlijk] wordt genoemd, wordt daarmee tevens [naam overledene] bedoeld.
[naam overledene] is op 7 april 2015 te Lingewaard overleden.
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
21-04-2006
- € 3.740,48
Nee
II.
21-04-2006
- € 3.344,25
Nee, openstaand bedrag € 2.896,99
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [gezamenlijk] op grond van de overeenkomsten - al dan niet bij wijze van vooruitbetaling - in totaal een bedrag van € 24.696,39 aan maand-termijnen en een bedrag van € 447,26 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [gezamenlijk] € 4.201,06 aan dividenden ontvangen en € 1.292,38 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van [gezamenlijk] , Leaseproces, heeft bij brief van 4 april 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[eiseres] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gezamenlijk] en/of toerekenbaar is tekort geschoten;
 voor recht zal verklaren dat [gezamenlijk] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden;
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiseres] van al datgene dat [gezamenlijk] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
 voor recht zal verklaren dat [eiseres] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is;
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiseres] , met rente;
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegen-vordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 [eiseres] zal veroordelen om aan Dexia te betalen de som van € 1.914,32, vermeerderd met wettelijke rente;
 voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan [eiseres] verschuldigd is met betrekking tot de tussen haar en [gezamenlijk] gesloten overeenkomsten;
 [eiseres] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventiealgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden proce-dures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gezamenlijk]

4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gezamenlijk] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en
de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiseres] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[gezamenlijk] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon NBG Finance. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens - naar Dexia wist of behoorde te weten - als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasse-lijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een geper-sonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gezamenlijk] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gezamenlijk] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiseres] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiseres] gestelde feiten en om-standigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd - in elk geval sinds de opt-out door [gezamenlijk] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[eiseres] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[gezamenlijk] werd ongevraagd telefonisch benaderd door NBG Finance. De medewerker van NBG Finance stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [gezamenlijk] door te nemen met een financieel adviseur van NBG Finance. [gezamenlijk] heeft hiermee ingesteld. Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur van NBG Finance, de heer [naam 1] (hierna te noemen: de adviseur), geïnformeerd naar de wensen, gezinssamenstelling, woonsituatie, financiële situatie en de reeds bestaande pensioenvoor-zieningen van [gezamenlijk] . Zo is gesproken over het feit dat [gezamenlijk] maandelijks een bedrag spaarde en is de hypothecaire situatie van [gezamenlijk] besproken. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [eiseres] om haar douche op te knappen en om een voorziening te regelen zodat [naam overledene] vervroegd met pensioen zou gaan. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en vertelde dat hij daar een geschikt product voor had. De adviseur adviseerde [gezamenlijk] om twee Capital Effect producten van Bank Labouchere af te sluiten. [gezamenlijk] diende voor één van de producten de overwaarde op zijn woning op te nemen middels een nieuwe hypothecaire lening en deze aan te wenden voor de vooruitbetaling van het Capital Effect product. Voor het andere Capital Effect adviseerde de adviseur om maandelijkse een bedrag vanuit de spaargelden van [gezamenlijk] in te leggen. Volgens de adviseur zou [gezamenlijk] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [naam overledene] eerder zou kunnen stoppen met werken. De adviseur hield [gezamenlijk] voor dat dit kon tegen lagere maandlasten, dan de lasten die nu werden betaald. Hij zou één en ander op papier zetten. De adviseur heeft vervolgens een financieel plan opgesteld, waarin specifiek twee ”investeringsplannen” aan [gezamenlijk] werden aangeraden. Dit plan heeft hij in een tweede gesprek toegelicht. In dit persoonlijk financieel plan heeft de adviseur toegelicht en op papier gezet op welke wijze de doelstellingen van [gezamenlijk] kon worden bereikt en hoe het mogelijk was dat de hypotheek werd verhoogd terwijl de maandlasten toch werden verlaagd. De adviseur adviseerde [gezamenlijk] om een extra hypotheek op te nemen van ƒ 250.000,00. Deze zou worden gesplitst in een aflossingsvrije hypotheek van ƒ 125.000,00 en een krediet-hypotheek van ƒ 125.000,00. Een bedrag van ƒ 138.000,00 was gereserveerd voor het af-lossen van de oude hypotheek. Daarnaast adviseerde de adviseur om ƒ 48.000,00 van de op te nemen overwaarde aan te wenden voor de vooruitbetaling van één van de Capital Effect producten. Daarnaast bleef er een bedrag van ƒ 59.000,00 over dat [gezamenlijk] kon gebruiken om de douche te verbouwen. Het overige deel was bestemd als buffer voor de hypotheek-lasten. Daarnaast adviseerde de adviseur, op basis van de financiële situatie van [gezamenlijk] , om voor het tweede Capital Effect maandelijks ƒ 500,00 in te leggen. De adviseur adviseerde om hiervoor maandelijks een bedrag uit het spaargeld van [naam overledene] te onttrekken. Volgens het financieel plan zouden deze Capital Effect producten na vijf jaar een bedrag van ƒ 112.610,00 opleveren, die [gezamenlijk] weer in de krediethypotheek kon terugstorten om opnieuw te investeren. Op die manier zou een voorziening voor de ver-vroegde pensionering van [naam overledene] worden opgebouwd. Deze constructie zou [gezamenlijk] geen extra maandlasten opleveren. De nieuwe hypotheek zou namelijk worden afgesloten tegen een gunstig rentepercentage, de rente van de hypotheek zou kunnen worden afge-trokken en [naam overledene] zou dividend ontvangen uit de Capital Effect producten. De huidige maandlast zou hierdoor van ƒ 642,83 verlaagd worden naar ƒ 604,17. De adviseur heeft de aanvraagformulieren tijdens het huisbezoek ingevuld en door [gezamenlijk] laten onder-tekenen. De adviseur heeft de aanvraagformulieren meegenomen en naar Bank Labouchere toegezonden. [gezamenlijk] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en heeft het advies van de adviseur opgevolgd. De hypotheek is via een lening bij Fortis Bank verhoogd. Daarbij is in samenspraak met de adviseur gekozen om de inleg van de Capital Effect overeenkomst op te splitsen en een lager bedrag vooruit te betalen, namelijk ƒ 24.000,00 in plaats van ƒ 48.000,00. Met de overige ƒ 24.000,00 heeft [gezamenlijk] op advies van de adviseur een AEGON Vliegwiel overeenkomst afgesloten. De over-eenkomsten zijn tijdens een volgens huisbezoek door [gezamenlijk] ondertekend. De adviseur heeft de overeenkomsten vervolgens weer meegenomen en naar Bank Labouchere toege-zonden. De adviseur heeft [gezamenlijk] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met een lening (de hypotheek) de rentelaten voor de andere leningen (de effectenleasecontracten) werden betaald en dat bij tegenvallende koersont-wikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan, de hypotheek niet kon worden afgelost en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleasecontracten.
4.8.
[eiseres] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier Effecten Lease van 12 december 2000 op naam van [gezamenlijk] , voorzien van het (handgeschreven) nummer 21696484, de naam van de adviseur
[naam 1] NBG Financeen waarop ATP-nummer 0344 is ingevuld;
- een kopie van het aanvraagformulier Effecten Lease van 20 december 2000 op naam van [gezamenlijk] , voorzien van het (handgeschreven) nummer 21697616, de naam van de adviseur
[naam 1] ,waarop ATP-nummer 0344 is ingevuld en een stempel is geplaatst met de tekst
“NBG Finance (…)”;
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect Maandbetaling van 18 december 2000 op naam van [naam overledene] met contractnummer 21696484, voorzien van het adviseursnummer:
ATP0344-NBG Finance;
- een kopie van de overeenkomst van Capital Effect Vooruitbetaling van 25 januari 2001 op naam van [gezamenlijk] met contractnummer 21697616, voorzien van het adviseursnummer:
ATP00344-NBG Finance;
- een kopie van een Financieel Totaal Plan van 8 december 2000, gericht aan [gezamenlijk] , voorzien van het logo van NBG Finance;
- kopieën van de hypotheekofferte van Fortis Bank van 3 januari 2001 en de nota van afrekening van Weijermans & Stevens van 29 januari 2001 met betrekking tot het vestigen van een hypotheek op het pand Hendrik Braamstraat 39 te Gendt;
- een kopie van het aanvraagformulier AEGON Vliegwiel Extra van 20 december 2000, waarop een stempel is geplaatst met de tekst
“NBG Finance (…)”;
- een kopie van de overeenkomst AEGON Vliegwiel Extra van 11 januari 2001 op naam van [gezamenlijk] met contractnummer 16002381.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiseres] voldoende onder-bouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eiseres] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkom-sten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [gezamenlijk] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussen-persoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiseres] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Wetenschap Dexia
4.10.
[eiseres] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [gezamenlijk] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gezamenlijk] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstand-koming van de overeenkomsten met [gezamenlijk] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [gezamenlijk] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [gezamenlijk] door de tussenpersoon is geadviseerd.
Aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gezamenlijk] de overeenkomsten is aan-gegaan, heeft zij jegens [gezamenlijk] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gezamenlijk] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
4.12.
De door [eiseres] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [gezamenlijk] heeft gehandeld door [gezamenlijk] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [gezamenlijk] niet alleen als klant aanbracht maar [gezamenlijk] tevens per-soonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen.
4.13.
De als gevolg hiervan door [gezamenlijk] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [naam overledene] -Komp niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadever-goeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiseres] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
De vorderingen in reconventie van Dexia
4.15.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.16.
Omdat [eiseres] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiseres] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 888,03
4.17.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [gezamenlijk] heeft gehandeld door [gezamenlijk] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [gezamenlijk] niet alleen als klant aanbracht maar [gezamenlijk] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.2.
verklaart voor recht dat [eiseres] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is;
5.3.
veroordeelt Dexia om aan [eiseres] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.;
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 888,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.5.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen af;
5.9.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. J.P.C. van Dam van Isselt, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: JS

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.