4.1.De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Het college heeft aan het bestreden besluit – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Het college heeft zich daarbij mede gebaseerd op het advies van de commissie bezwaarschriften (kamer zorg) van 15 januari 2024. Uit het onder 2.4 genoemde onderzoek is gebleken dat de eigen kracht van het gezin niet tekortschietend is om de gebruikelijke en niet-gebruikelijke zorg te leveren. Ook is gebleken dat geen sprake is van overbelasting. Uit het SMA blijkt dat de zoon van eisers intensieve ondersteuning nodig heeft, zowel planbare als onplanbare zorg. Omdat er geen sprake is van overbelasting van eisers adviseert de medisch-adviseur om slechts een voorziening op grond van de Jw toe te kennen als de eigen kracht niet voldoende is om de juiste zorg voor hun zoon te bieden. Het college heeft besloten om voor de niet planbare zorg begeleiding toe te kennen, waarbij is aangegeven dat de zorg niet door gecontracteerde jeugdhulpaanbieders kan worden geleverd, terwijl de zorg voor de zoon van eisers wel noodzakelijk is. Door een indicatie in de vorm van een pgb toe te kennen worden eisers, volgens het college, gecompenseerd om deze taak op te pakken. De ondersteuning is toegekend in de vorm van een pgb waarbij het niet professionele tarief wordt toegepast. Niet is gebleken dat de moeder de zorg niet kan leveren aan haar zoon. Uitgangspunt van de Jw blijft de eigen kracht van de jeugdige en zijn ouders. Door het college is uitgebreid onderzoek gedaan naar de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eisers om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Gekeken is naar de voor de zoon van eisers benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan, de mogelijkheden en de belastbaarheid van eisers, de samenstelling van het gezin en de woonsituatie. Het college heeft hierop (mede) zijn besluit gebaseerd. Het pgb is niet bedoeld als inkomensvoorziening. De recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), waarbij het informele tarief niet toegepast kon worden, ziet op een indictie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).Niet is vast komen te staan dat deze uitspraak ook zal gaan gelden voor indicatie op grond van de Jw.
6. Eisers voeren – samengevat – het volgende aan. Gebleken is dat zowel de Wmo 2015 als de Jw door het college in één Verordeningzijn geregeld, waarbij twee verschillende wettelijke regelingen door elkaar lopen. Zo is eigen kracht onder de Wmo 2015 normaliter anders dan de eigen kracht onder de Jw. De Verordening biedt geen enkel aanknopingspunt voor de beoordeling van het begrip eigen kracht in het kader van de Jw. Ook de Beleidsregelshebben de Wmo 2015 en de Jw op een hoop gegooid. Daarin wordt summier ingegaan op het begrip eigen kracht inzake de Jw, zonder concreet te maken hoe het beleid van het college hier invulling aan geeft. De benodigde ondersteuningsomvang is veel groter dan nu is geïndiceerd en de beschikbaarheid van de ondersteuning (ouders) is direct afhankelijk van het wel of niet toekennen van een pgb. Zonder vergoeding zal de beschikbaarheid snel eindigen, waardoor een maatwerkvoorziening noodzakelijk is voor meer uren dan nu zijn toegekend. De wet kent ook geen onderscheid tussen het wel en niet toekennen van planbare versus niet planbare zorg. Ook in de uitspraak Zwijndrecht II werd in het kader van de Jw een pgb toegekend voor ouders, waardoor de lijn van Zwijndrecht I die het college nu aanhangt onjuist is.Eisers wensen dan ook toekenning van een pgb tegen het formele tarief in afwachting van de wijziging van het gemeentelijke beleid, gelet op de uitspraak van de CRvB inzake het cao-tarief.
Voldoen de Verordening en de Beleidsregels aan de recente rechtspraak?
7. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het college, op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 2.3 van de Jw, voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit houdt in dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is (stap 1). Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn (stap 2). Pas wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren (stap 3). Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De vorenbedoelde verschillende stappen in het onderzoek vragen op die stappen aangepaste deskundigheid. Het college moet ervoor zorgdragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.
8. Op 29 mei 2024 heeft de CRvB een drietal uitspraken gedaan.Daarin heeft de CRvB, samengevat, geoordeeld dat onder meer de begrippen ‘probleemoplossend vermogen’ en ‘eigen mogelijkheden’ in artikel 2.3 eerste lid, van de Jw nader moeten worden uitgewerkt en geduid in een verordening op grond van artikel 2.9 van de Jw. Ten behoeve van de rechtszekerheid en ter voorkoming van willekeur moeten daarin regels worden gesteld over het aanbod, de toekenningsvoorwaarden van een individuele voorziening en de wijze van beoordeling en afwegingsfactoren daarbij. Niet kan worden volstaan met een herhaling in de verordening van de begrippen uit de Jw. In de gemeentelijke verordening moet onder andere een duidelijke hoofdrichting worden neergelegd voor de betekenis die de gemeentelijke regelgever wenst toe te kennen aan de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen, nu dit binnen het wettelijk systeem wordt beschouwd als één van de afwegingsfactoren als bedoeld in artikel 2.9 van de Jw. Specifiek gaat het daarbij om de duiding die de gemeentelijke regelgever in dit kader wenst te geven aan de betekenis van de ouderlijke verzorgings- en opvoedingsplicht die voortvloeit uit het Burgerlijk Wetboek, al dan niet in relatie tot begrippen als eigen kracht, gebruikelijke hulp en/of bovengebruikelijke hulp. Het college moet zich bij het nemen van een besluit over toe- of afwijzing van het verzoek baseren op de criteria die door de gemeenteraad in de verordening zijn neergelegd.