ECLI:NL:RBGEL:2024:4213

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
AWB – 24 _ 1130
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning van jeugdhulp in de vorm van een pgb niet professioneel op grond van de Jeugdwet gegrond

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de toekenning van jeugdhulp in de vorm van begeleiding niet professioneel aan hun zoon, van 1 april 2023 tot en met 31 maart 2026 voor 210 minuten per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Jeugdwet (Jw). Het college heeft deze begeleiding met het besluit van 13 juli 2023 toegekend, maar eisers zijn het hier niet mee eens en hebben bezwaar aangetekend. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2024 behandeld, waarbij partijen hebben aangegeven in overleg te willen. Na een schikkingsvoorstel van het college, dat niet tot overeenstemming leidde, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De zoon van eisers heeft een afweerstoornis en autisme, waardoor hij intensieve zorg nodig heeft. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de noodzaak van de zorg en dat de verordening van de gemeenteraad niet voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het college voorlopig aan eisers begeleiding moet verstrekken voor tien uur per week tegen een bepaald tarief. De rechtbank wijst ook op de proceskosten die het college aan eisers moet vergoeden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om de verordening aan te passen en de wettelijke kaders te respecteren bij het toekennen van jeugdhulp. De rechtbank stelt dat de eigen kracht van het gezin niet voldoende is om de benodigde zorg te leveren, en dat de verordening onvoldoende rechtszekerheid biedt voor de individuele situatie van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/1130

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

de wettelijk vertegenwoordigers van [eiser], uit [plaats], eisers

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek, het college
(gemachtigden: [naam gemachtigde 1], [naam gemachtigde 2], [naam gemachtigde 3] en (via een videoverbinding) [naam gemachtigde 4]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de toekenning van jeugdhulp in de vorm van begeleiding niet professioneel aan hun zoon, [eiser] (hierna: de zoon van eisers), van 1 april 2023 tot en met 31 maart 2026 voor 210 minuten per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Jeugdwet (Jw).
1.1.
Het college heeft deze begeleiding met het besluit van 13 juli 2023 toegekend. Met het bestreden besluit van 24 januari 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij deze toekenning gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college. Omdat partijen tijdens de zitting hebben aangegeven met elkaar in overleg te willen, heeft de rechtbank het onderzoek op de zitting geschorst.
1.4.
Bij brief van 15 mei 2024 heeft het college een schikkingsvoorstel aan eisers gedaan. Met zijn mail van 30 mei 2024 heeft de gemachtigde van eisers de rechtbank bericht dat het partijen niet gelukt is om gezamenlijk tot overeenstemming te komen en de rechtbank verzocht uitspraak te doen. Ook het college heeft, met zijn brief van 3 juni 2024, de rechtbank meegedeeld dat partijen er samen niet uitgekomen zijn.
1.5.
Omdat partijen op de zitting van 29 april 2024 de rechtbank toestemming hebben verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen, heeft zij vervolgens het onderzoek gesloten. [1]

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De zoon van eisers is geboren op [geboortedatum]. Hij is gediagnosticeerd met de afweerstoornis CVID. [2] Daardoor is hij intens vatbaar voor infecties en kan hij erg ziek worden. Dat is heel onvoorspelbaar en een infectie kan zich uit het niets openbaren. Dan dient er direct gehandeld te worden om erger te voorkomen. De zoon van eisers krijgt wekelijks immuuntherapie, door middel van een infuus. Naast CIVD is de zoon van eisers bekend met autisme. In februari 2022 heeft hij de overstap gemaakt van een reguliere basisschool naar het speciaal onderwijs ‘[school]’. In juni 2022 werd duidelijk dat op dat moment ook speciaal onderwijs niet passend is voor hem. Daarom heeft hij een (uiteindelijk) blijvende vrijstelling gekregen van de leerplicht.
2.1.
Door het college is, op grond van de Jw, 960 uur individueel specialistische ondersteuning toegekend aan de zoon van eisers voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 juli 2023, geboden door jeugdzorgboerderij [naam jeugdzorgboerderij] en boerderij [naam boerderij]. Dit om eisers te ontlasten in de zorg voor hem. De inzet van deze uren gaat in afstemming met de psychiater. Dit gebeurt in opbouw om overprikkeling en overvraging te voorkomen.
2.2.
De zorg die de zoon van eisers nodig heeft is intensief en onvoorspelbaar en kan per moment verschillen. Hij heeft ondersteuning nodig bij zijn lichamelijke en psychische klachten. Deze ondersteuning bestaat uit het toedienen van een infuus, signaleren en indien nodig direct handelen op lichamelijke klachten zoals koorts en verkoudheid om erger te voorkomen. Verder bestaat deze zorg uit het voorkomen van overvragen/overprikkeling door de zoon van eisers continu duidelijkheid, voorspelbaarheid en nabijheid te bieden. Daarnaast heeft hij ondersteuning nodig bij zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen (adl). Deze ondersteuning die zijn ouders hem bieden, maakt dat er zeven dagen per week, 24 uur per dag, zorg in de nabijheid nodig is voor hem. Daarom hebben eisers een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) aangevraagd. Die indicatie is afgewezen in januari 2023. Vanwege de benodigde zorg heeft zijn moeder in 2020 haar baan opgezegd. Eisers ontvangen voor de verpleging van hun zoon een pgb vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het toedienen van de infusen. Omdat dit pgb in november 2022 flink ingeperkt is, hebben zij zich op 12 januari 2023 tot het college gewend voor het aanvragen van een pgb vanuit de Jw.
2.3.
Naar aanleiding van deze melding van eisers heeft [organisatie] van de gemeente Oude IJsselstreek een onderzoek verricht. Door hen is op 8 maart 2023 gerapporteerd. Geadviseerd wordt om een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten om de vraag naar een informeel pgb nader te onderzoeken, vanwege de complexiteit en de specifieke kennis die nodig is voor een zorgvuldige beoordeling.
2.4.
Op 10 juli 2023 heeft een arts, sociaal-medisch adviseur, van [bedrijf] een sociaal-medisch advies (SMA) uitgebracht. Bij zijn onderzoek heeft de arts op 25 mei 2023 een huisbezoek afgelegd. Daarbij waren eisers aanwezig, hun zoon zelf niet
.Wel werd door eisers een video van hem getoond. De arts heeft kennis genomen van de door eisers overgelegde (medische) informatie. Op basis van zijn bevindingen concludeert de arts dat de zoon van eisers als gevolg van duurzame medische problematiek eveneens duurzame beperkingen en belemmeringen ondervindt op vrijwel alle terreinen van het dagelijks functioneren. Om gezond en veilig op te groeien, te kunnen groeien naar zelfredzaamheid en om voldoende maatschappelijk te kunnen participeren is volgens de arts de inzet van intensieve ondersteuning voor de zoon van eisers noodzakelijk. De noodzakelijke ondersteuning betreft ondersteuning voor een immuunaandoening en voor neurobiologische ontwikkelingsproblematiek. De ondersteuning voor de immuunaandoening betreft geneeskundige zorg, zoals een verpleegkundige die pleegt te bieden. Dat is een aanspraak in het kader van de Zvw, aldus de arts. De ondersteuning voor de neurobiologische ontwikkelingsproblematiek is praktisch en aansturend van aard. De omvang van deze ondersteuning bedraagt, volgens de arts, 17 uur en 15 minuten per week. Het betreft niet gebruikelijke hulp. De inzet van een passende daginvulling (op dit moment via dagbesteding) is voor de zoon van eisers medisch noodzakelijk. De inzet van een jeugdwetvoorziening is aan de orde als de eigen kracht van het gezin tekortschiet om de problemen op te lossen. Op basis van zijn onderzoeksbevindingen en mede op basis van de door eisers gevraagde oplossing voor een informeel pgb stelt de arts, vanuit gezondheidsoptiek bezien, vast dat de eigen kracht van het gezin op dit moment niet tekortschietend is om de gebruikelijke en niet-gebruikelijke hulp te leveren. Het besluit op de inzet van een jeugdwetvoorziening is met het medisch kader aan de gemeente. Bij inzet van een jeugdwetvoorziening is het passend om het beeld te volgen. Daar de ontwikkeling van de zoon van eisers tijd zal vragen, adviseert de arts bij de inzet van een jeugdwetvoorziening een medisch heronderzoek over drie jaar. Na ontvangst van het SMA is het college overgegaan tot de bestreden besluitvorming.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de toekenning van begeleiding niet professioneel van 1 april 2023 tot en met 31 maart 2026 voor 210 minuten per week in de vorm van een pgb op grond van de Jw. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat vindt het college?
5. Het college heeft aan het bestreden besluit – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Het college heeft zich daarbij mede gebaseerd op het advies van de commissie bezwaarschriften (kamer zorg) van 15 januari 2024. Uit het onder 2.4 genoemde onderzoek is gebleken dat de eigen kracht van het gezin niet tekortschietend is om de gebruikelijke en niet-gebruikelijke zorg te leveren. Ook is gebleken dat geen sprake is van overbelasting. Uit het SMA blijkt dat de zoon van eisers intensieve ondersteuning nodig heeft, zowel planbare als onplanbare zorg. Omdat er geen sprake is van overbelasting van eisers adviseert de medisch-adviseur om slechts een voorziening op grond van de Jw toe te kennen als de eigen kracht niet voldoende is om de juiste zorg voor hun zoon te bieden. Het college heeft besloten om voor de niet planbare zorg begeleiding toe te kennen, waarbij is aangegeven dat de zorg niet door gecontracteerde jeugdhulpaanbieders kan worden geleverd, terwijl de zorg voor de zoon van eisers wel noodzakelijk is. Door een indicatie in de vorm van een pgb toe te kennen worden eisers, volgens het college, gecompenseerd om deze taak op te pakken. De ondersteuning is toegekend in de vorm van een pgb waarbij het niet professionele tarief wordt toegepast. Niet is gebleken dat de moeder de zorg niet kan leveren aan haar zoon. Uitgangspunt van de Jw blijft de eigen kracht van de jeugdige en zijn ouders. Door het college is uitgebreid onderzoek gedaan naar de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eisers om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Gekeken is naar de voor de zoon van eisers benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan, de mogelijkheden en de belastbaarheid van eisers, de samenstelling van het gezin en de woonsituatie. Het college heeft hierop (mede) zijn besluit gebaseerd. Het pgb is niet bedoeld als inkomensvoorziening. De recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), waarbij het informele tarief niet toegepast kon worden, ziet op een indictie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). [3] Niet is vast komen te staan dat deze uitspraak ook zal gaan gelden voor indicatie op grond van de Jw.
Wat vinden eisers?
6. Eisers voeren – samengevat – het volgende aan. Gebleken is dat zowel de Wmo 2015 als de Jw door het college in één Verordening [4] zijn geregeld, waarbij twee verschillende wettelijke regelingen door elkaar lopen. Zo is eigen kracht onder de Wmo 2015 normaliter anders dan de eigen kracht onder de Jw. De Verordening biedt geen enkel aanknopingspunt voor de beoordeling van het begrip eigen kracht in het kader van de Jw. Ook de Beleidsregels [5] hebben de Wmo 2015 en de Jw op een hoop gegooid. Daarin wordt summier ingegaan op het begrip eigen kracht inzake de Jw, zonder concreet te maken hoe het beleid van het college hier invulling aan geeft. De benodigde ondersteuningsomvang is veel groter dan nu is geïndiceerd en de beschikbaarheid van de ondersteuning (ouders) is direct afhankelijk van het wel of niet toekennen van een pgb. Zonder vergoeding zal de beschikbaarheid snel eindigen, waardoor een maatwerkvoorziening noodzakelijk is voor meer uren dan nu zijn toegekend. De wet kent ook geen onderscheid tussen het wel en niet toekennen van planbare versus niet planbare zorg. Ook in de uitspraak Zwijndrecht II werd in het kader van de Jw een pgb toegekend voor ouders, waardoor de lijn van Zwijndrecht I die het college nu aanhangt onjuist is. [6] Eisers wensen dan ook toekenning van een pgb tegen het formele tarief in afwachting van de wijziging van het gemeentelijke beleid, gelet op de uitspraak van de CRvB inzake het cao-tarief.
Voldoen de Verordening en de Beleidsregels aan de recente rechtspraak?
7. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het college, op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 2.3 van de Jw, voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit houdt in dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is (stap 1). Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn (stap 2). Pas wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren (stap 3). Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De vorenbedoelde verschillende stappen in het onderzoek vragen op die stappen aangepaste deskundigheid. Het college moet ervoor zorgdragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager. [7]
8. Op 29 mei 2024 heeft de CRvB een drietal uitspraken gedaan. [8] Daarin heeft de CRvB, samengevat, geoordeeld dat onder meer de begrippen ‘probleemoplossend vermogen’ en ‘eigen mogelijkheden’ in artikel 2.3 eerste lid, van de Jw nader moeten worden uitgewerkt en geduid in een verordening op grond van artikel 2.9 van de Jw. Ten behoeve van de rechtszekerheid en ter voorkoming van willekeur moeten daarin regels worden gesteld over het aanbod, de toekenningsvoorwaarden van een individuele voorziening en de wijze van beoordeling en afwegingsfactoren daarbij. Niet kan worden volstaan met een herhaling in de verordening van de begrippen uit de Jw. In de gemeentelijke verordening moet onder andere een duidelijke hoofdrichting worden neergelegd voor de betekenis die de gemeentelijke regelgever wenst toe te kennen aan de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen, nu dit binnen het wettelijk systeem wordt beschouwd als één van de afwegingsfactoren als bedoeld in artikel 2.9 van de Jw. Specifiek gaat het daarbij om de duiding die de gemeentelijke regelgever in dit kader wenst te geven aan de betekenis van de ouderlijke verzorgings- en opvoedingsplicht die voortvloeit uit het Burgerlijk Wetboek, al dan niet in relatie tot begrippen als eigen kracht, gebruikelijke hulp en/of bovengebruikelijke hulp. Het college moet zich bij het nemen van een besluit over toe- of afwijzing van het verzoek baseren op de criteria die door de gemeenteraad in de verordening zijn neergelegd.
8.1.
In artikel 4.2, vijfde lid, van de Verordening is opgenomen dat er alleen een maatwerkvoorziening kan worden ingezet als het gewenste effect van de jeugdhulp niet op eigen kracht of met het sociale netwerk of met hulp die vrij toegankelijk is (bijvoorbeeld van het maatschappelijk werk of een praktijkondersteuner GGZ van de huisarts) bereikt kan worden. In de woordenlijst van de Verordening is uitgewerkt wat verstaan moet worden onder gebruikelijke hulp: “De hulp die mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jw worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.” In de Verordening is echter niet geregeld wat de gevolgen van deze duiding zijn bij de uitvoering van de Jw. Dit strookt gezien rechtsoverweging 8.1 niet met de opdracht van artikel 2.9 van de Jw. Dat deze duiding nader door het college is uitgewerkt in de Beleidsregels, maakt, gelet op voornoemde uitspraken van 29 mei 2024 [9] , niet dat sprake is van een uitwerking in de Verordening van de gronden en criteria als bedoeld in artikel 2.9, aanhef en onderdeel a, van de Jw.
8.2.
Uit het voorgaande blijkt dat de gemeenteraad met de Verordening de opdracht van artikel 2.9 van de Jw onvoldoende ten uitvoer heeft gelegd, waardoor de Verordening onvoldoende rechtszekerheid, althans onvoldoende concrete op de individuele situatie betrekking hebbende duidelijkheid, biedt aan eisers en hun zoon. Nu het bepaalde in de Verordening gezien het voorgaande niet ten grondslag kon worden gelegd aan het bestreden besluit, ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 2.9 van de Jw en is het daardoor in strijd met de wet.
9. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de meest vergaande beroepsgrond slaagt, zodat de overige beroepsgronden geen bespreking meer behoeven. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en het college zal worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van eisers tegen het besluit van 13 juli 2023 te nemen met inachtneming van het voorgaande. De rechtbank kan het geschil niet zelf finaal beslechten, omdat – in strijd met de wet – regels waarbinnen de beoordeling plaats moet vinden ontbreken. Omdat de gemeenteraad de Verordening aan moet passen en de rechtbank niet kan inschatten binnen welke termijn dit zal gebeuren, zal de rechtbank geen termijn stellen aan het college waarin een besluit op bezwaar moet worden genomen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond, omdat het in strijd is met de wet. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb ondeugdelijk gemotiveerd en kan daarom niet in stand blijven. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd.
10.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit op het bezwaar van eisers tegen het besluit van 13 juli 2023 moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Omdat de rechtbank geen termijn stelt waarbinnen het college een nieuw besluit moet nemen en hier vanwege het aanpassen van de Verordening (mogelijk) een lange tijd overheen zal gaan, ziet de rechtbank aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, een voorlopige voorziening te treffen. Het staat immers niet vast dat het college de omvang van de indicatie en de hoogte van het pgb juist heeft vastgesteld en de rechtbank vindt het niet redelijk dat voorlopig voor rekening van eisers te laten komen. De voorlopige voorziening houdt in dat het college (voorlopig) aan eisers begeleiding niet professioneel aan hun zoon voor tien uur per week in de vorm van een pgb op grond van de Jw moet verstrekken tegen een tarief dat per 1 april 2023 € 16,94 per uur bedroeg en waarop gedurende de looptijd van de voorlopige voorziening eventuele indexeringen moeten worden toegepast. De rechtbank stelt de omvang van de indicatie vast op basis van de hetgeen eisers op de zitting hebben verklaard over wat voor hen acceptabel was en hetgeen het college heeft toegekend. De rechtbank zal daarbij niet oordelen over de gronden die eisers hebben aangevoerd over de hoogte van het uurtarief, omdat zij de voorziening treft in het kader van de belangenafweging. Daarbij is het treffen van een voorziening voor een hoger pgb, door meer uren of het hogere professionele tarief niet in het belang van eisers. Het gaat hier namelijk om een voorlopige voorziening, waarbij de hoogte van het definitieve pgb later kan worden aangepast en zo nodig worden nabetaald of teruggevorderd. Het toekennen van een hoger pgb zou mogelijk tot een (hogere) terugvordering kunnen leiden. Dit acht de rechtbank niet in het belang van eisers. De rechtbank bepaalt daarbij dat de voorlopige voorziening voortduurt tot zes weken nadat het college een nieuw besluit op het bezwaar van eisers heeft genomen of, indien dat op 1 april 2026 nog niet het geval zal zijn, tot deze datum.
12. De rechtbank ziet verder aanleiding te bepalen dat het college de proceskosten van eisers vergoedt. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Dat zijn twee punten met een gemiddeld gewicht. De vergoeding bedraagt dan in (€ 875 x 2) € 1.750. Ook moet het college het door eisers betaalde griffierecht, ter hoogte van € 51, aan hen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- treft de voorlopige voorziening dat het college aan eisers begeleiding niet professioneel aan hun zoon voor tien uur per week in de vorm van een pgb op grond van de Jw moet verstrekken tegen een tarief dat per 1 april 2023 € 16,94 per uur bedroeg en waarop gedurende de looptijd van de voorlopige voorziening eventuele indexeringen moeten worden toegepast. Deze voorlopig voorziening vervalt zes weken nadat het college een nieuw besluit op het bezwaar van eisers heeft genomen of, indien dat op 1 april 2026 nog niet het geval zal zijn, tot deze datum;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers in beroep ter hoogte van
€ 1.750;
- bepaalt dat het college aan eisers het griffierecht van € 51 vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. G.J.H. Boerhof en mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, leden, in aanwezigheid van mr. H. Peters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Jeugdwet
Artikel 2.3, eerste lid
Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Artikel 2.9
De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels:
a. over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;
b. over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;
c. de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 wordt vastgesteld, en
d. voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Artikel 8.1.1, eerste lid
Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een persoonsgebonden budget dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.
Artikel 8.1.1, tweede lid
Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
a. de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.
Verordening Sociaal Domein Gemeente Oude IJsselstreek 2023
Artikel 3.3.2, eerste lid
Vraagt de inwoner een maatwerkvoorziening, dan kent de gemeente die hulp toe in de volgende situatie:
a. De hulp noodzakelijk is om de hulpvraag van de inwoner te beantwoorden;
b. De hulp nodig is om (tenminste één van) de doelen van de in 2.1 genoemde wetten te bereiken;
c. De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste effect op eigen kracht te bereiken. Hij kan dit effect ook niet bereiken met gebruikelijke hulp van huisgenoten, met hulp vanuit het sociale netwerk of met behulp van andere voorzieningen of organisaties; en
d. De hulp past bij het gewenste effect en de persoonlijke situatie van de inwoner.
Artikel 4.2, vijfde lid
Als het gewenste effect van de jeugdhulp niet op eigen kracht of met het sociale netwerk bereikt kan worden, maar wel met hulp die vrij toegankelijk is, dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door het maatschappelijk werk of een praktijkondersteuner GGZ van de huisarts. Kan het gewenste effect niet bereikt worden met die hulp, dan wordt een maatwerkvoorziening ingezet.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
2.Primaire antistof deficiëntie - Common Variable Immune Deficiency (CVID).
3.De uitspraak van 16 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1580.
4.Verordening Sociaal Domein Gemeente Oude IJsselstreek 2023.
5.Beleidsregels Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2023.
6.De uitspraken van 26 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1327) en van 17 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2362).
7.Bijvoorbeeld de uitspraken van 1 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1477) en van 17 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2362).
9.Zie met name rechtsoverweging 4.8 in de uitspraak met nummer ECLI:NL:CRVB:2024:1096 en rechtsoverweging 4.8 in de uitspraak met nummer ECLI:NL:CRVB:2024:1097.