In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2024, wordt de afwijzing van een aanvraag voor jeugdhulp beoordeeld. De appellant, die lijdt aan myotone dystrofie type 1, had op 8 mei 2020 een aanvraag ingediend voor jeugdhulp, die door het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de conclusie dat de eigen mogelijkheden van de ouders toereikend waren om de benodigde zorg te bieden. De rechtbank Noord-Holland had deze afwijzing in stand gehouden, maar de appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.
De Raad oordeelt dat de gemeentelijke verordening onvoldoende uitwerking biedt van de wettelijke opdracht tot regelstelling, waardoor de afwijzing van de jeugdhulpaanvraag niet kan worden gedragen. De Raad stelt vast dat, hoewel er sprake is van dreigende overbelasting van de moeder van de appellant, deze overbelasting zich nog niet heeft verwezenlijkt en er geen nijpende financiële situatie is. De Raad concludeert dat de gemeentelijke verordening niet voldoende rechtszekerheid biedt en dat de criteria voor het toekennen van jeugdhulp niet adequaat zijn uitgewerkt. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het college wordt opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de noodzaak van jeugdhulp voor de appellant.