Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 april 2024.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
5.De beslissing
29 mei 2024.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de bevoegdheid tot het gebruik van een tuin die behoort bij een appartementsrecht. De eiser, vertegenwoordigd door een gevolmachtigde, vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat het appartementsrecht van de gedaagde geen recht op gebruik van de tuin omvat. De rechtbank oordeelde dat de splitsingsakte en de bijbehorende tekening duidelijk maken dat de tuin bij het appartementsrecht van de eiser hoort. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde geen recht heeft op het (mede)gebruik van de tuin, aangezien deze expliciet is toegewezen aan het appartementsrecht van de eiser. De rechtbank verwierp het verweer van de gedaagde, die stelde dat de tuin gemeenschappelijk was. De rechtbank oordeelde dat de splitsingsstukken geen aanwijzingen bevatten dat de tuin gemeenschappelijk is en dat de gedaagde niet het recht heeft om de tuin te gebruiken.
Daarnaast vorderde de eiser dat de gedaagde zou meewerken aan de vestiging van een erfdienstbaarheid, maar de rechtbank wees deze vordering af. De rechtbank stelde vast dat er nog geen geldige titel voor de erfdienstbaarheid was en dat de gedaagde had toegezegd medewerking te verlenen indien zou blijken dat de tuin niet gemeenschappelijk was. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet onrechtmatig handelt door geen medewerking te verlenen aan de vestiging van de erfdienstbaarheid, omdat de vorderingen van de eiser in dat opzicht niet voldoende onderbouwd waren. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.