3.6.2 In hoger beroep zijn [verweerder] c.s. met grief I in het principaal appel opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat, zoals de grief het formuleert, de plaatselijke gewoonte of een bepaalde uitoefening van de erfdienstbaarheid in casu geen aanknopingspunten bieden ten aanzien van de breedte van de weg. Dit oordeel heeft de rechtbank gegeven in rov. 5.1.3 in het kader van de beoordeling van de vordering tot het geven van een verklaring voor recht dat de erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van het perceel van [verweerder 1] onverkort van kracht is voor een vijf meter brede strook grond, welke vordering door de rechtbank zoals gezegd (hierboven 3.4) is afgewezen.
In hun memorie van grieven hebben [verweerder] c.s. het standpunt ingenomen dat niet alleen de in 1989 gevestigde erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van het perceel van [verweerder 1] maar ook de in 1955 gevestigde erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van het perceel van [verweerster 2] op genoemde weg betrekking heeft. Onder 2.1 van die memorie wordt namelijk gesteld:
- dat ten behoeve van de percelen van [verweerster 2] en [verweerder 1] "vanaf 1955 een drietal erfdienstbaarheden [zijn] gevestigd ten laste van het buurperceel van [[eiser] c.s.]",
- dat deze erfdienstbaarheden kort gezegd inhouden "een verbod tot bouwen (..) op de vier meter diepe strook van het voorerf van het perceel [van [eiser] c.s.] strekkende langs de [a-straat] alsmede het recht van overpad/weg van en naar de [a-straat] en het achtergelegen terrein [van [verweerder 1]] en de achtertuin van het perceel [van [verweerster 2]]", en
- dat "deze rechten (...) ongestoord [zijn] uitgeoefend vanaf de vestiging vanaf 1955".
Volgens [verweerder] c.s. (memorie van grieven 5.1 en 5.2) is de weg waarover zij gerechtigd zijn hun respectievelijke percelen te bereiken, in 1955 als vijf meter brede bestrate toegangsweg aangelegd en heeft deze weg van 1955 tot 1997 onbelemmerd dienst gedaan als overpad en toegangsweg tussen de [a-straat] en de achtergelegen gronden, waaronder begrepen de achtertuin van het perceel van [verweerster 2].
Ook uit het in hun memorie van grieven door [verweerder] c.s. geformuleerde petitum blijkt dit standpunt, want daarin vorderen zij ten aanzien van de door de rechtbank afgewezen gedeelten van hun vorderingen - samengevat -:
I. een verklaring voor recht dat "de erfdienstbaarheid van weg" ten gunste van het perceel van [verweerster 2] en ten gunste van het perceel van [verweerder 1] onverkort van kracht is voor een vijf meter brede strook
grond van de bestaande toegangsweg gelegen tussen de [a-straat] en de brug/toegang tot het perceel van [verweerder 1] en langs de perceelsgrens met het perceel [AA 00], op en ten laste van het perceel van [eiser] c.s., of een strook grond zo breed als het hof in goede justitie juist acht, rekening houdende met een adequate in/en uitstap van beide zijden van een voertuig of een personenauto, mede ter bediening van eventuele hekwerken.
II. veroordeling van [eiser] c.s.
(a) de "grondstroken als aangegeven onder I" over de volle breedte vrij te maken en vrij te houden van permanente en tijdelijke obstakels en beplantingen/begroeiïngen in de vorm van roerende en onroerende zaken welke de uitoefening van de erfdienstbaarheden beperken, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
(b) ingeval door [eiser] c.s. wordt overgegaan tot het plaatsen en afsluitbaar maken van toegangshekken, deze te voorzien van een eenvoudig hanteerbaar hang- en sluitwerk.