ECLI:NL:HR:2016:848

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
15/01066
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking bij overname van apotheken en bewijsaanbod

In deze zaak heeft BENU Nederland B.V. cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 11 november 2014 werd gewezen. De zaak betreft een vordering van BENU uit ongerechtvaardigde verrijking in het kader van de overname van apotheken. BENU had op 1 mei 2003 aandelen gekocht in twee vennootschappen die apotheken exploiteerden en vorderde van de verweersters, die ook betrokken waren bij de overname, een bedrag van € 630.612,50. De rechtbank had de vordering afgewezen, en het hof bevestigde dit vonnis. BENU had in hoger beroep getuigenbewijs aangeboden, maar het hof ging hieraan voorbij, omdat het bewijsaanbod niet voldeed aan de eisen die de rechtbank had gesteld. BENU stelde dat het hof ten onrechte het bewijsaanbod had verworpen en dat zij recht had op tegenbewijs tegen het dwingend bewijs dat voortvloeit uit de notariële akte. De Hoge Raad oordeelde dat het hof inderdaad een onjuiste rechtsopvatting had door het bewijsaanbod van BENU te verwerpen, maar dat dit niet tot cassatie leidde omdat de uitspraak van het hof ook zelfstandig kon worden gedragen door het oordeel dat het beroep van de verweersters op verjaring slaagde. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde BENU in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

13 mei 2016
Eerste Kamer
15/01066
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BENU NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Maarssen,
EISERES tot cassatie,
advocaten: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk en mr. D.A. van der Kooij,
t e g e n
1. [verweerster 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [verweerster 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Benu en [verweerster] c.s.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 413573/HA ZA 12-237 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 juni 2012 en 31 oktober 2012;
b. het arrest in de zaak 200.121.664/01 van het gerechtshof Den Haag van 11 november 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Benu beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Benu heeft bij brief van 11 maart 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Benu, voorheen genaamd Escura en daarvoor Farmassure, houdt zich bezig met de exploitatie van apotheken als enig eigenaar of als minderheidsaandeelhouder. Zij koopt daartoe apotheken door middel van koop van de aandelen in de vennootschappen die de apotheken exploiteren.
(ii) [betrokkene 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [verweerster 1] en is apotheker.
(iii) [betrokkene 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [verweerster 2] en is apotheker.
(iv) Begin 2003 zijn Benu, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in overleg getreden over de overname door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] van twee apotheken in Den Haag, die door de vennootschappen [A] B.V. en [B] B.V. werden gedreven.
(v) Op 1 mei 2003 heeft Benu de aandelen [A] B.V. en [B] B.V. gekocht voor € 5.150.000,-- minus een aftrek voor belastinglatentie van 27% vennootschapsbelasting.
(vi) Op 2 mei 2003 hebben [verweerster] c.s. (die in de conclusie van de Advocaat-Generaal worden aangeduid als: [verweerster] c.s.) de vennootschap Holding [C] B.V. opgericht (hierna: de Holding). [verweerster] c.s. zijn ieder voor 50% aandeelhouder van de Holding.
(vii) Op 6 mei 2003 is een kredietovereenkomst gesloten tussen de Holding als kredietnemer en Benu als kredietverschaffer. Art. 1 van de kredietovereenkomst houdt in dat Benu per omgaande aan de Holding een krediet verstrekt van € 1.261.225,--, en art. 2 dat de Holding de hoofdsom aflost in tien jaar en per kwartaal achteraf een rente betaalt van 5% op jaarbasis over de hoofdsom.
(viii) Op 7 mei 2003 heeft Benu alle aandelen [A] B.V. en [B] B.V. overgedragen aan de Holding voor de prijs waarvoor Benu deze op 1 mei 2003 had gekocht.
(ix) Eveneens op 7 mei 2003 hebben [verweerster] c.s. ieder 270 aandelen in de Holding overgedragen aan Benu. Daarmee verwierf Benu 30% van de aandelen in de Holding. In de van deze overdracht opgemaakte notariële akte is onder meer vermeld:
“De koopprijs voor de aandelen [betrokkene 1] ( [verweerster 1] ; Hoge Raad) bedraagt zeshonderd dertig duizend zeshonderd twaalf euro vijftig eurocent (€ 630.612,50) en de koopprijs voor de aandelen [betrokkene 2] ( [verweerster 2] ; Hoge Raad) eveneens zeshonderd dertig duizend zeshonderd twaalf euro vijftig eurocent (€ 630.612,50). Beide koopprijzen zijn volledig voldaan door storting op een van de kwaliteitsrekeningen van Hermans & Schuttevaer, notarissen, waarvoor kwijting bij deze.”
3.2.1
In dit geding vordert Benu uit hoofde van art. 6:212 BW dat [verweerster 1] en [verweerster 2] ieder worden veroordeeld aan haar € 630.612,50 te betalen, met rente en kosten.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Daartoe heeft het hof onder meer overwogen:
“In hoger beroep (mvg sub 26 en 29) heeft Benu weliswaar getuigenbewijs aangeboden doch dit betreft niet het (tegen)bewijs als door de rechtbank in rov. 4.2 bedoeld, zodat het hof aan dit bewijsaanbod voorbijgaat.” (rov. 2)
Hiermee heeft het hof, gelet op rov. 4.2 in het vonnis van de rechtbank, het bewijsaanbod van Benu gepasseerd op de grond dat zij niet heeft aangeboden te bewijzen dat zij bij de levering van de aandelen bij de notaris anders heeft verklaard dan in de hiervoor in 3.1 onder (ix) vermelde akte als haar verklaring is opgenomen.
Ten overvloede heeft het hof geoordeeld dat het in eerste aanleg door [verweerster] c.s. gedane en in hoger beroep herhaalde beroep op verjaring slaagt (rov. 7).
3.3
Onderdeel 1.1 klaagt dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door aan het bewijsaanbod van Benu voorbij te gaan. Volgens de klacht had aan Benu op grond van art. 151 lid 2 Rv gelegenheid moeten worden gegeven te bewijzen dat haar verklaring in de hiervoor in 3.1 onder (ix) vermelde passage in de notariële akte niet waar is.
3.4.1
Ingevolge art. 157 lid 2 Rv levert een authentieke of onderhandse akte, behoudens de in die bepaling vermelde uitzondering, ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van deze verklaring. Op grond van art. 151 lid 2 Rv staat tegen dit dwingend bewijs tegenbewijs open, dat volgens art. 152 lid 1 Rv door alle middelen mag worden geleverd, tenzij de wet anders bepaalt. De mogelijkheid tegenbewijs tegen de akte te leveren is niet beperkt tot de stelling dat anders is verklaard dan in de akte is opgenomen. Het tegenbewijs kan ook betrekking hebben op de stelling dat de in de akte opgenomen verklaring niet overeenstemt met de werkelijkheid.
3.4.2
In nr. 29 van de memorie van grieven, een van de door het hof genoemde vindplaatsen van het bewijsaanbod van Benu, heeft Benu feiten en omstandigheden ter zake van de totstandkoming en de uitvoering van de overeenkomst gesteld en te bewijzen aangeboden die volgens haar erop duiden dat het de bedoeling van partijen was dat [verweerster] c.s. zowel het volledige bedrag aan haar zouden betalen dat zij zelf als koopprijs voor de aandelen [A] B.V. en [B] B.V. had betaald, als 30% van de aandelen in de Holding om niet aan haar zouden leveren. Voorts heeft Benu aangevoerd dat in dit verband van belang is dat zij aan de Holding een lening van € 1.261.255,-- heeft verstrekt. Volgens Benu is in de hiervoor in 3.1 onder (ix) vermelde notariële akte abusievelijk anders vermeld.
3.4.3
De hiervoor in 3.4.2 vermelde stellingen van Benu komen erop neer dat haar verklaring in de hiervoor in 3.1 onder (ix) vermelde passage in de notariële akte niet waar is. In het licht van de hiervoor in 3.4.1 vermelde regels had Benu moeten worden toegelaten tot het leveren van het door haar aangeboden tegenbewijs tegen het dwingend bewijs dat de notariële akte van 7 mei 2003 tussen partijen oplevert van hetgeen daarin als verklaring van Benu is opgenomen. Daartoe was niet vereist dat Benu stelde dat zij bij de notaris anders had verklaard dan in de notariële akte van 7 mei 2003 als haar verklaring was opgenomen. Onderdeel 1.1. klaagt terecht dat de verwerping van het bewijsaanbod in het bestreden oordeel berust op een onjuiste rechtsopvatting.
3.4.4
De overige klachten van onderdeel 1 behoeven geen behandeling, aangezien die eveneens zijn gericht tegen de verwerping van het bewijsaanbod.
3.5
Het voorgaande kan evenwel niet tot cassatie leiden. De bestreden uitspraak wordt zelfstandig gedragen door het oordeel van het hof dat het beroep van [verweerster] c.s. op verjaring slaagt (rov. 7). De tegen laatstgenoemd oordeel in onderdeel 2 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Benu in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] c.s. begroot op € 6.524,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
13 mei 2016.