ECLI:NL:RBGEL:2024:2915

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
10274693
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en gezamenlijke eisers met betrekking tot leaseovereenkomsten en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een effectenleasezaak tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en de gezamenlijke eisers. De eisende partij, DEXIA, heeft een vordering ingesteld tegen de gezamenlijke eisers, die als lessee stonden vermeld op twee leaseovereenkomsten. De rechtbank heeft vastgesteld dat DEXIA haar verplichtingen niet is nagekomen en dat de gezamenlijke eisers schade hebben geleden door de onrechtmatige daad van DEXIA. De rechtbank heeft de vordering van DEXIA afgewezen en geoordeeld dat de gezamenlijke eisers niets meer aan DEXIA verschuldigd zijn. De rechtbank heeft DEXIA veroordeeld in de proceskosten van de gezamenlijke eisers, die zijn vastgesteld op € 677,00. De uitspraak is gedaan op 25 april 2024, na een procedure die begon met een dagvaarding in november 2022. De rechtbank heeft in haar beoordeling de relevante jurisprudentie in acht genomen, waaronder eerdere arresten van de Hoge Raad en het Gerechtshof Amsterdam. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende causaal verband is tussen de schade van de gezamenlijke eisers en de onrechtmatige daad van DEXIA, en dat DEXIA aansprakelijk is voor de geleden schade.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 10274693 EL 23-5
vonnis van de kantonrechter van 25 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde 1]
en
C. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gezamenlijke eisers] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 november 2022;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gezamenlijke eisers] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
39283139
27-7-2000
AEX Plus Effect Vooruitbetaling
II.
39283140
27-7-2000
AEX Plus Effect Vooruitbetaling
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
16-3-2006
- € 1.636,40
Nee
II
16-3-2006
- € 1.636,40
Nee
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [gezamenlijke eisers] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 8.713,20 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [gezamenlijke eisers] geen bedrag aan dividenden ontvangen en € 316,16 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
Bij brief van 18 juni 2022 heeft Dexia [gezamenlijke eisers] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gezamenlijke eisers] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.090,94, te vermeerderen met de wettelijke rente,
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gezamenlijke eisers] verschuldigd is,
[gezamenlijke eisers] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gezamenlijke eisers] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gezamenlijke eisers] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gezamenlijke eisers] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht en afwachten van ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gezamenlijke eisers] verschuldigd.
4.5.
[gezamenlijke eisers] meent nog een vordering op Dexia te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999 of artikel 25 NR 1995. Ook stelt [gezamenlijke eisers] dat Dexia een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Daartoe is in dit geval de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie. Voor zover [gezamenlijke eisers] zich erop beroept dat nog verdere jurisprudentie moet worden afgewacht, wordt hij daarin niet gevolgd.
verjaring
4.7.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gezamenlijke eisers] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.8.
[gezamenlijke eisers] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Financiële Advies Federatie (hierna ook: FAF). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.9.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gezamenlijke eisers] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gezamenlijke eisers] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gezamenlijke eisers] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [gezamenlijke eisers] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gezamenlijke eisers] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
[gezamenlijke eisers] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
In deze zaak gaat het om [gezamenlijke eisers] , die – op advies van een financieel adviseur van FAF – twee AEX Plus Effect overeenkomsten heeft afgesloten. [gezamenlijke eisers] werd door een financieel adviseur van FAF, de [naam 1] , telefonisch benaderd. De adviseur had zijn contactgegevens verkregen van de schoonzus van [gedaagde 1] die eveneens via de adviseur een overeenkomst had afgesloten. De adviseur stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de spaarmogelijkheden van [gezamenlijke eisers] door te nemen. [gezamenlijke eisers] heeft hiermee ingestemd. Zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] waren aanwezig bij de gesprekken. Tijdens het eerste gesprek met de adviseur is gesproken over de wens van [gezamenlijke eisers] om te sparen voor zijn pensioen en de mogelijkheid voor [gedaagde 1] om eventueel eerder te kunnen stoppen met werken. De adviseur wist dat [gezamenlijke eisers] spaargeld bezat afkomstig van een ontvangen erfenis van de moeder van [gedaagde 1] (door het eerdere adviesgesprek met de schoonzus van [gedaagde 1] ). De adviseur vertelde dat hij een ‘spaarproduct’ wist dat geschikt zou zijn voor [gezamenlijke eisers] om met zijn spaargeld sneller en meer vermogen mee op te bouwen voor de toekomst. Hier had [gezamenlijke eisers] wel interesse in, en daarom wilde hij hier graag meer over weten. De adviseur adviseerde [gezamenlijke eisers] om twee identieke AEX Plus Effect overeenkomsten van Bank Labouchere af te sluiten. Dit zou een goed renderend product zijn. De adviseur adviseerde [gezamenlijke eisers] om een vooruitbetaling te doen in het AEX Plus Effect vanuit zijn spaargeld. Het AEX Plus Effect had namelijk een veel hoger rendement dan de normale spaarrekening, waardoor [gezamenlijke eisers] binnen korte tijd veel meer vermogen zou opbouwen. Het AEX Plus Effect zou een looptijd hebben van minimaal vijf jaar, maar als [gezamenlijke eisers] het geld op dat moment niet nodig zou hebben, dan kon hij de overeenkomst voortzetten om nog meer vermogen op te bouwen voor de toekomst. Door twee overeenkomsten af te sluiten konden ze er ook voor kiezen om één van de overeenkomsten eerder te beëindigen. Een uiterst flexibel product volgens de adviseur. De adviseur adviseerde om een vooruitbetaling te doen vanuit het spaargeld van [gezamenlijke eisers] Zodoende hoefde er geen maandelijkse betalingen verricht te worden en zou hij een korting op de inleg ontvangen. In samenspraak met de adviseur is besloten om per overeenkomst NLG 9.600,- vooruit te betalen. Volgens de adviseur zou [gezamenlijke eisers] op deze wijze een aanzienlijk vermogen opbouwen voor aanvulling op zijn pensioen. [gezamenlijke eisers] – respectievelijk ploegenbaas van een papierfabriek van beroep en huisvrouw – had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [gezamenlijke eisers] het advies van de adviseur ook opgevolgd. De aanvraag voor het AEX Plus Effect is door de adviseur in orde gemaakt. Vervolgens is de adviseur nog een tweede keer bij [gezamenlijke eisers] langsgekomen voor het tekenen van de overeenkomsten.
4.11.
[gezamenlijke eisers] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- kopieën van twee aanvraagformulieren Effecten Lease van 17 juli 2000 op naam van [gezamenlijke eisers] , met daarop de handgeschreven contractnummers 39283139 en 39283140 en waarop de naam van de adviseur [naam 1] en ATP-nummer 467 is ingevuld,
- kopieën van de overeenkomsten van 27 juli 2000 met de contractnummers 39283139 en 39283140, beide voorzien van het adviseursnummer:
ATP00467-Financiele Advies Federatie F.A.F.,
- een brochure van Financiële Advies Federatie met onder meer de tekst: (…)
Bij de Financiële Advies Federatie FAF is uw persoonlijke, unieke situatie altijd het vertrekpunt voor onze financiële aanbevelingen. Daarom doorloopt onze adviseur samen met u een adviesproces. De basis wordt gelegd in een persoonlijk inventariserend gesprek, waarin allereerst uw huidige omstandigheden aan de orde komen. Daarna zetten we uw eisen en wensen voor nu en later op een rij.(…)
4.12.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [gezamenlijke eisers] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [gezamenlijke eisers] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [gezamenlijke eisers] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [gezamenlijke eisers] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.13.
[gezamenlijke eisers] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [gezamenlijke eisers] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gezamenlijke eisers] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met [gezamenlijke eisers] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [gezamenlijke eisers] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [gezamenlijke eisers] door de tussenpersoon is geadviseerd.
Aansprakelijkheid Dexia4.14. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gezamenlijke eisers] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [gezamenlijke eisers] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gezamenlijke eisers] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie4.15. Uit het voorgaande volgt dat [gezamenlijke eisers] niets meer aan Dexia is verschuldigd en dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gezamenlijke eisers] is verschuldigd. Wat Dexia nog wel aan [gezamenlijke eisers] is verschuldigd, kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gezamenlijke eisers] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist.
In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910).
De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [gezamenlijke eisers] niet inhoudelijk besproken te worden. De vorderingen van Dexia zullen worden toegewezen als na te melden. Omdat [gezamenlijke eisers] inhoudelijk gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gezamenlijke eisers] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia niets meer aan [gezamenlijke eisers] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.15. weergegeven,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gezamenlijke eisers] tot en met heden worden vastgesteld op € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.C. van Dam van Isselt, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: JK
coll:

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.