ECLI:NL:RBGEL:2024:162

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
412523
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van declaraties en verrekening van bedragen in het kader van een erfrechtkwestie en strafzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 10 januari 2024, staat de vordering van [eis.conv./verw.reconv.] centraal, die betaling eist van declaraties die hij heeft opgemaakt voor werkzaamheden in het kader van een erfrechtkwestie en een strafzaak. De eiser, een advocaat, heeft in de periode van 2007 tot januari 2019 bijstand verleend aan [ged.conv./eis.reconv.], die in deze periode ook door andere advocaten werd bijgestaan. De eiser heeft in 2019 betaling gevraagd van verschillende declaraties, maar [ged.conv./eis.reconv.] heeft deze declaraties betwist en een klacht ingediend bij de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere procedure op 5 augustus 2020 de vorderingen van de eiser afgewezen, waarbij werd geoordeeld dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor de omvang van de gewerkte uren en dat de vorderingen onvoldoende waren onderbouwd.

In de huidige procedure heeft de eiser zijn vorderingen opnieuw ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat het gezag van gewijsde van het eerdere vonnis in de weg staat aan een herbeoordeling van deze vorderingen. De rechtbank wijst de meeste vorderingen van de eiser af, met uitzondering van een vordering tot betaling van een factuur van € 1.270,50, die wordt toegewezen. De rechtbank oordeelt verder dat beide partijen moeten meewerken aan de uitbetaling van een bedrag dat in depot staat bij de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten. De proceskosten worden toegewezen aan de zijde van [ged.conv./eis.reconv.].

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/412523 / HA ZA 22-533
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van
[eis.conv./verw.reconv.],
wonende te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eis.conv./verw.reconv.] ,
advocaat: mr. M.V. Vermeij te Alkmaar
tegen
[ged.conv./eis.reconv.],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [ged.conv./eis.reconv.] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 augustus 2023
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte aanvulling/vermeerdering van
eis van de zijde van [eis.conv./verw.reconv.] met producties 54 tot en met 71
- de producties 72 tot en met 103 van de zijde van [eis.conv./verw.reconv.] d.d. 20 oktober 2023
- de akte overlegging producties d.d. 24 oktober 2023 van de zijde van [eis.conv./verw.reconv.] met
producties 104 tot en met 106
- de producties 107 en 108 van de zijde van [eis.conv./verw.reconv.] d.d. 1 november 2023.
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 november 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

Feiten
2.1.
[eis.conv./verw.reconv.] , destijds advocaat en een goede bekende van (de familie van) [ged.conv./eis.reconv.] , heeft in de periode 2007 tot en met januari 2019 bijstand aan [ged.conv./eis.reconv.] verleend bij een erfrechtkwestie en een strafzaak. In die jaren zijn er veel procedures gevoerd waarin [ged.conv./eis.reconv.] ook werd bijgestaan door andere advocaten.
2.2.
In januari en april 2019 heeft [eis.conv./verw.reconv.] aan [ged.conv./eis.reconv.] betaling gevraagd van door hem opgemaakte declaraties, namelijk twee declaraties van 10 januari 2019 van € 28.649,78 (strafzaak) en € 207.687,22 (erfeniskwestie) en een declaratie van 10 april 2019 van
€ 27.077,54 (strafzaak).
2.3.
[eis.conv./verw.reconv.] heeft de declaraties van 10 januari 2019 verrekend met een geldbedrag van € 491.163,00 dat voor [ged.conv./eis.reconv.] op de derdengeldenrekening van [eis.conv./verw.reconv.] stond (uit de erfenisprocedures ontvangen). Hiertegen heeft [ged.conv./eis.reconv.] geprotesteerd. [ged.conv./eis.reconv.] heeft vervolgens een klacht tegen [eis.conv./verw.reconv.] ingediend bij de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten. Ook is [ged.conv./eis.reconv.] een kort geding procedure bij de rechtbank Amsterdam gestart en heeft gevorderd om het verrekende bedrag van € 236.337,00 op de rekening van de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten te storten. Bij vonnis van 3 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam deze vordering toegewezen, waarna [eis.conv./verw.reconv.] gevolg heeft gegeven aan de uitgesproken veroordeling.
2.4.
[eis.conv./verw.reconv.] heeft [ged.conv./eis.reconv.] voor de rechtbank Amsterdam gedagvaard en betaling gevorderd van voornoemde declaraties en van een factuur van € 1.524,60 van mr. Breederveld, een andere advocaat die werkzaamheden voor [ged.conv./eis.reconv.] heeft verricht. Ook heeft [eis.conv./verw.reconv.] in die procedure de terugbetaling gevorderd van een bedrag van € 13.000,00 dat [eis.conv./verw.reconv.] in privé voor de vader van [ged.conv./eis.reconv.] heeft voldaan. [ged.conv./eis.reconv.] heeft tegen deze vorderingen verweer gevoerd en in reconventie een verklaring voor recht gevraagd dat de door [eis.conv./verw.reconv.] gestelde overeenkomsten van opdracht nietig zijn. Subsidiair heeft hij gevorderd om deze overeenkomsten te vernietigen.
2.5.
Bij vonnis van 5 augustus 2020 heeft de rechtbank Amsterdam de vorderingen in conventie en in reconventie afgewezen. [1] Kort samengevat heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld:
- dat sprake is van geldige overeenkomsten van opdracht tussen partijen van 4 maart 2007 (erfeniskwestie) en 2 mei 2017 (de strafzaak), waarin is overeengekomen dat in onderling overleg naar redelijkheid een einddeclaratie opgemaakt zou worden en wanneer dat niet zou lukken een uurtarief van € 275,00 exclusief kosten van toepassing zou zijn [2] ,
- dat tussen partijen vast staat dat [eis.conv./verw.reconv.] in opdracht van [ged.conv./eis.reconv.] werkzaamheden heeft verricht, waaruit voortvloeit dat [ged.conv./eis.reconv.] – bij gebreke van afspraak over de hoogte van het loon – een redelijk loon verschuldigd zou zijn [3] ,
- dat de vordering van [eis.conv./verw.reconv.] tot betaling van zijn declaraties niet is verjaard, omdat partijen hebben afgesproken dat de vordering pas opeisbaar is aan het einde van de zaak en na het opstellen van een einddeclaratie, en dit was medio januari 2019 [4] ,
- dat tussen partijen op 10 januari 2019 overeenstemming is bereikt over een uurtarief van
€ 121,00 inclusief kosten, maar dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over de omvang van het aantal uren [5] ,
- dat de omvang van de werkzaamheden niet is komen vast te staan; [eis.conv./verw.reconv.] heeft tijdens de procedure tientallen stukken overgelegd, evenwel zonder daarbij een toelichting te geven; met betrekking tot de erfeniskwestie heeft [eis.conv./verw.reconv.] geen enkele declaratie of urenspecificatie noch een andere vorm van administratie overgelegd waaruit het aantal uren kan worden afgeleid; ook op vragen van de rechtbank heeft [eis.conv./verw.reconv.] geen duidelijkheid kunnen geven over de omvang van de door hem gewerkte uren [6] ;
- dat [eis.conv./verw.reconv.] op het punt van de omvang van de uren, in het licht van het gemotiveerde verweer, niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, zodat de rechtbank niet aan bewijslevering toekomt en de vordering tot betaling van € 207.687,22 aangaande de erfeniskwestie wordt afgewezen [7] ,
- dat de vordering tot betaling van € 28.649,78 als onvoldoende onderbouwd wordt afgewezen, omdat een specificatie bij de declaratie ontbreekt, [ged.conv./eis.reconv.] de omvang van deze declaratie heeft weersproken en [eis.conv./verw.reconv.] heeft nagelaten om zijn vordering te onderbouwen [8] ,
- dat de vordering tot betaling van € 27.077,54 als onvoldoende onderbouwd wordt afgewezen, omdat de overgelegde specificatie gemotiveerd door [ged.conv./eis.reconv.] is weersproken en [eis.conv./verw.reconv.] heeft nagelaten om zijn vordering nader toe te lichten [9] ,
- dat het gevorderde bedrag van € 13.000,00 wordt afgewezen, omdat de door [eis.conv./verw.reconv.] gestelde garantstelling van [ged.conv./eis.reconv.] niet door [ged.conv./eis.reconv.] is getekend en daarom niet als grondslag voor de vordering kan dienen [10] ,
- dat de factuur van mr. Breederveld van 15 maart 2019 als onvoldoende onderbouwd wordt afgewezen, nu [ged.conv./eis.reconv.] de verschuldigdheid van deze factuur heeft weersproken en het e-mailbericht van 8 maart 2016 waarin [ged.conv./eis.reconv.] met betaling van een factuur van mr. Breederveld akkoord gaat, niet op deze factuur kan zien omdat de thans gevorderde factuur op werkzaamheden tot en met 28 februari 2019 ziet. [11]
2.6.
[eis.conv./verw.reconv.] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, maar is daarin bij arrest van 28 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het appel te laat was ingesteld. [12]
Vordering en verweer in conventie in deze procedure
2.7.
[eis.conv./verw.reconv.] stelt dat hij als advocaat werkzaamheden voor [ged.conv./eis.reconv.] heeft verricht en dat [ged.conv./eis.reconv.] voor de verrichte werkzaamheden dient te betalen. Verder stelt hij dat hij bedragen voor [ged.conv./eis.reconv.] heeft voorgeschoten dan wel aan hem heeft geleend en dat [ged.conv./eis.reconv.] die bedragen aan hem dient terug te betalen. Hij vordert daarom – na wijzigingen van eis –:
1) de veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] tot betaling van € 207.687,22 voor verrichte werkzaamheden in het kader van de erfeniskwestie,
2) de veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] tot betaling van € 26.941,73 en € 28.649,78 voor verrichte werkzaamheden in het kader van de strafzaak,
3) de veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] tot betaling van € 13.000,00,
4) de veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] tot betaling van € 2.795,10 voor facturen van mr. Breederveld die [eis.conv./verw.reconv.] ten behoeve van [ged.conv./eis.reconv.] heeft betaald,
5) een verklaring voor recht dat [eis.conv./verw.reconv.] rechtsgeldig zijn vorderingen op [ged.conv./eis.reconv.] heeft verrekend met het door hem ten behoeve van [ged.conv./eis.reconv.] op zijn derdenrekening aangehouden depot,
6)
voorwaardelijk, als [ged.conv./eis.reconv.] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [eis.conv./verw.reconv.] , dan wel dat de rechtbank voor recht verklaart dat [eis.conv./verw.reconv.] rechtsgeldig heeft verrekend:de veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] om de deken van het arrondissement Amsterdam, op straffe van een dwangsom, te instrueren dat het verschuldigde bedrag uit het aangehouden depot aan [eis.conv./verw.reconv.] voldaan dient te worden en om daartoe alle overige noodzakelijke medewerking te verlenen,
7) de veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] in de beslagkosten van € 2.151,74 en € 950,51, en
8) de veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] in de proceskosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
2.8.
[ged.conv./eis.reconv.] wil dat deze vorderingen worden afgewezen. [ged.conv./eis.reconv.] voert aan dat de vorderingen van [eis.conv./verw.reconv.] in de onderhavige procedure afstuiten op het gezag van gewijsde als bedoeld in artikel 236 lid 1 Rv. Partijen hebben eerder tegenover elkaar gestaan in de civiele procedure bij de rechtbank Amsterdam die leidde tot het vonnis van 5 augustus 2020. In die procedure waren dezelfde geschilpunten op dezelfde (feitelijke) grondslag aan de orde als in de onderhavige procedure. De rechtbank Amsterdam heeft [eis.conv./verw.reconv.] op al deze punten in het ongelijk gesteld en de vorderingen van [eis.conv./verw.reconv.] integraal afgewezen. [eis.conv./verw.reconv.] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, maar is daarin bij arrest van 28 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het appel te laat was ingesteld. Daardoor is deze uitspraak onherroepelijk geworden.
Vordering en verweer in reconventie in deze procedure
2.9.
[ged.conv./eis.reconv.] vordert in reconventie:
1. een verklaring voor recht dat de overeenkomsten van opdracht nietig zijn, althans
dat de rechtbank deze zal vernietigen,
2) de veroordeling van [eis.conv./verw.reconv.] om medewerking te verlenen aan de uitbetaling van
het onder de Amsterdamse Deken rustende bedrag, althans voor zover die uitbetaling nog niet heeft plaatsgevonden,
3) de veroordeling van [eis.conv./verw.reconv.] tot betaling van de wettelijke rente over het onder de
deken rustende bedrag vanaf april 2019,
4) de veroordeling van [eis.conv./verw.reconv.] tot het afleggen van rekening en verantwoording met
betrekking tot de geldstroom in de erfenisprocedure, volledig onderbouwd met documenten en bankafschriften, op straffe van een dwangsom,
5) de veroordeling van [eis.conv./verw.reconv.] tot betaling van het uit de rekening en
verantwoording blijkende tegoed aan [ged.conv./eis.reconv.] ,
6) de veroordeling van [eis.conv./verw.reconv.] in de proceskosten, een en ander uitvoerbaar bij
voorraad.
2.10.
[eis.conv./verw.reconv.] meent op zijn beurt dat deze vorderingen ook moeten worden afgewezen. Met betrekking tot de eerste vordering sluit [eis.conv./verw.reconv.] aan bij hetgeen de rechtbank Amsterdam in het vonnis van 5 augustus 2020 heeft overwogen en beslist. [eis.conv./verw.reconv.] stelt zich ten aanzien van de tweede en derde vordering op het standpunt dat juist hij een uitbetaling uit het depot dient te ontvangen. Over de vierde vordering merkt [eis.conv./verw.reconv.] op dat [ged.conv./eis.reconv.] daar geen recht en belang bij heeft. [eis.conv./verw.reconv.] heeft in 2019 rekening en verantwoording afgelegd en als [ged.conv./eis.reconv.] van mening was dat de afgegeven rekening en verantwoording niet voldoende was, had [ged.conv./eis.reconv.] dit eerder moeten melden. Dit heeft [ged.conv./eis.reconv.] niet gedaan, waardoor hij zijn klachtplicht heeft geschonden dan wel zijn rechten heeft verwerkt. Tot slot betwist [eis.conv./verw.reconv.] ten aanzien van de zesde vordering dat er een nog aan [ged.conv./eis.reconv.] uit te betalen bedrag is.
Oordeel
2.11.
De rechtbank zal een groot deel van de vorderingen van [eis.conv./verw.reconv.] en [ged.conv./eis.reconv.] afwijzen omdat het gezag van gewijsde van het vonnis van de rechtbank Amsterdam aan een (hernieuwde) beoordeling van die vorderingen in de weg staat. De overige vorderingen zullen eveneens worden afgewezen, behalve de vordering van [eis.conv./verw.reconv.] die ziet op de betaling van een bedrag van € 1.270,50 voor een factuur die [eis.conv./verw.reconv.] voor [ged.conv./eis.reconv.] aan advocaat Breederveld heeft voorgeschoten en de vorderingen om medewerking te verlenen aan de uitbetaling van het onder de Amsterdamse Deken rustende bedrag. Hierna zal de rechtbank uitleggen waarom zij tot dit oordeel komt.

3.De beoordeling in conventie en reconventie

3.1.
De vorderingen in conventie en reconventie hangen nauw met elkaar samen, zodat deze hierna gezamenlijk zullen worden besproken.
3.2.
Vooropgesteld wordt dat [ged.conv./eis.reconv.] het door hem gedane beroep op gezag van gewijsde ook bij wijze van incident in de onderhavige procedure heeft opgeworpen. Dit heeft geleid tot een vonnis in het incident van deze rechtbank van 10 mei 2023 [13] waarin de rechtbank heeft overwogen en beslist dat niet alle vorderingen op het gezag van gewijsde afstuiten en dat niet-ontvankelijk verklaring van [eis.conv./verw.reconv.] in al zijn vorderingen niet aan de orde is. De subsidiaire vordering van [ged.conv./eis.reconv.] om alleen de vorderingen waarin [eis.conv./verw.reconv.] ontvankelijk is naar de rol te verwijzen, heeft de rechtbank bij vonnis in het incident eveneens afgewezen, omdat een dergelijke schifting van vorderingen een daarop toegespitst partijdebat vergt, dat ten tijde van het incident nog niet was gevoerd. Het vonnis in het incident is daarom afgesloten met de overweging dat in de hoofdzaak de vraag nog voorligt of en zo ja welke vorderingen op welke grondslag(en) afstuiten op het gezag van gewijsde van het vonnis van de rechtbank Amsterdam.
3.3.
Inmiddels heeft [ged.conv./eis.reconv.] in de onderhavige zaak geconcludeerd voor antwoord, heeft [eis.conv./verw.reconv.] zijn eis gewijzigd en heeft op 3 november 2023 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. In de gewisselde processtukken na het vonnis in het incident en tijdens de mondelinge behandeling is een toegespitst partijdebat gevoerd op de vraag of het gezag van gewijsde van het vonnis van 5 augustus 2020 aan toewijzing van de vorderingen in de onderhavige procedure in de weg staat. Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
3.4.
Uit art. 236 lid 1 Rv volgt dat de rechtbank in dit geding heeft uit te gaan van de bindende kracht van in het vonnis van de rechtbank Amsterdam vervatte beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen, nu [ged.conv./eis.reconv.] zich op dit gezag van gewijsde heeft beroepen. De Hoge Raad heeft hierover in zijn arrest van 18 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:2099) het volgende uitgemaakt:
“3.1.3. Het gezag van gewijsde kan worden ingeroepen als in een geding tussen dezelfde partijen eenzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding, en de in het dictum van de eerdere uitspraak gegeven beslissing (mede) berust op een beslissing over dat geschilpunt, ongeacht wat gevorderd wordt hetzelfde is. (…) Het antwoord op de vraag of in het eerdere geding sprake is geweest van beslissingen aangaande een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft als in het onderhavige geding, is afhankelijk van de grondslag van de vordering of het verweer, het processuele debat en de gegeven beslissingen. Dat vergt uitleg van de in de eerdere procedure gedane uitspraak, mede in het licht van de gedingstukken waarop die uitspraak berust.
3.1.4.
Indien een vordering met kracht van gewijsde is afgewezen, en de afwijzing erop is gebaseerd dat de voor de vordering aangevoerde grondslag niet is komen vast te staan of dat deze grondslag de vordering niet kan dragen, kan tot uitgangspunt dienen dat de beslissingen aangaande het ontbreken of niet toereikend zijn van deze grondslag, in een ander geding tussen dezelfde partijen gezag van gewijsde hebben. Dit betekent onder meer dat bij een beroep op gezag van gewijsde, feiten en bewijsmiddelen die in de eerdere procedure niet ter staving van de gestelde grondslag zijn aangevoerd, in een ander geding niet alsnog in het kader van dezelfde grondslag aan de vordering ten grondslag kunnen worden gelegd. Het gezag van gewijsde kan evenwel niet eraan in de weg staan dat in een ander geding dezelfde of een soortgelijke vordering wordt ingesteld op basis van een andere grondslag, waarover de rechter zich nog niet heeft uitgelaten. Dit geldt ongeacht of deze andere grondslag ook reeds in de eerdere procedure aangevoerd had kunnen worden.”
3.5.
[eis.conv./verw.reconv.] leidt uit dit arrest af dat (telkens) nieuwe procedures over hetzelfde feitencomplex kunnen worden gevoerd, zolang ze maar zijn gegrond op een andere juridische grondslag. De rechtbank legt (met [ged.conv./eis.reconv.] ) het arrest van de Hoge Raad anders uit. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met ‘grondslag’ in 3.1.4. gedoeld op de feitelijke grondslag van een vordering (de rechtsfeiten) en houdt dit arrest in dat gezag van gewijsde er niet aan in de weg staat dat in een volgend geding dezelfde of een soortgelijke vordering wordt ingesteld, als die is gebaseerd op een andere
feitelijkegrondslag. Als de feitelijke grondslag die eiser aan zijn vorderingen ten grondslag legt twee keer dezelfde is, dan geldt de eerste zin van 3.1.3: gezag van gewijsde kan worden ingeroepen ongeacht wat gevorderd wordt (dus ongeacht de rechtsgronden, ook wel de juridische grondslag genoemd). In de zaak die leidde tot voormeld arrest van de Hoge Raad was sprake van een nieuwe feitelijke grondslag. Daar kon gezag van gewijsde niet tegen worden ingeroepen.
3.6.
Zoals reeds overwogen vordert [eis.conv./verw.reconv.] in deze procedure grotendeels dezelfde bedragen als in de procedure bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank zal aan de hand van het hiervoor gegeven toetsingskader beoordelen of al dan niet sprake is van nieuwe feitelijke grondslagen en aan de hand daarvan of het gezag van gewijsde van het vonnis van de rechtbank Amsterdam aan toewijzing van deze vorderingen in de weg staat.
De vordering van [eis.conv./verw.reconv.] tot betaling van € 207.687,22 (de erfeniskwestie)
3.7.
In de onderhavige procedure vordert [eis.conv./verw.reconv.] betaling van € 207.687,22. Aan deze vordering legt hij het volgende ten grondslag:
- primair nakoming op grond van de op 10 januari 2019 gesloten overeenkomst,
- subsidiair nakoming van de overeenkomst van opdracht, in die zin dat [eis.conv./verw.reconv.] op grond van het afgesproken uurtarief dan wel op grond van artikel 7:405 BW recht heeft op een redelijk loon, en
- meer subsidiair onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking, misbruik van recht en een beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.
3.8.
Deze vordering is ook aan de orde geweest in de procedure bij de rechtbank Amsterdam. [eis.conv./verw.reconv.] heeft toen ook primair de nakoming van de op 10 januari 2019 nader gesloten overeenkomst aan die vordering ten grondslag heeft gelegd en subsidiair de nakoming van de overeenkomst van opdracht zoals in 2007 gesloten. Dit blijkt uit de dagvaarding en het vonnis in die procedure.
In het vonnis van de rechtbank Amsterdam is – zoals weergegeven in randnummer 2.5. van dit vonnis – overwogen en beslist dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht van 2007 geldig is, dat tussen partijen vast staat dat [eis.conv./verw.reconv.] in opdracht van [ged.conv./eis.reconv.] werkzaamheden heeft verricht, dat tussen partijen in op 10 januari 2019 overeenstemming is bereikt over een uurtarief van € 121,00 inclusief kosten, maar dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over de omvang van het aantal uren. Over de omvang van de uren is geoordeeld dat [eis.conv./verw.reconv.] , tegenover het gemotiveerde verweer van [ged.conv./eis.reconv.] , niet aan zijn stelplicht heeft voldaan zodat niet aan bewijslevering wordt toegekomen. De rechtbank Amsterdam heeft de vordering tot betaling van € 207.687,22 afgewezen.
3.9.
Artikel 236 lid 1 Rv maakt dat de beslissing tot afwijzing van deze vordering gezag van gewijsde heeft. Feitelijk legt [eis.conv./verw.reconv.] namelijk telkens aan zijn (primaire en subsidiaire) vorderingen ten grondslag dat hij als advocaat werkzaamheden voor [ged.conv./eis.reconv.] heeft verricht, dat [ged.conv./eis.reconv.] daarvoor dient te betalen, dat [ged.conv./eis.reconv.] dit ten onrechte weigert door allerlei bezwaren en verweren op te voeren die er volgens [ged.conv./eis.reconv.] toe moeten leiden dat [eis.conv./verw.reconv.] geen aanspraak meer op een vergoeding van zijn werkzaamheden kan maken. Deze feitelijke grondslag is al door de rechtbank Amsterdam beoordeeld. Dat [eis.conv./verw.reconv.] aan deze zelfde feitelijke grondslag meer subsidiair nog nieuwe rechtsgronden koppelt, maakt het voorgaande niet anders (zie wat hiervoor onder 3.5 is overwogen). Het gaat in alle gevallen om dezelfde rechtsbetrekking in geschil als bedoeld in artikel 236 lid 1 Rv, zodat het gezag van gewijsde aan toewijzing van deze vordering in de weg staat.
3.10.
Over het betoog van [eis.conv./verw.reconv.] dat aan het vonnis van de rechtbank Amsterdam geen gezag van gewijsde toekomt, omdat de rechtbank Amsterdam deze vordering op grond van de stelplicht heeft afgewezen, overweegt de rechtbank het volgende. In het arrest van de Hoge Raad van 19 november 1993 – waarnaar [eis.conv./verw.reconv.] verwijst – is beslist dat van een 'beslissing aangaande de rechtsbetrekking in geschil’ geen sprake is als de rechter het gevorderde niet toewijst op grond van zijn oordeel dat de door de eisende partij daaraan ten grondslag gelegde stellingen onvoldoende zijn om hem in staat te stellen aangaande de rechtsbetrekking in geschil een beslissing te geven. [14] Dat arrest moet zo worden uitgelegd dat daarvan alleen sprake is als omtrent de rechtsbetrekking zo weinig was aangevoerd dat de rechter als gevolg daarvan niet in staat was om de rechtsbetrekking in geschil inhoudelijk te beoordelen en vast te stellen of het ingeroepen rechtsgevolg uit de gestelde feiten of rechten voortvloeit. [15] De rechtbank is van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is. De rechtbank Amsterdam heeft over de rechtsbetrekking in geschil een (inhoudelijke) beslissing gegeven op basis van gestelde feiten. In het vonnis van 5 augustus 2020 is overwogen en beslist dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht geldt, dat [eis.conv./verw.reconv.] werkzaamheden heeft verricht, dat partijen een uurtarief zijn overeengekomen en dat anders een redelijk loon verschuldigd zou zijn. Alleen ten aanzien van ‘de omvang van de gewerkte uren’ heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat die niet is komen vast te staan. Daarover heeft de rechtbank Amsterdam meer specifiek overwogen dat [eis.conv./verw.reconv.] in die procedure (waarin meerdere schriftelijke processtukken tussen partijen zijn gewisseld en tevens een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden) geen enkele declaratie of urenspecificatie heeft overgelegd, noch enige andere vorm van administratie waaruit afgeleid kan worden hoeveel uren hij in opdracht van [ged.conv./eis.reconv.] heeft gewerkt. Ook blijkt uit het vonnis dat [eis.conv./verw.reconv.] , na vragen van de rechtbank Amsterdam ter zitting, geen duidelijkheid over de omvang van de door hem gewerkte uren heeft kunnen verschaffen. Op basis hiervan heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat [eis.conv./verw.reconv.] slechts op dat onderdeel, mede gelet op het gemotiveerde verweer van [ged.conv./eis.reconv.] , onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn stelplicht. De omvang van de uren had [eis.conv./verw.reconv.] in hoger beroep kunnen onderbouwen, maar [eis.conv./verw.reconv.] is niet tijdig in hoger beroep gekomen. Dit betekent dat aan het vonnis van de rechtbank Amsterdam op dit punt gezag van gewijsde toekomt.
De vordering van [eis.conv./verw.reconv.] tot betaling van een bedrag van € 26.941,73 en een bedrag van € 28.649,78 (de strafzaak)
3.11.
[eis.conv./verw.reconv.] vordert betaling door [ged.conv./eis.reconv.] van de door hem in de strafzaak gezonden declaraties van € 26.941,73 en € 28.649,78 en legt aan deze vordering ten grondslag:
-primair nakoming van de overeenkomst van opdracht van 2017,
- subsidiair onrechtmatige daad dan wel ongerechtvaardigde verrijking, en
- meer subsidiair een eventueel andere door de rechtbank ambtshalve aan te vullen grondslag.
3.12.
Vooropgesteld wordt dat het gevorderde bedrag van € 26.941,73 is gebaseerd op de declaratie van € 27.077,54 van 10 april 2019, maar [eis.conv./verw.reconv.] heeft in deze procedure een bedrag van € 135,81 op het op 10 april 2019 gedeclareerde bedrag in mindering gebracht omdat er ten onrechte twee keer “48 minuten bespr. Sjangela WC Rijkerswoerd” was gedeclareerd.
3.13.
De rechtbank stelt vast dat beide declaraties aan de orde zijn gesteld in de procedure bij de rechtbank Amsterdam en dat [eis.conv./verw.reconv.] in die procedure een beroep heeft gedaan op nakoming van de in 2017 gesloten overeenkomst van opdracht. Meer specifiek heeft [eis.conv./verw.reconv.] gesteld dat [ged.conv./eis.reconv.] en hij in 2017 een overeenkomst van opdracht hebben gesloten, dat [eis.conv./verw.reconv.] werkzaamheden voor [ged.conv./eis.reconv.] heeft verricht en dat [ged.conv./eis.reconv.] de door [eis.conv./verw.reconv.] opgemaakte declaraties dient te betalen.
3.14.
Ook in deze procedure baseert [eis.conv./verw.reconv.] de onderhavige vordering primair op dezelfde juridische grondslag als in de procedure bij de rechtbank Amsterdam. Ook de andere door hem genoemde juridische grondslagen kleurt [eis.conv./verw.reconv.] in met dezelfde feitelijke grondslag als in de procedure bij de rechtbank Amsterdam. Die grondslag komt er ook ten aanzien van deze vordering op neer dat [eis.conv./verw.reconv.] werkzaamheden voor [ged.conv./eis.reconv.] heeft verricht, dat [ged.conv./eis.reconv.] daarvoor dient te betalen, dat [ged.conv./eis.reconv.] ten onrechte betaling weigert door allerlei bezwaren en verweren op te voeren die er volgens hem toe moeten leiden dat [eis.conv./verw.reconv.] geen aanspraak meer op een vergoeding van zijn werkzaamheden kan maken. Dit betekent dat ook hier geldt dat de rechtbank Amsterdam over deze rechtsbetrekking in geschil al een inhoudelijk oordeel heeft gegeven zodat aan het vonnis van de rechtbank Amsterdam gezag van gewijsde toekomt. In het vonnis van 5 augustus 2020 is namelijk te lezen:
- dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht van 2 mei 2017 geldig is,
- dat tussen partijen vast staat dat [eis.conv./verw.reconv.] in opdracht van [ged.conv./eis.reconv.] werkzaamheden heeft verricht, maar
- dat de vordering tot betaling van € 28.649,78 als onvoldoende onderbouwd wordt afgewezen, omdat een specificatie bij de declaratie ontbreekt, [ged.conv./eis.reconv.] de omvang van deze declaratie heeft weersproken en [eis.conv./verw.reconv.] heeft nagelaten om zijn vordering te onderbouwen, en
- dat de vordering tot betaling van € 27.077,54 als onvoldoende onderbouwd wordt afgewezen, omdat de overgelegde specificatie gemotiveerd door [ged.conv./eis.reconv.] is weersproken en [eis.conv./verw.reconv.] heeft nagelaten om zijn vordering te onderbouwen.
Voor zover [eis.conv./verw.reconv.] ook ten aanzien van deze vordering een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 19 november 1993 heeft gedaan, slaagt dit net als bij de vordering over de erfeniskwestie niet. [eis.conv./verw.reconv.] had alle elementen die nodig zijn voor het kunnen toewijzen van zijn vordering wel gesteld, maar – zoals de rechtbank heeft geoordeeld – alleen wat betreft de hoogte van de vorderingen zijn vorderingen niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Nu aan het vonnis van de rechtbank Amsterdam gezag van gewijsde toekomt, betekent dit dat dit geschilpunt niet opnieuw in deze procedure ter discussie kan worden gesteld. Ook deze vordering wordt afgewezen.
De door [ged.conv./eis.reconv.] gevraagde verklaring voor recht dat de overeenkomsten van opdracht nietig zijn, dan wel dat de vordering dat de rechtbank deze overeenkomsten vernietigt.
3.15.
[ged.conv./eis.reconv.] vordert in reconventie een verklaring voor recht dat de hiervoor aangehaalde overeenkomsten van opdrachten van 2007 en 2017 nietig zijn, dan wel dat de rechtbank deze zal vernietigen. Gelet op de formulering van dit verweer in de conclusie van antwoord (meer specifiek in randnummer 97 e.v.) gaat de rechtbank ervan uit dat [ged.conv./eis.reconv.] deze vordering alleen voorwaardelijk heeft willen instellen als zijn beroep op het gezag van gewijsde wordt verworpen. Zoals uit het voorgaande volgt, slaagt het door [ged.conv./eis.reconv.] gedane beroep op het gezag van gewijsde. De rechtbank komt daarom aan de bespreking van deze vordering niet toe. Bovendien heeft [ged.conv./eis.reconv.] , gelet op het voorgaande, geen belang bij deze vordering.
De vordering van [eis.conv./verw.reconv.] tot betaling van € 13.000,00
3.16.
Een andere vordering in deze procedure is de vordering tot veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] om een bedrag van € 13.000,00 aan [eis.conv./verw.reconv.] terug te betalen. [eis.conv./verw.reconv.] legt aan deze vordering primair ten grondslag dat sprake is van een geldlening. Volgens [eis.conv./verw.reconv.] heeft hij [ged.conv./eis.reconv.] dit geld geleend zodat [ged.conv./eis.reconv.] met dat geld een vordering van het CJIB op de vader van [ged.conv./eis.reconv.] kon overkopen. [ged.conv./eis.reconv.] heeft dit bedrag echter nooit aan hem terugbetaald, aldus [eis.conv./verw.reconv.] . Subsidiair is volgens [eis.conv./verw.reconv.] sprake van onrechtmatig handelen dan wel ongerechtvaardigde verrijking. [ged.conv./eis.reconv.] heeft namelijk met een bedrag van € 13.000,00 een vordering op zijn vader gekocht van € 57.000,00, terwijl [eis.conv./verw.reconv.] het door hem voorgeschoten bedrag niet van [ged.conv./eis.reconv.] terugontvangt. Meer subsidiair vordert [eis.conv./verw.reconv.] toewijzing van dit bedrag op een andere door de rechtbank ambtshalve aan te vullen grondslag.
3.17.
Net als de voorgaande twee vorderingen van [eis.conv./verw.reconv.] , is ook deze vordering aan de orde gesteld in de procedure bij de rechtbank Amsterdam. In de inleidende dagvaarding in die procedure stond het volgende:
“(…) De vader van [ged.conv./eis.reconv.]( [ged.conv./eis.reconv.] , toevoeging rb)
is veroordeeld voor het stichten van de brand (…). Aan de benadeelde partij, oma moederszijde, moest door [naam 1](de vader van [ged.conv./eis.reconv.] , toevoeging rb)
een bedrag betaald worden (…) Tijdens het leven van oma, heeft het CJIB die vordering (…) tevergeefs op [naam 1] trachten te verhalen. Mr. [eis.conv./verw.reconv.] is na het overlijden van de oma in overleg met de vereffenaar getreden, om de vordering die de nalatenschap op [naam 1] had te kopen. [ged.conv./eis.reconv.] / [naam 2] won het door mr. [eis.conv./verw.reconv.] voor [ged.conv./eis.reconv.] / [naam 2] gedane bod. De vordering (…) kon bevrijdend gekocht worden voor € 13.000,-. De winst die mr. [eis.conv./verw.reconv.] voor [ged.conv./eis.reconv.] / [naam 2] daarmee boekte was € 57.000,-. Toen de vereffenaar betaling verlangde van de € 13.000,- bleek dat de vader van [ged.conv./eis.reconv.] / [naam 2] tijdens zijn detentie de spaarcentjes van [ged.conv./eis.reconv.] / [naam 2] verbrast had. Uiteraard was mr. [eis.conv./verw.reconv.] die daarom door [naam 1] gevraagd werd niet bereid een lening te verstrekken aan [naam 1] . [ged.conv./eis.reconv.] / [naam 2] heeft mr. [eis.conv./verw.reconv.] uiteindelijk vermurwt. Dus als er verrekend wordt, dient er en rekening gehouden te worden met het bedrag dat sowieso betaald dient te worden voor (…) € 13.000,- zijnde het bedrag dat mr. [eis.conv./verw.reconv.] aan [ged.conv./eis.reconv.] / [naam 2] geleend heeft (…)”.
In het uitgewerkte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 juni 2020 is het volgende te lezen:
“(…) [eis.conv./verw.reconv.] verklaart:
(…) Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 13.000,00 merk ik het volgende op. Dit bedrag heeft te maken met de vordering die het CJIB op [naam 1] had van € 57.000,00. Die vordering is geveild. Ik heb toen bedacht met mr. Breedveld dat we die vordering zouden kopen met het kantoor. Het was een gok maar dat heeft goed uitgepakt. [naam 1] kon dit bedrag niet betalen. [ged.conv./eis.reconv.] heeft zich toen garant gesteld voor dit bedrag op 18 december 2017. Het klopt dat die garantstelling niet ondertekend is. [ged.conv./eis.reconv.] heeft per e-mail bevestigd dat het akkoord was. Het zou kunnen dat die e-mail niet bij de stukken zit. (…)”
3.18.
De rechtbank Amsterdam heeft over deze vordering het volgende overwogen en beslist:
“(…)
4.19.
[eis.conv./verw.reconv.] heeft voorts bij akte vermeerdering eis betaling gevorderd van een bedrag van € 13.000,00. Naar de rechtbank begrijpt, na vragen om een toelichting van [eis.conv./verw.reconv.] op deze vordering tijdens de mondelinge behandeling, is [naam 1] dit bedrag verschuldigd in verband met zijn veroordeling tot betaling van schadevergoeding aan een benadeelde partij in een strafzaak. [eis.conv./verw.reconv.] heeft gesteld dat hij dit bedrag in privé voor [naam 1] heeft voorgeschoten. [ged.conv./eis.reconv.] zou dit bedrag vervolgens verschuldigd zijn op grond van een door hem getekende garantstelling van 18 december 2017. [ged.conv./eis.reconv.] heeft de verschuldigdheid van dit bedrag weersproken.
4.20.
De garantstelling waar [eis.conv./verw.reconv.] ter mondelinge behandeling naar heeft verwezen is niet door [ged.conv./eis.reconv.] getekend en kan dus niet als grondslag voor de vordering dienen. Nu geen andere grondslag is aangevoerd, zal ook deze vordering worden afgewezen. (…)”.
3.19.
Uit een overgelegde arrest van 25 april 2023 [16] in een andere civiele zaak tussen [eis.conv./verw.reconv.] enerzijds en [ged.conv./eis.reconv.] en zijn vader anderzijds blijkt dat de onderhavige vordering ook aan het gerechtshof Amsterdam is voorgelegd. In dat arrest heeft het gerechtshof als volgt overwogen en beslist:
“(…)
3.7.1.
Voor het eerst in hoger beroep vordert [eis.conv./verw.reconv.] primair van [ged.conv./eis.reconv.] de betaling van een bedrag van € 13.000,00 op de grond dat hij dat bedrag in december 2017 aan [ged.conv./eis.reconv.] ten behoeve van [naam 1] heeft uitgeleend en dit bedrag nog niet is terugbetaald.
3.7.2.
Zoals [ged.conv./eis.reconv.] met een beroep op het gezag van gewijsde van dat vonnis terecht aanvoert, heeft de rechtbank bij het vonnis van 5 augustus 2020 in de zaak met zaak- en rolnummer C/13/666896/HA ZA 19-558 (overwegingen 4.19 en 4.20) al afwijzend op deze vordering beslist. De enkele omstandigheid dat [eis.conv./verw.reconv.] thans stelt dat het om een door hem aan [ged.conv./eis.reconv.] verstrekte geldlening gaat – en in de andere zaak dat hij dit bedrag voor [naam 1] heeft voorgeschoten en dat [ged.conv./eis.reconv.] hem dit bedrag moet betalen op grond van een door hem op 18 december 2017 getekende garantstelling – doet hieraan niet af: Het gaat om dezelfde rechtsbetrekking in geschil als bedoeld in artikel 236 lid 1 Rv. (…)”
3.20.
Ook de rechtbank is van oordeel dat deze vordering niet opnieuw in deze procedure aan de orde kan worden gesteld en zal worden afgewezen. Uit het voorgaande blijkt dat [eis.conv./verw.reconv.] ook al in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 5 augustus 2020 heeft gesteld dat het ging om een geldlening aan [ged.conv./eis.reconv.] . Voor zover [eis.conv./verw.reconv.] nu nog overige (subsidiaire) juridische grondslagen aanvoert, maakt dat het voorgaande niet anders. De feitelijke grondslag van de stellingen van [eis.conv./verw.reconv.] is hetzelfde als in de procedure van de rechtbank Amsterdam. Het gaat dus telkens om dezelfde rechtsbetrekking in geschil.
De vordering van [eis.conv./verw.reconv.] tot betaling van € 2.795,10 (facturen van mr. Breederveld)
3.21.
[eis.conv./verw.reconv.] vordert de betaling van twee facturen van mr. Breederveld die hij voor [ged.conv./eis.reconv.] heeft voorgeschoten. Het gaat om een factuur van € 1.524,60 (uit 2019) en een factuur van € 1.270,50 (uit 2016). Deze bedragen vordert hij primair op grond van – althans zo begrijpt de rechtbank het – nakoming van een geldleningsovereenkomst, subsidiair op grond van onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking en meer subsidiair op een andere door de rechtbank ambtshalve aan te vullen grondslag.
3.22.
Voor de factuur van € 1.524,60 geldt dat ook deze aan de orde is gesteld in de procedure bij de rechtbank Amsterdam. [eis.conv./verw.reconv.] heeft de vordering in de Amsterdamse procedure bij akte vermeerdering van eis van 12 december 2019 ingesteld en daarbij gesteld dat hij dit bedrag voor [ged.conv./eis.reconv.] aan mr. Breederveld heeft voorgeschoten, maar dat [ged.conv./eis.reconv.] weigert om dit bedrag aan [eis.conv./verw.reconv.] terug te betalen. Uit het vonnis van 5 augustus 2020 volgt dat de rechtbank Amsterdam de door [ged.conv./eis.reconv.] weersproken vordering als onvoldoende onderbouwd heeft afgewezen. Ook in deze procedure heeft [eis.conv./verw.reconv.] dezelfde feitelijke grondslag aan zijn stellingen gegeven, namelijk dat hij de factuur van mr. Breederveld heeft voorgeschoten, dat [ged.conv./eis.reconv.] dit bedrag dient terug te betalen en dat het niet terug betalen door [ged.conv./eis.reconv.] in strijd is met een contractuele verplichting dan wel in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeert betaamt. Het gaat hier dus ook om dezelfde rechtsbetrekking in geschil als bedoeld in artikel 236 lid 1 Rv. Dit betekent dat het gezag van gewijsde van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2020 aan een beoordeling van deze vordering in de weg staat en dat ook deze vordering zal worden afgewezen.
3.23.
Voor de factuur van € 1.270,50 (uit 2016) geldt dat deze niet eerder in een procedure aan de orde is gesteld. Tijdens de zitting in deze procedure heeft [ged.conv./eis.reconv.] erkend dat hij bij e-mail van 8 maart 2016 akkoord is gegaan met betaling van deze factuur. De rechtbank zal deze vordering daarom toewijzen, met dien verstande dat dit bedrag, zoals [eis.conv./verw.reconv.] vordert, uit het depot aan [eis.conv./verw.reconv.] wordt betaald. De gevorderde wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag zal de rechtbank, zoals hierna in randnummer 3.25 zal blijken, afwijzen.
De door [eis.conv./verw.reconv.] gevraagde verklaring voor recht met betrekking tot het rechtsgeldig verrekenen van de vorderingen van [eis.conv./verw.reconv.] met het door hem ten behoeve van [ged.conv./eis.reconv.] op zijn derdengeldenrekening aangehouden depot
3.24.
Zoals onder 2.3 van dit vonnis is opgenomen, staat vast dat [eis.conv./verw.reconv.] in 2019 de door hem gezonden declaraties van 10 januari 2019 heeft verrekend met een geldbedrag dat nog voor [ged.conv./eis.reconv.] op de derdengeldenrekening van [eis.conv./verw.reconv.] stond. [ged.conv./eis.reconv.] heeft hiertegen geprotesteerd en [eis.conv./verw.reconv.] in kort geding gedagvaard om de verrekening ongedaan te maken. Bij vonnis in kort geding van 3 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam beslist dat het door [eis.conv./verw.reconv.] verrekende bedrag op de rekening van de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten dient te worden gestort. Aangezien [eis.conv./verw.reconv.] uitvoering aan die veroordeling heeft gegeven en daardoor de verrekening feitelijk ongedaan is gemaakt, ontgaat het de rechtbank welk belang [eis.conv./verw.reconv.] bij de gevraagde verklaring voor recht heeft. Voor het geval er wel enig belang zou zijn, overweegt de rechtbank dat nu de vorderingen van [eis.conv./verw.reconv.] grotendeels worden afgewezen, er ook om die reden geen grond bestaat om de gevraagde verklaring voor recht toe te wijzen.
Uitkering uit het depot bij de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten
3.25.
Omdat partijen niet hebben gesteld dat het anders is, gaat de rechtbank ervan uit dat het bedrag van € 236.337,00 nog in het depot onder de Amsterdamse Deken staat. Op grond van al het voorgaande zal de rechtbank zowel [ged.conv./eis.reconv.] als [eis.conv./verw.reconv.] veroordelen om medewerking te verlenen aan de uitbetaling van het in depot gehouden bedrag. Feitelijk betekent dit dat een bedrag van € 1.270,50 aan [eis.conv./verw.reconv.] dient te worden uitgekeerd en het resterende bedrag aan [ged.conv./eis.reconv.] . De gevorderde wettelijke rente over deze bedragen wordt afgewezen, nu [eis.conv./verw.reconv.] onweersproken heeft gesteld dat partijen een depotafspraak hebben gemaakt en het vergoeden van rente over de uit te keren bedragen geen onderdeel is van deze afspraak. De rechtbank ziet geen reden om, zoals [eis.conv./verw.reconv.] gevorderd heeft, een dwangsom te koppelen aan de medewerkingsplicht van [ged.conv./eis.reconv.] .
Rekening en verantwoording
3.26.
In reconventie vordert [ged.conv./eis.reconv.] de veroordeling van [eis.conv./verw.reconv.] tot het afleggen van rekening en verantwoording met betrekking tot de geldstroom in de erfenisprocedure, volledig onderbouwd met documenten/bankafschriften en op straffe van een dwangsom. [ged.conv./eis.reconv.] stelt dat [eis.conv./verw.reconv.] wel een zeer globaal overzicht heeft verschaft, maar dat overzicht is voor [ged.conv./eis.reconv.] niet controleerbaar.
3.27.
[eis.conv./verw.reconv.] voert verweer tegen deze vordering. Zijn meest verstrekkende verweer is dat [ged.conv./eis.reconv.] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in deze vordering. Het beheer van de gelden heeft plaatsgevonden via de derdenrekening van [eis.conv./verw.reconv.] die aangehouden werd door de Stichting Beheer Derdengelden Hendriksadvocaten en deze stichting is geen partij in deze procedure. Verder betoogt [eis.conv./verw.reconv.] – kort samengevat – dat [ged.conv./eis.reconv.] geen recht en belang meer heeft bij deze vordering. Begin 2019 is er in voldoende mate rekening en verantwoording aan [ged.conv./eis.reconv.] afgelegd en toen heeft [eis.conv./verw.reconv.] ook met [ged.conv./eis.reconv.] afgerekend door middel van het overmaken van het na verrekening aan [ged.conv./eis.reconv.] toekomende bedrag. [ged.conv./eis.reconv.] is volgens [eis.conv./verw.reconv.] dan ook te laat met zijn vordering door bijna 5 jaar na afrekening nog rekening en verantwoording te vorderen. Ook heeft hij niet meer de beschikking over andere onderliggende stukken dan de stukken die hij heeft overgelegd. Hij vreest dan ook dat hij niet aan een eventuele veroordeling kan voldoen.
3.28.
De rechtbank stelt voorop dat vaststaat dat op de derdengeldrekening een bedrag van ruim € 1 miljoen is bijgeschreven, komend uit de nalatenschappen waarop [ged.conv./eis.reconv.] aanspraak maakte. Als onbetwist staat vast dat [eis.conv./verw.reconv.] daarvan een bedrag van ruim € 450.000,00 aan [ged.conv./eis.reconv.] heeft uitgekeerd. Verder heeft [eis.conv./verw.reconv.] ervoor gezorgd dat ingeschakelde advocaten en andere kosten gemoeid met het binnenhalen van de erfenissen zijn betaald. Begin januari 2019 stond er nog € 491.163,00 op de derdengeldrekening.
3.29.
Het meest verstrekkende verweer van [eis.conv./verw.reconv.] slaagt niet. Een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording kan worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht. In dit geval heeft tussen [eis.conv./verw.reconv.] en [ged.conv./eis.reconv.] een overeenkomst van opdracht bestaan op grond waarvan [eis.conv./verw.reconv.] , als advocaat/huisvriend grote bedragen uit twee erfenissen voor [ged.conv./eis.reconv.] heeft ontvangen en beheerd. Dat maakt dat [eis.conv./verw.reconv.] jegens [ged.conv./eis.reconv.] verplicht is om zich te verantwoorden over de geldstroom in de erfenisprocedure die via een door hem dan wel een aan hem gelieerde entiteit aangehouden derdengeldenrekening is verlopen. De vraag is of [eis.conv./verw.reconv.] dit afdoende heeft gedaan. Uit de overgelegde producties 10 tot en met 14 en 37 tot en met 39 volgt dat [eis.conv./verw.reconv.] aan het einde van de overeenkomst van opdracht op informele wijze rekening en verantwoording heeft afgelegd. Tegen deze wijze van het geven van rekening en verantwoording heeft [ged.conv./eis.reconv.] niet eerder geklaagd dan bij het indienen van de conclusie van eis in reconventie in deze procedure, ruim vier jaar later. In de conclusie van eis in reconventie volstaat [ged.conv./eis.reconv.] met het plaatsen van slechts enkele vraagtekens bij de destijds door [eis.conv./verw.reconv.] genoemde bedragen. Gelet op het tijdsverloop en alle door [eis.conv./verw.reconv.] overgelegde stukken met betrekking tot de erfeniskwestie had Van [ged.conv./eis.reconv.] echter verwacht mogen worden dat hij meer concreet en onderbouwd zou stellen wat er volgens hem niet klopt in de destijds door [eis.conv./verw.reconv.] verstrekte rekening en verantwoording. Dit heeft [ged.conv./eis.reconv.] niet, althans onvoldoende, gedaan. [eis.conv./verw.reconv.] heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij hierdoor geschaad is in zijn belangen. Volgens hem heeft hij van voor 2010 geen bankafschriften meer, is zijn administratie vanwege een aantal verhuizingen niet compleet en bovendien heeft hij [ged.conv./eis.reconv.] altijd laten zien wat er is betaald en binnengekomen. Dit alles maakt dat [eis.conv./verw.reconv.] ’ beroep op te laat klagen slaagt. Daarom zal deze reconventionele vordering worden afgewezen.
Beslagkosten
3.30.
De door [eis.conv./verw.reconv.] gevorderde beslagkosten worden afgewezen. Een deel van de gevorderde beslagkosten lijkt betrekking te hebben op het juridische geschil dat [eis.conv./verw.reconv.] met de vader van [ged.conv./eis.reconv.] heeft (gehad). In deze procedure is geen grondslag gesteld op basis waarvan moet worden aangenomen dat [ged.conv./eis.reconv.] deze kosten dient te betalen. Voor zover er beslagkosten worden gevorderd die betrekking hebben op het geschil dat [eis.conv./verw.reconv.] met [ged.conv./eis.reconv.] heeft, overweegt de rechtbank dat die kosten op grond van artikel 706 Rv worden afgewezen. Het gelegde beslag is onrechtmatig nu de vorderingen waarvoor het beslag is gelegd niet toewijsbaar zijn.
Proceskosten
3.31.
[eis.conv./verw.reconv.] is de partij die (grotendeels) ongelijk krijgt in conventie en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in conventie aan de zijde van [ged.conv./eis.reconv.] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
3.967,50
(1,50 punten × € 2.645,00)
Totaal
6.244,50
3.32.
[ged.conv./eis.reconv.] is de partij die (grotendeels) ongelijk krijgt in reconventie en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in conventie aan de zijde van [eis.conv./verw.reconv.] als volgt vastgesteld:
- salaris advocaat
897,00
(1,50 punten × € 598,00)
Totaal
897,00
3.33.
De door [eis.conv./verw.reconv.] in reconventie gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
3.34.
Ook ten aanzien van de proceskostenveroordeling in conventie geldt dat de nakosten onderdeel uit maken van de proceskosten. Deze kosten worden in conventie eveneens toegewezen.

4.De beslissing in conventie en reconventie

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [eis.conv./verw.reconv.] en [ged.conv./eis.reconv.] alle noodzakelijke medewerking te verlenen om de deken van het arrondissement Amsterdam te instrueren om uit het door hem aangehouden depot een bedrag van € 1.270,50 aan [eis.conv./verw.reconv.] te voldoen en het resterende bedrag aan [ged.conv./eis.reconv.] ;
4.2.
veroordeelt [eis.conv./verw.reconv.] in de proceskosten in conventie, aan de zijde van [ged.conv./eis.reconv.] tot dit vonnis vastgesteld op € 6.244,50,
4.3.
veroordeelt [eis.conv./verw.reconv.] in de na dit vonnis in conventie ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eis.conv./verw.reconv.] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
4.4.
veroordeelt [ged.conv./eis.reconv.] in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van [eis.conv./verw.reconv.] tot dit vonnis vastgesteld op € 897,00,
4.5.
veroordeelt [ged.conv./eis.reconv.] in de na dit vonnis in reconventie ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eis.conv./verw.reconv.] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. de Kerpel-van de Poel en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.
Coll: cl

Voetnoten

1.Gepubliceerd onder ECLI:NL:RBAMS:2020:7616.
2.R.o. 4.2 tot en met 4.11. en 4.14.
3.R.o. 4.10.
4.R.o. 4.13.
5.R.o. 4.14.
6.R.o. 4.15 en 4.16.
7.R.o. 4.16.
8.R.o. 4.17.
9.R.o. 4.18.
10.R.o. 4.19. en 4.20.
11.R.o. 4.21.
12.Gerechtshof Amsterdam 28 december 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4176.
13.Rechtbank Gelderland 10 mei 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2687.
14.HR 19 november 1993, NJ 1994,175 (Van Raalte/SH Beheer).
15.Zie ook HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7481
16.Gerechtshof Amsterdam 25 april 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:959.