ECLI:NL:GHAMS:2021:4176

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
200.296.233/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van appellant in zijn hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2020. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.A.M.H. Vink, heeft hoger beroep ingesteld tegen twee vonnissen van de rechtbank, waarbij de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. S.M. van de Weijer en mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, als gedaagden zijn opgetreden. De zaak betreft de ontvankelijkheid van de appellant in zijn hoger beroep, waarbij de geïntimeerden hebben aangevoerd dat de appeldagvaarding niet tijdig is betekend. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant in zijn dagvaarding van 3 november 2020 alleen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in zaak b, en dat het herstelexploot van 22 december 2020 te laat is ingediend voor het vonnis in zaak a. Hierdoor heeft het hof de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis in zaak a, maar heeft het hem wel ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis in zaak b. De beslissing over de proceskosten in de incidenten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal verder worden behandeld met betrekking tot zaak b, waarbij de appellant is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.296.233/01
zaak-/rolnummers rechtbank Amsterdam : C/13/666896 / HA ZA 19-558 en
C/13/667150 / HA ZA 19-592
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 december 2021
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. C.A.M.H. Vink te ’s-Hertogenbosch,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. S.M. van de Weijer te Amsterdam,

2. [geïntimeerde 2] ,

wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] - afzonderlijk [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] - genoemd.
Tot goed begrip wordt allereerst het volgende vermeld:
De rechtbank Amsterdam heeft op 5 augustus 2020 twee vonnissen gewezen:
- een onder zaak-/rolnummer C/13/666896/ HA ZA 19/558, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde 2] als gedaagde (hierna: het vonnis in zaak a);
- een onder zaak-/rolnummer C/13/667150 HA ZA 19/592, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie en verweerder in reconventie, [geïntimeerden] als gedaagden in conventie, en [geïntimeerde 2] als eiser in reconventie (hierna: het vonnis in zaak b).

1.Het verloop van het geding

Bij exploot van 3 november 2020 heeft [appellant] [geïntimeerden] gedagvaard om op 30 maart 2021 voor dit hof te verschijnen. Daarbij is [geïntimeerden] door de betrokken deurwaarder aangezegd “
dat mijn requirant hierbij hoger beroep instelt tegen het vonnis van 5 augustus 2020 door de rechtbank Amsterdam zaak-/rolnummer C/13/667150 HA ZA 19/592 tussen mijn requirant als eiser, en de gerequireerden als gedaagden gewezen en ter openbare terechtzitting van 24 juni 2015 uitgesproken”.Hij heeft geconcludeerd “de vorderingen van appellant alsnog toe te kennen”.
Op 22 december 2020 heeft [appellant] een herstelexploot uitgebracht. Hierbij heeft [appellant] aangezegd, kort gezegd, dat het exploot van 3 november 2020 een verschrijving bevat, die wordt hersteld, doordat, voor (de uitspraakdatum) 24 juni 2015 dient te worden gelezen 5 augustus 2020. Verder heeft [appellant] aangezegd, kort gezegd, dat onder de bij exploot van 3 november 2020 gedane (hiervoor geciteerde) aanzegging
“tevens begrepen dient te worden het op diezelfde datum en door dezelfde rechtbank uitgesproken vonnis met zaak- en rolnummer C/13/666896/ HA ZA 19-558”.
[appellant] heeft de zaken op de rol van 30 maart 2021 niet aangebracht. Op 12 april 2021 heeft hij een exploot uitgebracht, waarbij hij [geïntimeerden] heeft opgeroepen om op 28 december 2021 voor dit hof te verschijnen.
[geïntimeerden] hebben op 18 juni 2021 een anticipatie-exploot uitgebracht en [appellant] aangezegd om op 29 juni 2021 voor dit hof te verschijnen. [geïntimeerden] hebben de zaak aanhangig gemaakt op de rol van 29 juni 2021.
Op de eerstdienende dag hebben [geïntimeerden] beiden een (afzonderlijke) incidentele conclusie genomen.
Daarop heeft [appellant] , onder overlegging van producties, bij afzonderlijke conclusies van antwoord in de beide incidenten gediend.
Ten slotte is arrest gevraagd in de incidenten.
[geïntimeerde 1] heeft in het door hem opgeworpen incident geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellant] in zijn hoger beroep tegen het vonnis in zaak a en het vonnis in zaak b, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
[geïntimeerde 2] heeft in het door hem opgeworpen incident geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellant] in zijn hoger beroep tegen het vonnis in zaak a, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
[appellant] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vorderingen van [geïntimeerden]

2.Beoordeling

Ontvankelijkheid van [appellant] in zijn hoger beroep tegen het vonnis in zaak a.

2.1
[geïntimeerden] hebben aangevoerd dat (aan hen) niet tijdig een appeldagvaarding is betekend met betrekking tot het vonnis in zaak a.
2.2
[appellant] heeft aangevoerd dat hij bij dagvaarding van 3 november 2020 heeft bedoeld - en dit kon ook uit die dagvaarding worden opgemaakt - hoger beroep in te stellen tegen zowel het vonnis in zaak a als het vonnis in zaak b. Het in de dagvaarding ontbreken van de vermelding van het zaak-/rolnummer C/13 /666896/ HA ZA 19/558 is tijdig hersteld bij herstelexploot van 22 december 2020, aldus [appellant] .
2.3
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 339 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de beroepstermijn in de onderhavige zaak drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis.
2.4
Het hof kan het exploot van dagvaarding van 3 november 2020, zoals onder 1 geciteerd, niet anders lezen dan dat [appellant] daarbij alleen in hoger beroep is gekomen tegen het vonnis in zaak b. Voor zover [appellant] heeft bedoeld bij het exploot van 22 december 2020 alsnog hoger beroep in te stellen tegen het vonnis in zaak a geldt dat dit te laat is gebeurd. De beroepstermijn liep in dit geval namelijk af op 5 november 2020. Het herstelexploot is op 22 december 2020, derhalve na afloop van de beroepstermijn, uitgebracht. Al hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat termijnen als de onderhavige strikt dienen te worden toegepast. Dit brengt mee dat [appellant] in zijn hoger beroep tegen het vonnis in zaak a niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Ontvankelijkheid van [appellant] in zijn hoger beroep tegen het vonnis in zaak b (voor zover [geïntimeerde 1] daarbij als procespartij is betrokken).
2.5
[geïntimeerde 1] heeft aangevoerd dat [appellant] in zijn hoger beroep tegen het vonnis in zaak b niet ontvankelijk moet worden verklaard voor zover [geïntimeerde 1] daarbij als procespartij is betrokken, omdat er blijkens overweging 4.7 van dat vonnis geen beslissing is genomen ten aanzien van [geïntimeerde 1] .
2.6
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.7
Bij het vonnis in zaak b heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de vorderingen in conventie afgewezen en [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerden] en de nakosten van [geïntimeerde 1] veroordeeld. Wat er ook zij van hetgeen [geïntimeerde 1] in dit kader heeft aangevoerd, in het dictum staat een kostenveroordeling met betrekking tot [geïntimeerde 1] . Daartegen kan [appellant] in hoger beroep opkomen. [appellant] heeft tegen het vonnis in zaak b tijdig hoger beroep ingesteld, zodat [appellant] in zijn hoger beroep tegen dat vonnis kan worden ontvangen, (ook) voor zover [geïntimeerde 1] daarbij als geïntimeerde is betrokken.
2.8
Het hof zal in de incidenten (en in zoverre in de hoofdzaak) [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep tegen het vonnis in zaak a en het meer of anders gevorderde afwijzen.
2.9.
De beslissing over de proceskosten in de incidenten zal worden aangehouden tot het eindarrest in zaak b.
2.10.
De hoofdzaak loopt alleen door met betrekking tot zaak b en zal worden verwezen naar de rol voor memorie van grieven door [appellant] .

3.Beslissing

Het hof:
in de incidenten en in de hoofdzaak:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het bestreden vonnis met zaaknummer C/13/666896/ HA ZA 19/558;
in de incidenten:
wijst het meer of anders gevorderde af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak in zaak b;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 8 februari 2022 voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant] (in zaak b);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en J.W. Hoekzema en uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer op 28 december 2021.