In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2020. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.A.M.H. Vink, heeft hoger beroep ingesteld tegen twee vonnissen van de rechtbank, waarbij de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. S.M. van de Weijer en mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, als gedaagden zijn opgetreden. De zaak betreft de ontvankelijkheid van de appellant in zijn hoger beroep, waarbij de geïntimeerden hebben aangevoerd dat de appeldagvaarding niet tijdig is betekend. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant in zijn dagvaarding van 3 november 2020 alleen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in zaak b, en dat het herstelexploot van 22 december 2020 te laat is ingediend voor het vonnis in zaak a. Hierdoor heeft het hof de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis in zaak a, maar heeft het hem wel ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis in zaak b. De beslissing over de proceskosten in de incidenten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal verder worden behandeld met betrekking tot zaak b, waarbij de appellant is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven.