ECLI:NL:RBGEL:2023:7111

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
05/218097-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens mensensmokkel en illegaal verblijf

Op 21 december 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel en het helpen van illegale vreemdelingen bij hun verblijf in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met zijn mededader, vrouwen uit Zuid-Amerika hielp bij hun illegale verblijf in Nederland, waarbij hij hen onderdak bood en hen naar seksafspraken bracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat deze vrouwen wederrechtelijk in Nederland verbleven en dat hij uit winstbejag handelde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte bewezen dat hij twee vrouwen behulpzaam was bij hun verblijf in Nederland. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en een taakstraf van 60 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als vader en zijn fulltime baan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de initiatiefnemer was van de strafbare feiten, maar dat hij wel een substantiële rol had gespeeld in het faciliteren van het illegale verblijf van de vrouwen. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partijen, maar verklaarde hen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat er onvoldoende bewijs was voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/218097-20
Datum uitspraak : 21 december 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. W.J. Backer, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.
1.1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1) Mensensmokkel (combinatie illegale toegang/doorreis + verblijf Nederland)
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juni 2019 tot en met 28 augustus 2020 telkens te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Haarlemmermeer, althans in Nederland,
(lid 4)
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
telkens een ander of anderen, te weten:
- [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 1] (Venezuela) en/of
- [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 2] (Venezuela) en/of
- [naam 3] , geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 3] (Venezuela) en/of
- [naam 4] , geboren op [geboortedatum 5] te [geboorteplaats 4] (Venezuela)
(lid 1)
behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van
toegang tot of doorreis door Nederlanden/of Frankrijk en/of Spanje (zijnde lidstaten van de Europese Unie), of voornoemde persoon daartoe telkens gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
en/of
(lid 2)
uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van
verblijf in Nederlanden voornoemde persoon daartoe telkens gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
terwijl hij, verdachte en of zijn mededaders, wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis of dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte en/of diens mededader(s)
  • die [naam 1] en/of die [naam 2] en/of die [naam 3] en/of die [naam 4] , die zich toen in het buitenland bevond(en), benaderd om in Nederland voor hem en/of diens mededader(s) als assistent en/of in de prostitutie te werken en/of
  • voor die [naam 1] een vliegticket geregeld en/of betaald van Madrid naar Amsterdam en/of
  • voor die [naam 2] een vliegticket geregeld en/of betaald van Fuerteventura naar Amsterdam en/of
  • voor die [naam 3] een vliegticket geregeld en/of betaald van Barcelona(-El Prat) naar Amsterdam en/of
  • voor die [naam 4] een ticket voor de [busmaatschappij] geregeld en/of betaald van Barcelona naar Amsterdam Sloterdijk en/of
  • die [naam 1] en/of [naam 3] bij aankomst op Schiphol, opgehaald of op laten halen van het vliegveld en/of naar een locatie in Nederland heeft gebracht of laten brengen en/of
  • voor [naam 1] en/of die [naam 2] en/of die [naam 3] en/of die [naam 4] onderdak geregeld in Amsterdam ( [adres 2] en/of [adres 3] ) en/of Apeldoorn ( [adres 4] ) en/of
  • voor die [naam 1] en/of die [naam 2] en/of die [naam 3] seksadvertenties aangemaakt en/of erotische foto’s gevraagd/ontvangen ten behoeve van die seksadvertenties en/of contacten gelegd teneinde haar/hen aan het werk te helpen en/of klanten voor haar/hen geregeld en/of haar/hen te werk gesteld als prostituee(s) en/of taxiritten voor haar/hen geregeld om naar seksafspraken te gaan (en daarvan meegeprofiteerd) en/of
  • die [naam 1] geïnstrueerd hoe te verklaren bij een controle/navraag door de Nederlandse autoriteiten.
(lid 4)
terwijl verdachte daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
Feit 2) Mensensmokkel (illegaal verblijf in Nederland)
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juni 2019 tot en met 28 augustus 2020 telkens te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Haarlemmermeer, althans in Nederland,
(lid 4)
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
telkens een ander of anderen, te weten:
- [naam 5] , geboren op [geboortedatum 6] te [geboorteplaats 3] (Venezuela) en/of
- [naam 6] , geboren op [geboortedatum 7] te [geboorteplaats 2] (Venezuela) en/of
- [naam 7] , geboren op [geboortedatum 8] te Colombia en/of
- [naam 8] , geboren op [geboortedatum 9] te [geboorteplaats 5] (Venezuela) en/of
- [naam 9] , geboren op [geboortedatum 10] te [geboorteplaats 3] (Venezuela) en/of
- [naam 10] , geboren op [geboortedatum 11] te [geboorteplaats 4] (Venezuela) en/of
- [naam 11] , geboren op [geboortedatum 12] te [geboorteplaats 6] (Colombia) en/of
(lid 2)
uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van
verblijf in Nederlanden voornoemde persoon daartoe telkens gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
terwijl hij, verdachte en of zijn mededaders, wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte en/of diens mededader(s)
voornoemde personen Nederland binnen gebracht en/of onderdak geboden in Amsterdam ( [adres 5] en/of [straat 5] ) en/of erotische foto’s van hen gevraagd/ontvangen ten behoeve van seksadvertenties en/of seksadvertenties aangemaakt en/of onderhouden en/of contacten gelegd teneinde hen aan het werk te helpen en/of klanten voor hen geregeld en/of hen te werk gesteld als prostituee en/of taxiritten voor hen geregeld om naar de seksafspraken te gaan en/of verdachte hen naar seksafspraken heeft gebracht (en daarvan meegeprofiteerd)
(lid 4)
terwijl verdachte daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
Feit 3) Illegale vreemdeling arbeid laten verrichten (beroep/gewoonte)
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juni 2019 tot en met 28 augustus 2020 telkens te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Haarlemmermeer, althans in Nederland,
(lid 4)
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
telkens een ander of anderen, te weten:
- [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 1] (Venezuela) en/of
- [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 2] (Venezuela) en/of
- [naam 3] , geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 3] (Venezuela) en/of
- [naam 4] , geboren op [geboortedatum 5] te [geboorteplaats 4] (Venezuela)
- [naam 5] , geboren op [geboortedatum 6] te [geboorteplaats 3] (Venezuela) en/of
- [naam 6] , geboren op [geboortedatum 7] te [geboorteplaats 2] (Venezuela) en/of
- [naam 7] , geboren op [geboortedatum 8] te Colombia en/of
- [naam 8] , geboren op [geboortedatum 9] te [geboorteplaats 5] (Venezuela) en/of
- lndiani Deyalit [naam 9] , geboren op [geboortedatum 10] te [geboorteplaats 3] (Venezuela) en/of
- [naam 10] , geboren op [geboortedatum 11] te [geboorteplaats 4] (Venezuela) en/of
- [naam 11] , geboren op [geboortedatum 12] te [geboorteplaats 6] (Colombia) en/of
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling, arbeid
(bestaande uit assistent-/prostitutiewerkzaamheden)heeft laten verrichten, terwijl hij, verdachte wist, althans ernstige reden had om te vermoeden, dat de toegang of dat verblijf in Nederland wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- voornoemde personen laten werken als assistent en/of prostituee voor zijn/hun prostitutiebedrijf, en met dat doel voor haar/hen seksadvertenties aangemaakt en/of erotische foto’s gevraagd/ontvangen ten behoeve van die seksadvertenties en/of contacten gelegd teneinde haar/hen aan het werk te helpen en/of klanten voor haar/hen geregeld en/of haar/hen te werk gesteld als prostituee(s) en/of taxiritten voor haar/hen geregeld om naar seksafspraken te gaan
(artikel 197c)
terwijl verdachte daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
1.2. Verbetering misslag in de tenlastelegging van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van de rechter ligt om in de tekst van een tenlastelegging voorkomende misslagen te verbeteren, indien verdachte daardoor niet in zijn verdediging wordt geschaad. Dit betreft geen wijziging van de tenlastelegging in de zin van artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), maar slechts een vaststelling van de juiste inhoud van de tenlastelegging waarvoor geen medewerking van het Openbaar Ministerie of van de verdachte is vereist (Hoge Raad 30 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3662).
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier, het verhandelde ter zitting, en de tekst van het onder 2 tenlastegelegde – in het bijzonder het onderdeel "uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en voornoemde persoon daartoe telkens gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft“ – af dat deze tenlastelegging, voor zover hier van belang, onmiskenbaar is toegesneden op het in artikel 197a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) strafbaar gestelde – kort gezegd – behulpzaam zijn bij het verschaffen van verblijf in Nederland.
Om tot een eventuele bewezenverklaring van dit feit te komen is vereist dat de verdachte weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat het verblijf van de desbetreffende persoon wederrechtelijk is. Dit is echter niet in de tenlastelegging opgenomen. In de tenlastelegging is opgenomen “terwijl hij, verdachte en of zijn mededaders, wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was”. De rechtbank beschouwt dit als een kennelijke misslag, nu de tenlastelegging niet alleen onmiskenbaar is toegesneden op artikel 197a, tweede lid, Sr, maar ook nu de behulpzaamheid bij de toegang tot Nederland en de doorreis door Nederland (of andere in artikel 197a, eerste lid, bedoelde landen) onder feit 1 reeds expliciet aan verdachte ten laste is gelegd. De rechtbank zal het onderdeel "terwijl hij, verdachte en of zijn mededaders, wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was" dan ook verbeterd lezen, in die zin dat in plaats daarvan wordt gelezen: "terwijl hij, verdachte en of zijn mededaders, wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was".
Verdachte wordt door de verbeterde lezing van de tenlastelegging niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat door deze misslag onduidelijkheid bij verdachte heeft bestaan over hetgeen hem wordt verweten.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de onder feit 1 ten laste gelegde behulpzaamheid bij toegang tot/doorreis door Nederland (en/of andere landen, artikel 197a lid 1 Sr).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van alle drie de ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken.
Met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde behulpzaamheid bij het verblijf van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen in Nederland heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen materiële of intellectuele bijdrage van enig gewicht heeft geleverd bij dit feit. Voor zover verdachte vanuit behulpzaamheid en loyaliteit incidenteel iemand ergens heeft opgehaald of afgezet, levert dit geen mensensmokkel op. Bij verdachte was immers geen sprake van winstbejag, noch van opzet c.q. culpa met betrekking tot de verblijfsstatus van die vrouwen. Daarnaast zijn er in het dossier geen aanwijzingen te vinden dat verdachte betrokken was bij enige huisvesting van vrouwen in het appartement aan de [straat 1] of in het appartement aan de [straat 5] .
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde tewerkstellen van illegale vreemdelingen heeft de raadsman bepleit dat het enkele incidenteel aanmaken van een seksadvertentie op [website 1] door verdachte onvoldoende is om te kunnen spreken van het tewerkstellen van een illegale vreemdeling. Er is geen sprake van een relevante arbeidsrechtelijke verhouding tussen verdachte en de in de tenlastelegging genoemde vrouwen en bovendien nam verdachte hiermee enkel een taakje uit handen van zijn partner en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ).
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal, gelet op de onderlinge samenhang tussen de feiten en omwille van de overzichtelijkheid van het vonnis, de feiten 1 tot en met 3 gezamenlijk bespreken. Eerst zal de rechtbank enkele overwegingen wijden aan het juridisch kader van de ten laste gelegde feiten. Vervolgens zal de rechtbank met betrekking tot iedere in de tenlastelegging genoemde vrouw – in de volgorde van de tenlastelegging – de voor het tenlastegelegde relevante feiten en omstandigheden vaststellen. Daarbij zal de rechtbank, gelet op de wijze van ten laste leggen, niet alleen ingaan op de eventuele rol van verdachte, maar nadrukkelijk ook op de rol van [medeverdachte] . Daarna zal de rechtbank tussenconclusies trekken met betrekking tot de ten laste gelegde feiten. Vervolgens zal de rechtbank de juridisch relevante bestanddelen van de tenlastelegging bespreken, te beginnen met het ten laste gelegde in vereniging plegen van de feiten. Tot slot zal de rechtbank de vraag beantwoorden of en in hoeverre de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Juridisch kader feiten 1 en 2
Voor mensensmokkel is vereist dat de verdachte, al dan niet uit winstbejag, behulpzaam is geweest een persoon toegang tot of doorreis door of verblijf te verschaffen in Nederland of een andere lidstaat van de EU, of betrokkene daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden, dat de toegang of doorreis of het verblijf wederrechtelijk is. Voor hulp bij illegaal verblijf (art. 197a lid 2 Sr) is het winstbejag een vereiste.
Een beroep of gewoonte maken als bedoeld in artikel 197a Sr duidt erop dat verdachte zich vaker en met enige regelmaat, al dan niet beroepsmatig, schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel of behulpzaamheid bij het wederrechtelijk verblijf.
Juridisch kader feit 3
Artikel 197b Sr stelt strafbaar om iemand die illegaal in Nederland verblijft krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid te laten verrichten. Op grond van artikel 12 eerste lid onder c van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen vervalt het verblijfsrecht of recht op oponthoud in Nederland als er voor een werkgever wordt gewerkt.
Een beroep of gewoonte maken als bedoeld in artikel 197c Sr duidt erop dat verdachte zich vaker en met enige regelmaat, al dan niet beroepsmatig schuldig heeft gemaakt aan het krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid laten verrichten van iemand die illegaal in Nederland verblijft.
De in de tenlastelegging genoemde vrouwen
[naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 1] (Venezuela) (hierna: [naam 1] )
[naam 1] heeft verklaard dat zij, voordat zij naar Nederland kwam, door [medeverdachte] benaderd was om als haar assistente te gaan werken. [medeverdachte] had een escortonderneming en werkte met illegale prostituees. [medeverdachte] zorgde ervoor dat de meisjes naar Nederland kwamen en betaalde hun reis. Daarnaast zorgde zij ervoor dat de meisjes in een appartement terecht kwamen. Aanvankelijk werkte [naam 1] als de assistente van [medeverdachte] , maar uiteindelijk werkte zij ook zelf als escort/prostituee. Toen zij vanuit Spanje aankwam op Schiphol, werd zij opgehaald door een Turkse taxichauffeur. Dit was een vertrouweling van [medeverdachte] . Deze taxichauffeur werd in voorkomend geval ook door [medeverdachte] gebeld om vrouwen weg te brengen naar klanten en weer op te halen. Dat gebeurde ook ’s nachts. Het telefoonnummer van deze taxichauffeur stond in de telefoon van [naam 1] opgeslagen als ‘Taxi Use’. [naam 1] werkte in Apeldoorn, waar verdachte en [medeverdachte] woonden, maar ook op andere plekken, al dan niet samen met andere meisjes. Als [naam 1] escortwerk had gedaan bij een klant thuis, al dan niet samen met andere meisjes, dan belde(n) zij [medeverdachte] en kwam [medeverdachte] haar/hen ophalen. Als [naam 1] escortwerk verrichtte, kreeg zij 50% van de opbrengst en [medeverdachte] 50% van de opbrengst. Deze financiële afspraak gold voor alle vrouwen die voor [medeverdachte] werkten. [medeverdachte] regelde alles. Zij plaatste de afbeelding van de vrouwen op een pagina om klanten te werven. Deze pagina heette ‘ [pagina] ’. [medeverdachte] betaalde verder de huur van het appartement aan de [straat 1] in Amsterdam waar de vrouwen werden geplaatst en waar [naam 1] zelf ook had verbleven. Ook betaalde [medeverdachte] de huur van het huis in Apeldoorn waar niemand van de vrouwen kwam, behalve [naam 1] . [medeverdachte] droeg ook zorg voor alle problemen. Er was, los van de [straat 1] , nog een appartement, maar daar waren problemen mee. Dit appartement was gelegen in een straat met een naam die leek op ‘ [straat 5] ’ in Amsterdam. Hier verbleven ook escortvrouwen. Daarnaast was er een oudere dame. Zij was het kindermeisje voor de baby van verdachte en [medeverdachte] . Deze oudere dame woonde voornamelijk in Apeldoorn, samen met verdachte, [medeverdachte] en [naam 1] zelf. Zij zorgde voor de baby, maar maakte ook de woning in Apeldoorn en de appartementen in Amsterdam schoon. Alle escortafspraken werden via [medeverdachte] gemaakt. [naam 1] wisselde het escortwerk en het werk als assistente af. Zij deed dit vanaf november/december 2019 tot het moment dat zij op de luchthaven werd aangetroffen. Zij was die dag naar de luchthaven gebracht door een andere vertrouweling van [medeverdachte] die taxi reed. De nacht voordat [naam 1] naar de luchthaven werd gebracht, verbleef zij in het appartement aan de [straat 1] . De taxichauffeur die haar bracht was een keer aangehouden omdat hij twee vrouwen bij zich had die veel geld bij zich hadden.
Over de man van [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) heeft [naam 1] verklaard dat hij verbitterd, een beetje zuur en heel gereserveerd is. Verdachte had gezien hoe heel veel vrouwen die voor [medeverdachte] werkten haar ergens mee bedrogen hadden. Hij zag dat [naam 1] dit niet deed en accepteerde daarom dat zij voor langere periode in hun huis verbleef. [naam 1] heeft verder verklaard dat verdachte het verdiende geld wel eens kwam ophalen bij de vrouwen, maar vaak werd het overgemaakt naar de Spaanse bankrekening van [medeverdachte] . Als de verdachte het geld ophaalde, gebeurde dit bij het appartement waar de vrouwen verbleven. Verdachte ging vaak met [naam 1] mee als zij bijvoorbeeld geld moest ophalen.
[naam 1] meldde zich op 9 maart 2020 bij grensdoorlaatpost Vertrek 3 op luchthaven Schiphol met het verzoek tot uitreis uit het Schengengebied naar Jakarta (Indonesië). Hierbij overhandigde [naam 1] een paspoort. Aan de hand van de stempels op dit paspoort constateerde verbalisant [verbalisant 1] van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) dat [naam 1] van 17 oktober 2019 tot en met 5 december 2019 en van 9 december 2019 tot en met 9 maart 2020 in het Schengengebied had verbleven.
De KMar heeft bij de Passagiersinformatie-eenheid Nederland (hierna: Pi-NL) alle historische gegevens van de gemaakte boekingen op naam van [naam 1] gevorderd over de periode van 9 september 2019 tot en met 9 maart 2020. Uit deze gegevens bleek onder andere dat [naam 1] op 9 november 2019 van Barcelona naar Amsterdam is gevlogen. Het vliegticket voor deze reis was betaald met een MasterCard creditcard met nummer [nr 1] en verloopdatum oktober 2022. Verder bleek uit de ontvangen gegevens dat op naam van [naam 1] een vliegticket was geboekt voor een reis op 9 maart 2020 van Amsterdam naar Taiwan en vervolgens naar Jakarta. Dit vliegticket was betaald met een [creditcard] creditcard met nummer [nr 2] en verloopdatum mei 2025.
Onder [medeverdachte] is op 28 augustus 2020 onder andere een MasterCard debitcard van de bank [bank] in beslag genomen. Deze kaart staat op naam van [moeder] en is voorzien van nummer [nr 3] . De verloopdatum is 1 oktober 2022. [moeder] is de moeder van [medeverdachte] .
Verdachte heeft verklaard dat hij het vliegticket van [naam 1] voor de vlucht van Amsterdam via Taiwan naar Jakarta heeft geboekt en betaald.
Onder [naam 1] is een Apple iPhone 11 in beslag genomen. In deze telefoon stond telefoonnummer [telefoonnummer 1] opgeslagen onder de naam ‘Mi Numero Agency’. Dit telefoonnummer is door de KMar op 12 maart 2020 op internet opgezocht. Hieruit bleek dat op [website 1] een seksadvertentie geplaatst was waaraan dit telefoonnummer gekoppeld was. Op het profiel van deze seksadvertentie stonden onder andere foto’s van [naam 1] in lingerie. Op dit profiel stond als werkomgeving Amsterdam en werd aangegeven dat [naam 1] zeven dagen in de week beschikbaar was. Toen de KMar op 13 maart 2020 nogmaals zocht, kon de seksadvertentie niet meer gevonden worden. Via de app ‘ [app] ’ die door de politie is ontwikkeld konden door de KMar ook historische seksadvertenties op [website 1] opgezocht worden. Hieruit bleek dat de seksadvertentie met foto’s van [naam 1] actief was geweest met als werkomgevingen Amersfoort, Zwolle, Amsterdam, Apeldoorn, Hilversum, Utrecht en Deventer. De seksadvertentie was voor het eerst aangemaakt op vrijdag 15 november 2019 en de laatste wijziging was op 9 maart 2020 aangebracht. In totaal waren er bij de advertentie 43 verschillende foto’s van [naam 1] gebruikt.
In een WhatsApp-gesprek dat op de Apple iPhone 11 van [naam 1] is aangetroffen tussen [naam 1] en de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] (opgeslagen als ‘Taxi Use’) stuurde [naam 1] op 21 januari 2020 om 20.51 uur: “Ik ben bij [moeder] , schat. Bij haar thuis”. Van 21 januari 2020 om 20.49 uur tot 22 januari 2020 om 9.51 uur gaf de iPhone 11 van [naam 1] een GPS-signaal af aan de [adres 4] . Verdachte stond op dat moment ingeschreven aan de [adres 6] .
Op 10 maart 2020 werd onder [naam 1] ook een Apple iPhone 7 in beslag genomen. In deze telefoon is onder andere een WhatsApp-gesprek aangetroffen met de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] (opgeslagen als ‘Mi Numero Amsterdam’). De KMar heeft aannemelijk geacht dat dit telefoonnummer bij [medeverdachte] in gebruik was. Op 15 december 2019 stuurde ‘Mi Numero Amsterdam’ naar [naam 1] dat zij zich niet officiëler wilde uitgeven als escortbureau, omdat zij geen problemen wilde met de politie, want de politie zou anders belasting willen innen omdat ‘het’ legaal was hier. Verder gaf ‘Mi Numero Amsterdam’ aan dat wanneer je ‘het’ particulier doet, je dan moet zeggen dat je op vakantie bent en dat je niets slechts aan het doen bent, maar dat je simpelweg zonder geld bent komen te zitten en daarom besloten hebt om te werken, maar dat je op het punt staat te vertrekken. Dan kunnen ‘ze’ je niets maken. Verder gaf ‘Mi Numero Amsterdam’ aan dat je belasting moet betalen wanneer je buitenshuis werkt en dat je ook kunt zeggen dat je net bent aangenomen en dat je je daarom nog niet hebt ingeschreven. Verder stuurde [naam 1] in het WhatsApp-gesprek meermalen foto’s van zichzelf naar ‘Mi Numero Amsterdam’ om toe te voegen aan haar pagina en gaf ‘Mi Numero Amsterdam’ meermalen aan dat er een klant was voor [naam 1] en dat er een taxi (onder andere ‘De Turk’) voor haar was geregeld.
[naam 1] kwam niet voor in het Vreemdelingen Basis Systeem (VBS), zodat zij tijdens haar verblijf in Nederland niet gerechtigd was om te werken. Voor haar was geen machtiging tot (voorlopig) verblijf afgegeven voor het doel arbeid.
De bewoners van het appartement aan de [adres 7] beschikten over een videodeurbel van het merk Ring. Met deze deurbel werden beelden opgenomen van het trapportaal waar enkel de woningen met huisnummers [.] en [.] aan grensden. De KMar heeft alle beschikbare beelden die door deze deurbel zijn gemaakt gevorderd. Op deze beelden is [naam 1] in de periode van februari 2020 tot en met juni 2020 vier keer waargenomen, [medeverdachte] twaalf keer en verdachte acht keer. [naam 1] is voor het laatst op 8 maart 2020 op de beelden te zien. Zij kwam toen aan met verdachte samen. Dertig minuten later vertrok verdachte. Uit de beelden blijkt niet wanneer [naam 1] vertrok.
Op de beelden van dezelfde Ring deurbel van juli en augustus 2020 zijn achttien verschillende vrouwen en acht verschillende onbekende mannen waargenomen. Verdachte is tien keer waargenomen en [verdachte] twee keer.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [naam 1] in ieder geval van 15 november 2019 tot en met 9 maart 2020 voor [medeverdachte] heeft gewerkt. [medeverdachte] had [naam 1] benaderd met de vraag of zij als haar assistente wilde komen werken. [naam 1] verrichtte uiteindelijk werkzaamheden als assistente, maar ook prostitutiewerkzaamheden voor [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft verder het vliegticket voor de reis van Barcelona naar Schiphol op 9 december 2019 voor [naam 1] gekocht. Toen [naam 1] op Schiphol aankwam, heeft [medeverdachte] haar door een taxichauffeur laten ophalen. Daarnaast heeft [medeverdachte] onderdak geregeld voor [naam 1] . Zij verbleef afwisselend in het appartement aan de [adres 5] en in de woning aan de [adres 6] . De rechtbank leidt verder uit het voorgaande af dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (Mi Numero Agency/Mi Numero Amsterdam) een telefoonnummer van [medeverdachte] was. Verdachte heeft dit ook niet betwist. [medeverdachte] heeft voor [naam 1] seksadvertenties gemaakt en daarvoor foto’s van haar ontvangen. Daarnaast heeft zij klanten voor [naam 1] geregeld en taxiritten van en naar deze klanten voor haar geregeld. Ook haalde [medeverdachte] [naam 1] zelf in voorkomend geval op. Tot slot heeft [medeverdachte] [naam 1] geïnstrueerd over wat zij kon verklaren als zij ooit vragen zou krijgen van de Nederlandse autoriteiten, om te voorkomen dat zij in de problemen zou komen.
Specifiek ten aanzien van verdachte stelt de rechtbank vast dat hij [naam 1] op 8 maart 2020 naar het appartement aan de [adres 5] heeft gebracht, één dag voordat zij probeerde Nederland te verlaten. Het vliegticket voor de vlucht op 9 maart 2020 van Amsterdam naar Taiwan is ook door verdachte gekocht. Verder heeft verdachte, samen met onder andere [naam 1] , in de woning aan de [adres 6] gewoond.
[naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] in [geboorteplaats 2] (Venezuela) (hierna: [naam 2] )
Op 28 augustus 2020 was het Sluisteam van de KMar aanwezig bij de woning aan de [adres 3] . In deze woning werden verdachte en [medeverdachte] aangehouden. Tijdens de doorzoeking van deze woning verscheen een vrouw bij de voordeur. Deze vrouw legitimeerde zich als [naam 2] en verklaarde onder andere dat zij sinds ongeveer twee weken in Nederland was en dat zij in de woning van verdachte en [medeverdachte] verbleef.
[naam 2] heeft in haar getuigenverhoor onder andere verklaard dat [medeverdachte] haar vliegticket had betaald om naar Nederland te komen. [naam 2] heeft verder foto’s en video’s van zichzelf naar [medeverdachte] gestuurd.
De KMar heeft bij Pi-NL alle historische gegevens van gemaakte boekingen, onder andere op naam van [naam 2] , over de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020 gevorderd. Uit de van Pi-NL ontvangen gegevens volgt dat op naam van [naam 2] een vlucht op 13 augustus 2020 van Fuerteventura airport naar Amsterdam Schiphol is geboekt.
Onder [medeverdachte] is op 28 augustus 2020 een Apple iPhone 11 in beslag genomen, voorzien van telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Op deze telefoon is onder andere een WhatsApp-gesprek aangetroffen met de gebruiker van telefoonnummer + [telefoonnummer 4] (opgeslagen als ‘ [naam 2] ’). Dit gesprek liep van 1 mei 2020 tot en met 27 augustus 2020. In dit gesprek stuurde [medeverdachte] op 12 juli 2020 naar ‘ [naam 2] ’ dat er vijf vrouwen kwamen, waarop [medeverdachte] twee foto’s stuurde van vrouwen die kwamen. ‘ [naam 2] ’ antwoordde hierop dat zij [medeverdachte] zou komen helpen als er weer gevlogen werd. Op 3 augustus 2020 liet ‘ [naam 2] ’ weten dat zij ging zoeken naar een vliegticket. Als zij er een gevonden had, zou zij dit aan [medeverdachte] laten weten, zodat zij geld kon lenen. Dit geld zou zij weer terugbetalen als zij in Nederland zou zijn. Toen ‘ [naam 2] ’ in het vliegtuig zat, stuurde zij een foto van zichzelf in het vliegtuig naar [medeverdachte] en vroeg zij het adres, waarop [medeverdachte] aangaf dat dit de [adres 3] was. Op 17 augustus 2020 vroeg [medeverdachte] aan ‘ [naam 2] ’ meer foto’s te sturen, waarop ‘ [naam 2] ’ meerdere foto’s van zichzelf stuurde. Verdachte liet vervolgens aan ‘ [naam 2] ’ weten dat er een klant was en stuurde het adres van de klant door. ‘ [naam 2] ’ liet daarop weten dat zij ging, waarna [medeverdachte] doorgaf dat 2 uur € 450 was en 3 uur € 650. Op 18 augustus vroeg ‘ [naam 2] ’ aan [medeverdachte] of zij een nepprofiel voor haar wilde aanmaken, waarop [medeverdachte] aangaf dat zij dit ging doen en vervolgens het wachtwoord doorgaf. Op 20 augustus 2020 liet verdachte aan ‘ [naam 2] ’ weten dat zij de telefoon van ‘ [naam 12] ’ moest gebruiken om foto’s van zichzelf en van ‘ [naam 12] ’ door te sturen naar een klant. Hierop stuurde ‘ [naam 2] ’ een foto van zichzelf in lingerie naar [medeverdachte] . Diezelfde dag liet [medeverdachte] weten dat er een klant was voor ‘ [naam 2] ’ en dat zij een taxi voor haar zou bellen. Op 21 augustus 2020 liet [medeverdachte] weer weten dat er een klant was voor ‘ [naam 2] ’ en haar vriendin. Deze klant wilde twee uur met beide meiden voor € 500. [medeverdachte] stuurde de contactgegevens door van de taxi die zij konden gebruiken (‘ [naam 13] ’ met telefoonnummer [telefoonnummer 5] ). Op 27 augustus 2020 liet [medeverdachte] weten een goede klant te hebben voor ‘ [naam 2] ’. ‘ [naam 2] ’ liet weten dat zij negen uur bij hem was verbleven en dat hij het geld wilde overmaken naar het rekeningnummer van [medeverdachte] . Hierna stuurde ‘ [naam 2] ’ een afbeelding van een overboeking van de rekening van de klant naar het Spaanse rekeningnummer op naam van [moeder] door.
[naam 2] kwam niet voor in het Vreemdelingen Basis Systeem (VBS), zodat zij tijdens haar verblijf in Nederland niet gerechtigd was om te werken. Voor haar was geen machtiging tot (voorlopig) verblijf afgegeven voor het doel arbeid.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [naam 2] op 13 augustus 2020 naar Nederland is gekomen. Het vliegticket naar Nederland is door [medeverdachte] betaald. [naam 2] verbleef in de woning van verdachte en [medeverdachte] . Voorafgaand aan de komst van [naam 2] naar Nederland, besprak zij met [medeverdachte] dat zij haar wilde komen helpen. Toen zij in Nederland was, regelde [medeverdachte] meermalen klanten voor haar. [medeverdachte] regelde ook de taxiritten naar de klanten toe. [naam 2] stuurde ook meerdere foto’s van zichzelf naar [medeverdachte] die bestemd waren voor klanten. Er is onder andere geld van een klant van [naam 2] overgemaakt naar het Spaanse rekeningnummer dat in gebruik was bij [medeverdachte] . Op 28 augustus 2020 werd [naam 2] aangetroffen bij de woning van verdachte en [medeverdachte] .
Gelet op deze vaststellingen, stelt de rechtbank vast dat [naam 2] naar Nederland kwam om voor [medeverdachte] te werken, en niet (enkel) om verdachte als vriendin te bezoeken.
[naam 3] , geboren op [geboortedatum 4] in [geboorteplaats 3] (Venezuela)
(hierna: [naam 3] )
De KMar heeft bij Pi-NL alle historische gegevens van gemaakte boekingen, onder andere op naam van [naam 3] , over de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 augustus 2020 gevorderd. Uit de van Pi-NL ontvangen gegevens volgt dat op naam van [naam 3] een vlucht op 12 augustus 2020 van Barcelona naar Amsterdam is geboekt.
In de Apple iPhone 11 die onder [medeverdachte] in beslag is genomen, is een WhatsApp-gesprek aangetroffen met de gebruiker van telefoonnummer + [telefoonnummer 6] (opgeslagen als ‘ [naam 3] ’). Dit gesprek liep van 9 april 2020 tot en met 18 augustus 2020. Op 9 april 2020 vroeg [medeverdachte] ‘ [naam 3] ’ om een foto van haar paspoort, waarop ‘ [naam 3] ’ een foto stuurde van een paspoort op naam van [naam 3] . Op 30 juni 2020 vroeg [medeverdachte] aan ‘ [naam 3] ’ om alvast mooie foto’s te laten maken in Madrid, waarop ‘ [naam 3] ’ twee foto’s aan verdachte toezond. Op 10 augustus 2020 vroeg verdachte aan ‘ [naam 3] ’ om haar gegevens, zodat zij een ticket kon boeken voor woensdag. Nadat ‘ [naam 3] ’ de gegevens van [naam 3] had doorgestuurd, stuurde [medeverdachte] een afbeelding aan ‘ [naam 3] ’ van een vlucht op 12 augustus 2020 om 9.10 uur van Barcelona naar Amsterdam. Op 12 augustus 2020 vroeg ‘ [naam 3] ’ aan [medeverdachte] of zij het adres wilde geven waar zij naar toe moest gaan als zij in Amsterdam was. [medeverdachte] gaf daarop het adres ‘ [adres 8] ’ door en stuurde het contact ‘ [naam 13] ’ met telefoonnummer [telefoonnummer 5] door. Deze persoon zou [naam 3] komen ophalen van de luchthaven. Op 12 augustus 2020 vroeg ‘ [naam 3] ’ hoe het hier in zijn werk ging: komen de klanten hierheen? Is het per keer? Hoeveel moeten ze betalen? [medeverdachte] gaf daarop aan dat de afspraken meer buitenshuis dan in huis plaatsvonden. Verder vroeg [medeverdachte] ‘ [naam 3] ’ een verificatiefoto te sturen die zij nodig had om een advertentie te kunnen maken. ‘ [naam 3] ’ stuurde hierop een foto van zichzelf met daarop een pak melk met houdbaarheidsdatum 14 augustus 2020. Later die dag vroeg ‘ [naam 3] ’ wat het adres was waar zij op dat moment verbleef, waarop [medeverdachte] antwoordde dat dit de [adres 9] was. Op 15 augustus 2020 liet ‘ [naam 3] ’ aan [medeverdachte] weten dat zij in het vliegtuig zat en misschien in oktober terug zou komen als er meer werk zou zijn, het seizoen beter zou worden en [medeverdachte] wat relaxter was.
In de Apple iPhone 11 die onder [medeverdachte] in beslag is genomen is verder een WhatsApp-gesprek aangetroffen met de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 5] (opgeslagen als ‘ [naam 13] ’). Dit gesprek liep van 18 april 2020 tot en met 27 augustus 2020. Op 12 augustus 2020 liet [medeverdachte] aan ‘ [naam 13] ’ weten dat er om 11.30 uur een nieuw meisje aankwam, genaamd [naam 3] . Verdachte vroeg of ‘ [naam 13] ’ haar wilde ophalen en met haar naar het appartement wilde gaan om de andere vrouwen te begroeten. ‘ [naam 13] ’ liet weten dat hij dit kon doen.
Op de camerabeelden van de Ring videodeurbel van de woning aan de [adres 7] is door de KMar gezien dat [naam 3] op 12 augustus met koffers aankwam bij het appartement aan de [adres 2] . Zij was toen samen met [naam 13] . Op 15 augustus 2020 verliet [naam 3] het appartement weer met haar koffers.
[naam 3] kwam niet voor in het Vreemdelingen Basis Systeem (VBS), zodat zij tijdens haar verblijf in Nederland niet gerechtigd was om te werken. Voor haar was geen machtiging tot (voorlopig) verblijf afgegeven voor het doel arbeid.
De KMar heeft bij [bedrijf] , het bedrijf dat het beheer voerde over de gegevens van [website 1] , de gegevens gevorderd van meerdere [profiel(en)] die in de zoekgeschiedenis van de onder [medeverdachte] in beslag genomen iPhone 11 waren aangetroffen. Uit de aangeleverde gegevens van [bedrijf] kwam onder andere het [profiel(en)] van [naam 3] naar voren. Dit profiel was actief van 12 augustus 2020 tot 16 augustus 2020.
Gelet op het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] voor [naam 3] een vliegticket heeft geregeld van Barcelona naar Amsterdam Schiphol. Het doel van de komst van [naam 3] naar Nederland op 12 augustus 2020 was – blijkens de inhoud van het WhatsApp-gesprek en blijkens het aangemaakte [profiel(en)] – dat [naam 3] in Nederland prostitutiewerkzaamheden zou verrichten. Daartoe heeft [medeverdachte] voor [naam 3] een [profiel(en)] aangemaakt en foto’s van haar ontvangen. Daarnaast heeft [medeverdachte] [naam 3] door [naam 13] (‘ [naam 13] ’) laten ophalen van het vliegveld en naar het appartement aan de [adres 5] laten brengen, waar zij vervolgens heeft verbleven. Dat [naam 3] daadwerkelijk voor [medeverdachte] gewerkt heeft, acht de rechtbank niet bewezen. Dat volgt immers niet uit de bewijsmiddelen in het dossier. Op 15 augustus 2020 heeft [naam 3] Nederland weer verlaten.
Enige betrokkenheid van verdachte bij het verblijf van [naam 3] in Nederland en/of bij het tewerkstellen van [naam 3] volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het dossier.
[naam 4] , geboren op [geboortedatum 5] in [geboorteplaats 4] (Venezuela) (hierna: [naam 4] )
Op 28 augustus 2020 verrichtte het Sluisteam van de KMar een huiszoeking in het appartement aan de [adres 5] . Ten tijde van de instap was er niemand in de woning aanwezig. Tijdens de doorzoeking kwamen drie vrouwen naar de ingang van het portiek van het appartement lopen. Eén van de vrouwen bleek [naam 4] te zijn. Zij verklaarde onder andere dat zij met de [busmaatschappij] naar Nederland was gekomen en dat het appartement waar zij verbleef van [naam 14] was.
De KMar heeft bij [busmaatschappij] alle historische gegevens gevorderd van gemaakte boekingen, onder andere op naam van verdachte en [medeverdachte] en/of met contactgegevens/bankrekeningen die met hen in verband konden worden gebracht in de periode van 28 augustus 2018 tot en met 28 augustus 2020. Uit de door [busmaatschappij] aangeleverde gegevens volgt dat met telefoonnummer [telefoonnummer 3] en creditcardnummer [nr 1] een ticket was geboekt voor een busreis van Barcelona Nord via Paris (Bercy Seine) naar Amsterdam Sloterdijk op 12 augustus 2020.
Onder [medeverdachte] is op 28 augustus 2020 onder andere een MasterCard debitcard van de bank [bank] in beslag genomen. Deze kaart staat op naam van [moeder] en is voorzien van nummer [nr 3] . De verloopdatum is 1 oktober 2022. [moeder] is de moeder van [medeverdachte] .
Op de camerabeelden van de Ring videodeurbel van de woning aan de [adres 7] is door de KMar gezien dat [naam 4] op 14 augustus 2020 met koffers bij het appartement aan de [adres 2] aankwam. Tijdens de doorzoeking op 28 augustus 2020 gaf [naam 4] aan dat zij op het adres [adres 2] verbleef.
In de onder [medeverdachte] in beslag genomen iPhone 11 is een WhatsApp-gesprek aangetroffen met de gebruiker van telefoonnummer + [telefoonnummer 7] (opgeslagen als ‘ [naam 4] ’). Dit gesprek liep van 17 juli 2020 tot en met 28 augustus 2020. In dit gesprek stuurde [medeverdachte] op 31 juli 2020 onder andere naar ‘ [naam 4] ’ dat zij graag wilde dat ‘ [naam 4] ’ voor haar kwam werken. ‘ [naam 4] ’ antwoordde daarop dat ze naar Barcelona was gegaan om daar te werken en dat zij het goed had. Op 1 augustus 2020 bespraken [medeverdachte] en ‘ [naam 4] ’ of ‘ [naam 4] ’ met een vlucht of met de bus moest komen, maar [medeverdachte] had gehoord dat het beter was om met de bus te komen omdat ‘ze’ op de luchthavens controleren. Op 12 augustus 2020 liet [medeverdachte] aan ‘ [naam 4] ’ weten dat zij twee vliegtickets en een busticket had geboekt. Op 13 augustus 2020 liet [medeverdachte] weten dat zij zin had in het samenwerken met ‘ [naam 4] ’ en dat het leren van het werk in Nederland ‘ [naam 4] ’ snel zou kunnen afgaan. ‘ [naam 4] ’ vroeg aan [medeverdachte] hoeveel telefoons er waren, waarop [medeverdachte] antwoordde dat er twee telefoons en vier verschillende nummers waren. Eveneens op 13 augustus 2020 liet ‘ [naam 4] ’ aan [medeverdachte] weten dat zij was aangekomen in Nederland. [medeverdachte] gaf daarop het adres ‘ [adres 10] ’ aan ‘ [naam 4] ’, zodat zij een taxi naar dat adres kon pakken. De telefoonnummers van de klanten stonden volgens [medeverdachte] allemaal opgeslagen in de telefoons, wat het makkelijker maakte. Op 14 augustus 2020 liet ‘ [naam 4] ’ weten dat zij bij de vrouwen was aangekomen op de [adres 10] . Verder werden in het gesprek tussen [medeverdachte] en ’ [naam 4] ’ veelvuldig de werkzaamheden besproken, zoals het beheer van de [advertentie] , de afspraken met klanten en het benaderen/werven van nieuwe vrouwen.
[naam 4] kwam niet voor in het Vreemdelingen Basis Systeem (VBS), zodat zij tijdens haar verblijf in Nederland niet gerechtigd was om te werken. Voor haar was geen machtiging tot (voorlopig) verblijf afgegeven voor het doel arbeid.
Gelet op het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat [naam 4] op 13 augustus 2020 in Nederland is aangekomen. [medeverdachte] had het busticket voor de [busmaatschappij] voor haar geregeld en betaald. [naam 4] kwam naar Nederland omdat zij door [medeverdachte] was benaderd om als assistente voor haar te werken. [medeverdachte] heeft verder verblijf voor [naam 4] geregeld aan de [adres 5] .
Enige betrokkenheid van verdachte bij het verblijf van [naam 4] in Nederland en/of bij het tewerkstellen van [naam 4] volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het dossier.
[naam 5] , geboren op [geboortedatum 6] in [geboorteplaats 3] (Venezuela) (hierna: [naam 5] )
Op 28 augustus 2020 verrichtte het Sluisteam van de KMar een huiszoeking in het appartement aan de [adres 5] . Ten tijde van de instap was er niemand in de woning aanwezig. Tijdens de doorzoeking kwamen drie vrouwen naar de ingang van het portiek van het appartement lopen. Eén van de vrouwen bleek [naam 5] te zijn. Zij verklaarde tijdens een informatief gesprek diezelfde dag dat zij sinds ongeveer zeven dagen in Nederland verbleef, aan de [adres 2] . Dit verblijfsadres was geregeld door een vrouw genaamd [naam 15] . [naam 5] was naar Nederland gekomen om in de prostitutie te gaan werken. Zij was met de [busmaatschappij] naar Nederland gekomen. Alle klanten van [naam 5] werden geregeld door [naam 15] . Van [naam 15] kreeg zij ook het adres door waar zij heen moest. [naam 5] werd dan opgehaald door een taxi en naar de klant gebracht. Er was voor [naam 5] een advertentie gemaakt om klanten te werven. Deze advertentie was door [naam 15] gemaakt met foto’s die [naam 5] vanuit Spanje had meegenomen. [2]
In een latere verklaring heeft [naam 5] onder andere verklaard dat zij door [naam 4] , die voor [naam 14] werkte en telefoons beantwoordde, was benaderd om in Nederland escortwerk te verrichten. Deze [naam 4] werd op dezelfde dag als [naam 5] zelf door de KMar bij het appartement aangetroffen. Toen [naam 5] in Nederland was, had zij voor het eerst contact met [naam 15] . Dat was via WhatsApp. [naam 15] vroeg of [naam 5] er al was en gaf aan dat een jongen haar zou komen ophalen. Deze jongen was een donkere, vermoedelijk Dominicaanse, man. [naam 5] kwam in de avond aan in het appartement. Daar stuurde zij wat foto’s naar [naam 15] voor de website. De volgende dag had zij in de avond een klant. [naam 15] kwam [naam 5] toen ophalen. [naam 15] was af en toe zelf ook taxi, zij bracht [naam 5] dan naar de klant en haalde haar nadien ook weer op. De verdeling van de opbrengsten was 50/50. [naam 5] heeft de man van [naam 15] één keer gezien, toen hij haar naar het huis van een klant bracht. Hij kwam haar daar ook weer ophalen. Dit gebeurde omdat [naam 15] toen zelf niet kon. [3]
De KMar heeft bij [busmaatschappij] alle historische gegevens gevorderd van gemaakte boekingen onder andere op naam van [naam 5] in de periode van 28 augustus 2018 tot en met 28 augustus 2020. Uit de door [busmaatschappij] aangeleverde gegevens volgt dat [naam 5] een ticket had voor de [busmaatschappij] van Madrid via Parijs (Bercy Seine) naar Amsterdam Sloterdijk met als vertrekdatum 19 augustus 2020 om 17.36 uur en als aankomstdatum 20 augustus 2020 om 22.45 uur. [4]
Op de camerabeelden van de Ring videodeurbel van de woning aan de [adres 7] is door de KMar gezien dat [naam 5] op 20 augustus 2020 met koffers aankwam bij het appartement aan de [adres 2] . Ten tijde van de doorzoeking van dit appartement op 28 augustus 2020 gaf [naam 5] aan dat zij in appartement 217 verbleef. [5]
De KMar heeft bij [bedrijf] , het bedrijf dat het beheer voerde over de gegevens van [website 1] , de gegevens gevorderd van meerdere [profiel(en)] die in de zoekgeschiedenis van de onder verdachte in beslag genomen Apple iPhone 11 waren aangetroffen. Uit de aangeleverde gegevens van [bedrijf] kwam onder andere het [profiel(en)] van [naam 5] naar voren. Dit profiel was actief van 21 augustus 2020 tot 28 augustus 2020. [6]
Op de iPhone 11 die onder [medeverdachte] in beslag is genomen, is een WhatsApp-gesprek aangetroffen met de gebruiker van telefoonnummer + [telefoonnummer 8] (opgeslagen als ‘ [naam 16] ’). Dit gesprek liep van 20 augustus 2020 tot 26 augustus 2020. Op 20 augustus 2020 stelde [medeverdachte] zich voor en vroeg zij aan ‘ [naam 16] ’ hoe laat zij aankwam. Zij gaf verder aan dat een jongen haar kwam ophalen. Op 21 augustus vroeg ‘ [naam 16] ’ aan [medeverdachte] wat het adres was, waarop [medeverdachte] het adres [adres 2] doorgaf. Verdachte stuurde een foto van [naam 5] naar ‘ [naam 16] ’ en gaf aan meer van dit soort foto’s te willen. Zij gaf aan dat zij ‘ [naam 16] ’ er dat weekend op zou zetten. Op 22 augustus 2020 gaf ‘ [naam 16] ’ aan klaar te zijn en dat zij stonden te wachten op de hoek bij een hotel, waarop [medeverdachte] aangaf hen op te halen. Verder werd er in het WhatsApp-gesprek meermalen gesproken over klanten. [7]
[naam 5] kwam niet voor in het Vreemdelingen Basis Systeem (VBS), zodat zij tijdens haar verblijf in Nederland niet gerechtigd was om te werken. Voor haar was geen machtiging tot (voorlopig) verblijf afgegeven voor het doel arbeid. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij wel eens vrouwen ergens naar toe bracht en wachtte tot zij weer terugkwamen. [9]
Gelet op het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat [naam 5] op 20 augustus 2020 naar Nederland is gekomen om voor [medeverdachte] prostitutiewerkzaamheden te verrichten. [medeverdachte] heeft onderdak voor [naam 5] geregeld aan de [adres 5] . Daar verbleef [naam 5] van 20 augustus 2020 tot 28 augustus 2020. Verder heeft [medeverdachte] foto’s van [naam 5] gekregen en een seksadvertentie voor haar aangemaakt om haar aan het werk te helpen, onder de naam ‘ [naam 16] ’. Daarnaast heeft zij klanten geregeld voor [naam 5] en haar bovendien naar seksafspraken gebracht. Ook heeft [medeverdachte] [naam 5] eenmalig naar een seksafspraak laten brengen door verdachte. Verdachte haalde haar daar ook weer op.
[naam 6] , geboren op [geboortedatum 7] in [geboorteplaats 2] (Venezuela) (hierna: [naam 6] )
Op 28 augustus 2020 verrichtte het Sluisteam van de KMar een huiszoeking in het appartement aan de [adres 5] . Ten tijde van de instap was er niemand in de woning aanwezig. Tijdens de doorzoeking kwamen drie vrouwen naar de ingang van het portiek van het appartement lopen. Eén van de vrouwen bleek [naam 6] te zijn.
De KMar heeft bij Pi-NL alle historische gegevens van gemaakte boekingen, onder andere op naam van [naam 6] , over de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020 gevorderd. Uit de van Pi-NL ontvangen gegevens volgt dat op naam van [naam 6] een vlucht op 21 augustus 2020 van Barcelona-El Prat naar Schiphol is geboekt.
Op de camerabeelden van de Ring videodeurbel van de woning aan de [adres 7] is door de KMar gezien dat [naam 6] op 21 augustus 2020 met koffers bij het appartement aan de [adres 2] aankwam.
Op de iPhone 11 die onder [medeverdachte] in beslag is genomen is een WhatsApp-gesprek aangetroffen met de gebruiker van telefoonnummer + [telefoonnummer 9] (opgeslagen als ‘ [naam 6] ’). Dit gesprek liep van 21 augustus 2020 tot en met 27 augustus 2020. Op 21 augustus 2020 vroeg [medeverdachte] aan ‘ [naam 6] ’ om een selfie te sturen zodat zij kon zien dat zij echt was en omdat zij wellicht een klant had die ‘ [naam 6] ’ graag wilde zien. Hierna stuurde ‘ [naam 6] ’ een aantal foto’s van zichzelf in lingerie. Op 22 augustus 2020 vroeg verdachte of ‘ [naam 6] ’ al bij ‘hem’ was, waarop ‘ [naam 6] ’ antwoordde dat ze met ‘hem’ was, dat de dienst net begonnen was en dat ‘hij’ al 300 euro had betaald. Op 23 augustus 2020, nadat ‘ [naam 6] ’ die dag een klant had gehad die 350 euro had betaald voor 2 uur, liet verdachte aan ‘ [naam 6] ’ weten dat er weer een klant was en dat zij een Uber taxi voor ‘ [naam 6] ’ had geregeld. ‘ [naam 6] ’ liet weten dat zij klaar stond en liet het [medeverdachte] ook weer weten toen zij klaar was bij de klant. Op 25 augustus 2020 liet [medeverdachte] aan ‘ [naam 6] ’ weten dat zij haar op een andere [website 2] , [website 2] , zou gaan adverteren. Daarvoor had [medeverdachte] wel een verificatiefoto nodig van ‘ [naam 6] ’. Dit moest een andere verificatiefoto zijn dan de eerdere foto die ‘ [naam 6] ’ had gestuurd. Het moest een foto in lingerie zijn waarbij ‘ [naam 6] ’ een handgebaar maakte. ‘ [naam 6] ’ stuurde deze foto desgevraagd naar [medeverdachte] , waarop [medeverdachte] een foto terugstuurde van een advertentie met de foto van ‘ [naam 6] ’ erbij.
Op de foto’s die ‘ [naam 6] ’ in het WhatsApp-gesprek met verdachte stuurde, herkent de rechtbank [naam 6] .
[naam 6] kwam niet voor in het Vreemdelingen Basis Systeem (VBS), zodat zij tijdens haar verblijf in Nederland niet gerechtigd was om te werken. Voor haar was geen machtiging tot (voorlopig) verblijf afgegeven voor het doel arbeid.
Gelet op het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat [naam 6] op 21 augustus 2020 naar Nederland is gekomen om voor [medeverdachte] prostitutiewerkzaamheden te verrichten. [medeverdachte] heeft onderdak voor [naam 6] geregeld aan de [adres 5] . Daar verbleef [naam 6] van 21 augustus 2020 tot 28 augustus 2020. Verder heeft [medeverdachte] foto’s van [naam 6] gekregen en seksadvertenties voor haar aangemaakt om haar aan het werk te helpen. Daarnaast heeft zij klanten en taxiritten geregeld voor [naam 6] .
Enige betrokkenheid van verdachte bij het verblijf van [naam 6] in Nederland en/of bij het tewerkstellen van [naam 6] volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het dossier.
[naam 7] , geboren op [geboortedatum 8] in Colombia
(hierna: [naam 7] )
De KMar heeft bij Pi-NL alle historische gegevens van gemaakte boekingen, onder andere op naam van [naam 7] , over de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 augustus 2020 gevorderd. Uit de van Pi-NL ontvangen gegevens volgt dat op naam van [naam 7] een vlucht op 25 juni 2020 van Valencia naar Amsterdam is geboekt.
Op de camerabeelden van de Ring videodeurbel van de woning aan de [adres 7] is door de KMar gezien dat [naam 7] op 25 juni 2020 rond 17.00 uur aankwam bij het appartement aan de [adres 2] . Om 18.21 uur verliet zij het appartement weer.
Bij het onderzoek aan de onder [medeverdachte] in beslag genomen Apple iPhone 11 zijn onder andere afbeeldingen aangetroffen van een vliegticket van de vliegtuigmaatschappij [vliegtuigmaatschappij] . Deze vliegtickets waren bestemd voor vlucht [vluchtnummer] op 25 juni 2020 om 10.20 uur van Valencia naar Schiphol, aankomende om 12.55 uur. Eén van de passagiers op deze vlucht was [naam 7] . Verder is in de telefoon van [medeverdachte] onder andere een foto aangetroffen van een vrouw die een instapkaart omhoog houdt van vlucht [vluchtnummer] . Voor de instapkaart zit een bon van 25 juni 2020 van het [hotel 1] in Amsterdam.
In de Apple iPhone 11 die onder [medeverdachte] in beslag is genomen is verder een WhatsApp-gesprek aangetroffen met de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 5] (opgeslagen als ‘ [naam 13] ’). Dit gesprek liep van 18 april 2020 tot en met 27 augustus 2020. Op 25 juni 2020 liet [medeverdachte] aan ‘ [naam 13] ’ weten dat er twee nieuwe vrouwen waren aangekomen, maar dat zij niet wist waar zij deze moest plaatsen. [medeverdachte] vroeg ‘ [naam 13] ’ of hij niet een hotel wist waar zij deze vrouwen kon plaatsen. ‘ [naam 13] ’ antwoordde dat hij niets anders wist en dat hij ze naar het huis zou brengen.
Op de iPhone 11 die onder [medeverdachte] in beslag is genomen is voorts een WhatsApp-gesprek aangetroffen met de gebruiker van telefoonnummer + [telefoonnummer 10] . Dit gesprek liep van 17 juni 2020 tot en met 28 juli 2020. Op 17 juni 2020 nam + [telefoonnummer 10] voor het eerst contact op met [medeverdachte] , omdat zij graag naar Nederland wilde komen om te werken. Hierna hadden [medeverdachte] en + [telefoonnummer 10] onder andere contact over de werkwijze, de verdeling van de financiën en het verblijf van + [telefoonnummer 10] en een vriendin die met haar mee zou komen. Op 23 juni 2020 liet + [telefoonnummer 10] weten dat zij tickets hadden gekocht voor donderdag en dat zij om 13.00 uur zouden aankomen, met de vraag of [medeverdachte] iemand kon regelen om hen op te halen. Op 25 juni 2020 liet + [telefoonnummer 10] weten dat zij waren aangekomen op de luchthaven. [medeverdachte] antwoordde dat zij de trein naar het centraal station konden pakken en dat zij daar door een donkere Dominicaanse man zouden worden opgehaald die hen naar het appartement zou brengen. Verder liet [medeverdachte] weten dat zij eerst in het appartement buiten het centrum zouden blijven en vanaf maandag naar het appartement in het centrum konden gaan. + [telefoonnummer 10] liet later aan [medeverdachte] weten dat zij niet in het appartement konden blijven omdat er al vrouwen waren en het er een zooitje was. Zij zouden zelf naar een hotel gaan, zodat zij vanuit daar konden werken. Daarna konden zij dan naar het appartement in het centrum gaan. Op 26 juni 2020 vroeg [medeverdachte] aan + [telefoonnummer 10] welke werknamen zij gebruikten. + [telefoonnummer 10] gaf daarop de namen ‘ [naam 17] ’ en ‘ [naam 18] ’ door en gaf aan dat zij klaar stonden om te werken. Zij vroeg [medeverdachte] om hen te adverteren. Op 27 juni 2020 liet [medeverdachte] weten een klant te hebben voor + [telefoonnummer 10] en haar vriendin. Het was wel twee uur reizen naar de klant. + [telefoonnummer 10] vond dit prima als de klant twee uur betaalde, waarop [medeverdachte] aangaf dat de klant 500 euro moest overmaken inclusief de taxi. + [telefoonnummer 10] liet weten dat het overmaken van het geld niet lukte en gaf aan dat zij graag wilden worden opgehaald. Op 28 juni 2020 gaf [medeverdachte] aan dat zij om 16.00 uur een klant had en vroeg zij + [telefoonnummer 10] een filmpje te sturen waarop zij te zien was, zodat zij deze aan de klant kon laten zien. Hierop stuurde + [telefoonnummer 10] een kort filmpje van zichzelf in lingerie. Op 1 juli 2020 wenste [medeverdachte] + [telefoonnummer 10] en haar vriendin het beste toe en gaf zij aan de advertentie verwijderd te hebben. + [telefoonnummer 10] gaf aan dat haar vriendin door ‘ [naam 13] ’ naar de luchthaven was gebracht en dat zij zelf naar Den Haag zou gaan tot de 12e. De 17e zou zij misschien wel weer terug willen komen om voor [medeverdachte] te werken als [medeverdachte] alles goed had geregeld.
[naam 7] kwam niet voor in het Vreemdelingen Basis Systeem (VBS), zodat zij tijdens haar verblijf in Nederland niet gerechtigd was om te werken. Voor haar was geen machtiging tot (voorlopig) verblijf afgegeven voor het doel arbeid.
Gelet op het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat [naam 7] op 25 juni 2020 naar Nederland is gekomen om voor [medeverdachte] prostitutiewerkzaamheden te verrichten. [medeverdachte] heeft [naam 7] laten ophalen van het treinstation Amsterdam Centraal en haar naar het appartement aan de [adres 5] laten brengen. Omdat het appartement al bezet was, is [naam 7] vervolgens naar een hotel gegaan. Uit het WhatsApp-gesprek tussen [medeverdachte] en [naam 7] blijkt dat [medeverdachte] foto’s van [naam 7] heeft ontvangen en een advertentie voor haar heeft gemaakt. Verder blijkt dat er wel (potentiële) klanten waren voor [naam 7] , maar onduidelijk blijft of er ook daadwerkelijk prostitutiewerkzaamheden hebben plaatsgevonden. [naam 7] heeft op enig moment aan [medeverdachte] gevraagd haar op te (laten) halen.
Enige betrokkenheid van verdachte bij het verblijf van [naam 7] in Nederland en/of bij het tewerkstellen van [naam 7] volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het dossier.
[naam 8] , geboren op [geboortedatum 9] in [geboorteplaats 5] (Venezuela) (hierna: [naam 8] ) en [naam 9] , geboren op [geboortedatum 10] in [geboorteplaats 3] (Venezuela) (hierna: [naam 9] )
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte] bij het verblijf van [naam 8] en [naam 9] in Nederland respectievelijk bij het laten verrichten van arbeid door hen, zoals onder feit 2 respectievelijk feit 3 ten laste is gelegd.
[naam 1] heeft verklaard dat [naam 13] een keer door de politie was aangehouden omdat hij twee dames had vervoerd die allebei veel geld bij zich hadden. Eén van deze vrouwen, ‘ [naam 8] ’, was een kennis van [naam 1] en had ook in haar huis gewoond. Uiteindelijk was zij vertrokken zonder haar geld. Verder heeft [naam 1] verklaard dat [medeverdachte] door de hele situatie met ‘ [naam 8] ’ een paar telefoonnummers verbroken had.
Op 9 december 2019 werd in Amsterdam een Seat Ibiza gecontroleerd met [naam 13] als bestuurder. In het voertuig zaten [naam 8] en [naam 9] . In de auto lag een roze koffer met daarin onder andere sets lingerie, korsetten, een toilettas met meerdere tubes glijmiddel en condooms. Verder lag in de auto een zwarte koffer met eveneens condooms en glijmiddel erin. Voorts werden een geldbedrag van € 9.240,- en meerdere kleine hoeveelheden van verschillende soorten drugs aangetroffen in de auto. [naam 13] , [naam 8] en [naam 9] werden aangehouden.
Op de onder [naam 1] in beslag genomen Apple iPhone 11 is een WhatsApp-gesprek aangetroffen met ‘ [naam 8] España Francia’. In dit gesprek gaf [naam 1] op 10 december 2019 aan dat zij zich goed kon voorstellen dat ‘ [naam 8] ’ nu weg zou gaan. Zij vroeg of ‘ [naam 8] ’ al een vliegtuigmaatschappij had. Op 11 december 2019 stuurde ‘ [naam 8] ’ dat zij bezig was met een zaak met de politie en dat zij op zoek was naar een advocaat. ‘ [naam 8] ’ zou haar vriendin nooit alleen laten en maakte zich zorgen om haar. Op 12 december 2019 noemde ‘ [naam 8] ’ de naam ‘ [naam 15] ’ en gaf zij aan dat ‘ [naam 15] ’ de vrouwen ‘meisjes’ noemde.
Hoewel de voornoemde feiten en omstandigheden aanwijzingen opleveren dat [medeverdachte] in ieder geval enige betrokkenheid had bij het verblijf en de tewerkstelling van [naam 8] en [naam 9] , is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor hetgeen onder feit 2 en feit 3 aan verdachte ten laste is gelegd.
[naam 10] , geboren op [geboortedatum 11] in [geboorteplaats 4] (Venezuela) (hierna: [naam 10] )
Zoals de rechtbank eerder in het vonnis heeft overwogen, heeft [naam 1] verklaard dat [medeverdachte] een kindermeisje had voor haar baby. Dit kindermeisje woonde vooral in de woning van verdachte en [medeverdachte] in Apeldoorn. Het kindermeisje was een wat oudere dame. Zij maakte alle appartementen en het huis in Apeldoorn schoon en zij zorgde voor de baby van [medeverdachte] en verdachte. [10]
De KMar heeft [naam 1] tijdens één van haar verhoren een foto getoond van [naam 10] . [naam 1] verklaarde desgevraagd dat dit het kindermeisje was. [11]
Op de camerabeelden van de Ring videodeurbel van de woning aan de [adres 7] is door de KMar gezien dat [naam 10] op 17 februari 2020 samen met [medeverdachte] aankwam bij het appartement aan de [adres 2] . Op 18 februari 2020 verliet zij het appartement weer. Op 20 februari 2020 kwam [naam 10] opnieuw samen met [medeverdachte] aan bij het appartement. Op 21 februari 2020 verliet zij het appartement weer met een onbekende man. [12]
In een WhatsApp-gesprek dat op de Apple iPhone 11 van [naam 1] is aangetroffen tussen [naam 1] en de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] (opgeslagen als ‘Taxi Use’) werd onder andere het volgende besproken:
“08/02/2020 00.06 uur [naam 1] : Breng met iets voor twee personen. Alsjeblieft.
08/02/2020 00.06 uur ‘Taxi Use’: ??? Wie is die andere persoon?
08/02/2020 00.07 uur [naam 1] : [naam 14] nanny and I
08/02/2020 00.08 uur ‘Taxi Use’: Wie is Nanny?
08/02/2020 00.08 uur [naam 1] : Haar kindermeisje. [naam 14] heeft een assistente die schoonmaakt en haar helpt met de baby.” [13]
De KMar heeft bij Pi-NL alle historische gegevens gevorderd van gemaakte boekingen, onder andere op naam van verdachte en [medeverdachte] en/of met contactgegevens/bankrekeningen die met hen in verband konden worden gebracht over de periode van 1 juli 2019 tot en met 28 juli 2020. Uit de van Pi-NL ontvangen gegevens volgt dat met als e-mailadres [email] een vliegticket was geboekt voor een vlucht op 3 maart 2020 van Amsterdam naar Madrid op naam van [naam 10] . [14]
[naam 10] kwam niet voor in het Vreemdelingen Basis Systeem (VBS), zodat zij tijdens haar verblijf in Nederland niet gerechtigd was om te werken. Voor haar was geen machtiging tot (voorlopig) verblijf afgegeven voor het doel arbeid. [15]
Gelet op het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat [naam 10] in ieder geval van 8 februari 2020 tot 3 maart 2020 deels bij verdachte en [medeverdachte] in hun woning aan de [adres 6] en deels in het appartement aan de [adres 5] heeft verbleven. Zij werkte als schoonmaakster voor [medeverdachte] en verdachte en hielp hen ook bij de verzorging van hun kind.
[naam 11] , geboren op [geboortedatum 12] in [geboorteplaats 6] (Colombia) (hierna: [naam 11] )
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte] bij het verblijf van [naam 11] in Nederland respectievelijk bij het laten verrichten van arbeid door haar, zoals onder feit 2 respectievelijk feit 3 ten laste is gelegd.
[naam 1] noemt, bijvoorbeeld op pagina 436 van het dossier, ‘ [naam 11] ’ als één van de oudere dames die bij haar was. Verder verklaarde zij dat ‘ [naam 11] ’ de werknaam was van ‘ [naam 11] ’. Op pagina 420 van het dossier noemt [naam 1] ‘ [naam 11] ’ als iemand die in de escort werkte en naar de Dominicaanse republiek is vertrokken en noemt zij ‘ [naam 11] ’ als een van de oudjes die ook in het appartement woonde. De rechtbank stelt vast dat [naam 11] ruim 6 jaar ouder is dan [naam 1] . De KMar lijkt er blijkens het proces-verbaal van bevindingen op pagina 1522 en 1523 van het dossier van uit te gaan dat door [naam 1] met ‘ [naam 11] ’ op [naam 11] wordt gedoeld. Nu de voornaam van [naam 11] ‘ [naam 11] ’ is en ‘ [naam 11] ’ beduidend ouder is dan [naam 1] , kan het naar het oordeel van de rechtbank heel wel zo zijn dat [naam 1] niet met ‘ [naam 11] ’/’ [naam 11] ’ op [naam 11] doelde, maar met ‘ [naam 11] ’ op [naam 11] doelde. Daarbij valt ook op dat [naam 1] in haar verklaringen voornamelijk voornamen gebruikt van andere vrouwen, en geen achternamen. Dit alles maakt dat naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaringen van [naam 1] niet duidelijk blijkt of en, zo ja, wanneer zij het over [naam 11] heeft. Hierdoor kan de rol van verdachte en [medeverdachte] ten opzichte van [naam 11] niet worden vastgesteld. Dat in de Apple iPhone 11 van [medeverdachte] een foto van het paspoort van [naam 11] is aangetroffen, maakt dat niet anders. Voor het overige ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank bewijs van betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte] bij het verblijf van c.q. arbeid laten verrichten door [naam 11] .
Tussenconclusie ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Gelet op de feitelijke vaststellingen die de rechtbank ten aanzien van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] deze vrouwen behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland en van verblijf in Nederland. Daarnaast is [medeverdachte] hen behulpzaam geweest bij hun doorreis door Spanje, en in het geval van [naam 4] ook Frankrijk, door vervoersbewijzen (vliegtickets/buskaartjes) voor hen te kopen dan wel te regelen.
Specifiek met betrekking tot verdachte geldt dat slechts kan worden vastgesteld dat hij heeft toegestaan dat [naam 1] en [naam 2] bij hem en [medeverdachte] in huis verbleven. De rechtbank overweegt dat dit als zodanig niet aan verdachte is ten laste gelegd, gelet op de feitelijke handelingen die verdachte blijkens de inhoud van de tenlastelegging worden verweten. Dat verdachte heeft toegestaan dat [naam 1] en [naam 2] bij hem in huis verbleven, betekent immers niet dat hij onderdak voor hen heeft
geregeldzoals ten laste is gelegd. Het onderdak werd geregeld door [medeverdachte] , en niet door verdachte. Verdachte stond enkel toe dat [naam 1] en [naam 2] in zijn woning verbleven.
Tussenconclusie ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Gelet op de feitelijke vaststellingen die de rechtbank ten aanzien van [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 10] heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] deze vrouwen behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland.
De rechtbank is, gelet op hetgeen zij eerder heeft overwogen, verder van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [medeverdachte] (of verdachte) [naam 8] , [naam 9] en [naam 11] behulpzaam is geweest bij hun verblijf in Nederland.
Specifiek met betrekking tot verdachte geldt dat de rechtbank bewezen acht dat hij [naam 5] één keer naar een seksafspraak heeft gebracht en haar daar heeft opgehaald. Daarnaast heeft verdachte toegestaan dat [naam 10] bij hem en [medeverdachte] in huis verbleef.
De rechtbank beschouwt het toestaan van het verblijf van [naam 10] in zijn woning als onderdak
biedenaan deze [naam 10] , zoals ten laste is gelegd. Immers, door toe te staan dat [naam 10] in zijn huis verbleef, bood verdachte haar – indirect – onderdak in zijn woning.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op deze vastgestelde handelingen, [naam 5] en [naam 10] behulpzaam is geweest bij hun verblijf in Nederland. In dit verband overweegt de rechtbank dat het er bij ‘behulpzaam zijn bij’ onder meer om gaat of verdachte het verblijf in Nederland van de vreemdeling in enigerlei opzicht heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt. Onder het ‘verblijven in Nederland’ dient te worden verstaan: elk zich ophouden in Nederland. Het telkens vervoeren van vreemdelingen in het kader van hun werkzaamheden als prostituee teneinde die werkzaamheden mogelijk te maken, kan worden gekwalificeerd als het behulpzaam zijn bij het verblijf van die personen in Nederland als bedoeld in artikel 197a Sr (Hoge Raad 26 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8857). Dat verdachte het verblijf van [naam 10] in enigerlei opzicht heeft bevorderd en gemakkelijk heeft gemaakt, is evident, nu [naam 10] mede door het handelen van verdachte onderdak had in Nederland.
Verder is verdachte, door [naam 5] eenmalig naar een seksafspraak te brengen, naar het oordeel van de rechtbank eveneens behulpzaam geweest bij haar verblijf in Nederland. Immers, verdachte zorgde er hiermee voor dat de seksafspraak van [naam 5] door kon gaan, ondanks dat [medeverdachte] haar op dat moment zelf niet weg kon brengen. Hierdoor heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de werkzaamheden van [naam 5] mogelijk gemaakt en heeft hij haar verblijf in Nederland bevorderd.
Tussenconclusie ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Gelet op de feitelijke vaststellingen die de rechtbank ten aanzien van [naam 1] , [naam 2] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] hen arbeid heeft laten verrichten. [naam 1] verrichtte prostitutiewerkzaamheden, maar werkte ook als assistente voor het prostitutiebedrijf van [medeverdachte] . [naam 2] , [naam 5] en [naam 6] verrichtten prostitutiewerkzaamheden. [naam 4] werkte als assistente voor het prostitutiebedrijf.
Met betrekking tot [naam 10] overweegt de rechtbank dat zij werkte als verzorger van het kind van verdachte en [medeverdachte] . Daarnaast maakte zij de woning van verdachte en [medeverdachte] en de appartementen schoon.
De rechtbank is verder, gelet op hetgeen zij eerder heeft overwogen, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [medeverdachte] (of verdachte) [naam 3] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 11] arbeid heeft laten verrichten.
Specifiek met betrekking tot verdachte geldt dat naar het oordeel van de rechtbank op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat hij de in de tenlastelegging genoemde vrouwen krachtens overeenkomst of aanstelling te werk heeft gesteld.
In vereniging plegen (feiten 1, 2 en 3)
Nu de rechtbank bij de tussenconclusies vaststellingen heeft gedaan waaruit volgt dat [medeverdachte] naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk meer ten laste gelegde handelingen heeft verricht dan verdachte, zal de rechtbank met het oog op de overzichtelijkheid van het verdere vervolg van dit vonnis eerst de vraag beantwoorden of verdachte de feiten, zoals ten laste is gelegd, in vereniging heeft gepleegd, zodat de handelingen waarvan de rechtbank bewezen vindt dat [medeverdachte] deze heeft verricht eveneens aan verdachte kunnen worden toegeschreven. Naast de vaststellingen die de rechtbank reeds heeft gedaan, is daarbij naar het oordeel van de rechtbank het volgende van belang.
Op de camerabeelden die zijn gemaakt met de Ring deurbel van de woning aan de [adres 7] over de periode van februari 2020 tot en met juni 2020 is verdachte door de KMar op de volgende momenten waargenomen:
  • op 8 februari 2020 rond 6.26 uur kwam verdachte aan bij het appartement aan de [adres 2] . Rond 6.35 uur verliet hij het appartement weer met een gevulde vuilniszak. Deze had hij niet bij zich toen hij aankwam;
  • op 8 maart 2020 kwam verdachte samen met [naam 1] bij het appartement aan. hij verbleef daar ongeveer 30 minuten;
  • op 8 april 2020 kwam verdachte aan bij het appartement en verbleef hij daar ongeveer 10 minuten;
  • op 10 april 2020 rond 19.33 uur kwam verdachte aan bij het appartement. Er werd vermoedelijk geld aan hem overhandigd;
  • op 17 mei 2020 is verdachte van 18.37 uur tot 18.38 uur bij het appartement geweest;
  • op 18 mei 2020 is verdachte van 20.57 uur tot 20.58 uur bij het appartement geweest;
  • op 30 mei 2020 is verdachte van 1.29 tot 1.31 uur bij het appartement geweest;
  • op 8 juni 2020 rond 19.16 uur kwamen verdachte en [medeverdachte] samen aan bij het appartement. Daar verbleven zij tot 20.25 uur;
  • op 21 juni 2020 om 3.24 uur kwam verdachte aan bij het appartement. Hij haalde iets uit zijn broekzak en gaf dit over. Hierna vertrok hij weer, waarbij hij iets in zijn broekzak stopte.
Op de camerabeelden van dezelfde Ring deurbel over de maanden juli 2020 en augustus 2020 is verdachte door de KMar op de volgende momenten waargenomen:
  • op 11 juli 2020 rond 23.10 uur kwam verdachte samen met een vrouw die vaker bij het appartement te zien was aan bij het appartement. Om 23.13 uur vertrokken zij samen weer;
  • op 17 juli 2020 is verdachte van 17.15 uur tot 17.16 uur bij het appartement geweest.
In augustus 2020 is verdachte op de camerabeelden niet waargenomen.
Op de Apple iPhone 11 die onder [medeverdachte] in beslag is genomen is een WhatsApp-gesprek aangetroffen met de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 11] (opgeslagen als ‘B’). Dit gesprek liep van 16 maart 2020 tot en met 28 augustus 2020. Telefoonnummer [telefoonnummer 11] was in gebruik bij verdachte. Op basis van dit WhatsApp-gesprek kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte in deze periode meermalen vrouwen van en naar seksafspraken bij klanten heeft gebracht. Hij onderhield hierbij contact met [medeverdachte] over – onder andere – de reistijd, hoe lang een vrouw binnen was en of er betaald was. In voorkomend geval kreeg verdachte geld aangeboden door [medeverdachte] voor zijn diensten. Verdachte kreeg ook meermalen geld overhandigd. Hierover onderhield hij eveneens contact met [medeverdachte] . Daarnaast betaalde verdachte enkele vrouwen, nadat [medeverdachte] hem doorgaf welk bedrag de vrouwen moesten krijgen. De rechtbank stelt verder vast dat verdachte in deze periode meermalen seksadvertenties heeft gemaakt voor verschillende vrouwen in opdracht van [medeverdachte] . Uit het WhatsApp-gesprek komen geen relevante feiten en omstandigheden naar voren die specifiek betrekking hebben op de in de tenlastelegging genoemde vrouwen.
Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden, stelt de rechtbank vast dat verdachte gedurende een langere periode vrouwen naar seksafspraken heeft gebracht, seksadvertenties heeft aangemaakt en geld in ontvangst heeft genomen (ook bij het appartement aan de [adres 5] ). Dit alles deed verdachte schijnbaar in opdracht van [medeverdachte] .
Om te kunnen spreken van het in vereniging plegen van de ten laste gelegde feiten, moet ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] vastgesteld kunnen worden. Ondanks dat ten aanzien van verdachte, gelet op het voorgaande, in zijn algemeenheid een substantiële rol binnen het prostitutiebedrijf van [medeverdachte] kan worden vastgesteld, geldt dit naar het oordeel van de rechtbank niet met zoveel woorden ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde in vereniging plegen van de feiten. Bijgevolg zal de rechtbank zich verder in het vonnis enkel nog buigen over de ten aanzien van verdachte reeds vastgestelde gedragingen die ook ten laste gelegd zijn, namelijk het behulpzaam zijn bij het verblijf in Nederland van [naam 5] en [naam 10] (feit 2).
Conclusie ten aanzien van de feiten 1 en 3
De rechtbank zal verdachte van het onder 1 en 3 tenlastegelegde vrijspreken, gelet op hetgeen zij bij de tussenconclusies ten aanzien van deze feiten reeds heeft overwogen en gelet op de omstandigheid dat de rechtbank het in vereniging plegen van deze feiten, gelet op het voorgaande, niet bewezen acht.
Wederrechtelijkheid van het verblijf (feit 2)
Zoals de rechtbank bij de feitelijke vaststellingen ten aanzien van [naam 5] en [naam 10] heeft vastgesteld, verbleven zij allebei in Nederland om werkzaamheden te verrichten ( [naam 5] in de prostitutie en [naam 10] als verzorger van het kind van verdachte en als schoonmaakster).
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ in artikel 197a Sr een ruime betekenis heeft en inhoudt: ‘zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid’ (
Kamerstukken II1991/92, 22 142, nr. 3 (herdruk), p. 11-12). Met wederrechtelijk verblijf wordt bedoeld het verblijf dat niet berust op een aan enige rechtsregel te ontlenen titel. In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te verblijven, wordt bepaald in de Vreemdelingenwet (Hoge Raad 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA8499,
NJ2008/62 en Hoge Raad 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3574,
NJ2010/279 m.nt. Schalken onder
NJ2010/281), in het bijzonder artikel 8 van die wet (rechtmatig verblijf).
De rechtbank overweegt dat [naam 5] en [naam 10] – blijkens de reeds eerder in dit vonnis aangehaalde bewijsmiddelen – allebei niet beschikten over een verblijfsvergunning of verblijfsrecht op grond waarvan zij rechtmatig in Nederland verbleven en arbeid mochten verrichten. Gelet daarop, was hun verblijf in Nederland naar het oordeel van de rechtbank wederrechtelijk.
Wetenschap of ernstige redenen te vermoeden wederrechtelijkheid verblijf (feit 2)
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, verbleven [naam 5] en [naam 10] in Nederland om werkzaamheden te verrichten. Hun verblijf was daarom niet rechtmatig. De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van deze vrouwen wederrechtelijk was.
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] een Spaanse verblijfsvergunning had voor onbepaalde tijd. Zij had geen Nederlandse papieren en kon dus niet solliciteren in Nederland. Zij kon geen normale baan krijgen. Daardoor probeerde zij op meerdere manieren een inkomen te genereren. Zij werkte zwart. Zij hielp Zuid-Amerikaanse vrouwen bij het vinden van cliënten om tegen betaling seksuele handelingen mee te verrichten. [16]
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij in Nederland ook een tijdje als escort heeft gewerkt via [website 1] . Zij deed dit toen illegaal. Zij wist ook dat het illegaal was, omdat zij probeerde haar papieren te krijgen, maar dit niet was gelukt omdat zij een Spaanse verblijfsvergunning had. Zij dacht dat zij wel normaal werk kon gaan doen omdat zij een zoontje had gekregen, maar ook dat lukte niet. Je hebt namelijk een Nederlandse verblijfsvergunning nodig om in Nederland te mogen werken, maar die had zij niet. [17]
Gelet op het voorgaande, wist verdachte dat zijn vriendin, ondanks dat zij beschikte over een Spaanse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, niet gerechtigd was in Nederland te werken en daardoor zwart werkte. Verdachte wist verder dat [naam 5] in de prostitutie werkte, aangezien hij haar naar een seksafspraak bracht. Verder kan het hem niet ontgaan zijn dat [naam 10] eveneens werkzaamheden verrichtte, nu zij nota bene het grootste gedeelte van de tijd in zijn eigen huis verbleef. Verdachte wist dat er regels gelden voor vrouwen die uit het buitenland komen en in Nederland (in de prostitutie) willen werken, maar heeft er desalniettemin niet voor gekozen zich ervan te verzekeren dat deze vrouwen over de benodigde vergunningen beschikten. Uit niets blijkt dat verdachte de geldende regels op enigerlei wijze naleefde. Hierdoor heeft verdachte op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de vrouwen die hij behulpzaam was wederrechtelijk in Nederland verbleven.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat het verblijf in Nederland van [naam 5] en [naam 10] wederrechtelijk was.
Winstbejag (feit 2)
Voor de in artikel 197a, tweede lid, ten laste gelegde behulpzaamheid bij illegaal verblijf is het winstbejag van de verdachte een vereiste. Van winstbejag kan worden gesproken indien het handelen van verdachte is ingegeven door een gerichtheid op verrijking, waarbij het niet noodzakelijk behoeft te gaan om een op geld waardeerbaar voordeel, en evenmin bepalend is of het beoogde voordeel ook daadwerkelijk werd behaald. Voldoende is dat blijkt dat verdachte op de bedoelde verrijking uit is geweest (Hoge Raad 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5419).
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij geen werk had buiten het helpen van de vrouwen om. Zij had dus wel iets van geld nodig waarmee zij haar onkosten kon betalen, zoals de huur van de appartementen en het eten. Zij verdiende ongeveer 1000 euro per maand. Soms meer, soms minder. [18]
Verdachte heeft verklaard dat hij geen gebruik maakte van de bankrekening van [medeverdachte] . Zij ontving haar inkomsten voornamelijk contant. Als [medeverdachte] de boodschappen haalde, profiteerde hij ook hiervan. Verdachte vond het moeilijk om van zijn eigen salaris alles honderd procent zelf te doen. Hij vond dat hij niet als enige verantwoordelijk was om stabiliteit voor hun zoontje te creëren. [medeverdachte] betaalde bijvoorbeeld het verblijf van haar en verdachte samen in [hotel 2] in Apeldoorn. [19]
In het WhatsApp-gesprek met verdachte dat op de onder [medeverdachte] in beslag genomen Apple iPhone 11 is aangetroffen, stuurde [medeverdachte] op 13 mei 2020 naar verdachte: “Ze is aan het leren. Ik vermoord haar, zachtjes, ik haat haar, zo lang bezig en doet niets. Zo langzaam. Er is een uitgaand telefoongesprek, [straat 6] . Kan jij rijden, is er 50 voor jou, of ik ga”. Hierna probeerde verdachte [medeverdachte] drie keer te bellen, waarna [medeverdachte] het adres [adres 11] doorgaf aan verdachte. Verdachte reageerde daarop met: “het geld? Ik ben er bijna”. Op 18 mei 2020 stuurde verdachte onder andere naar [medeverdachte] : “Ik heb 300 gekregen van [naam 19] . Ben in Zuid-Oost om 00:10”. [medeverdachte] stuurde vervolgens: “Heeft ze 505 gegeven? [naam 20] ?”, waarop verdachte reageerde met: “Nee, alleen [naam 19] ”. [medeverdachte] stuurde vervolgens: “Jezus, ze is zo lastig met betalen. Baby vertel het haar, zeg dat je benzine nodig hebt”, waarop verdachte reageerde met: “Ik heb 300 gekregen en net getankt haha”. Op 14 juni 2020 stuurde verdachte onder andere naar [medeverdachte] : “1200”. [medeverdachte] vroeg toen: “heeft ze je dat gegeven”, hetgeen verdachte bevestigde. Verdachte vroeg vervolgens: “moet ik hen het geld geven?”, waarop [medeverdachte] reageerde met “jajaja maar laat me even rekenen, voor [naam 21] 200 meer, voor [naam 22] 225”. Verdachte stuurde vervolgens: “ik geef [naam 22] 250 want ik heb geen 25, [naam 21] zegt dat ze 85 meer nodig heeft”. [medeverdachte] stuurde vervolgens naar verdachte: “ik weet niet of je 100 wilt verdienen”, waarop verdachte reageerde met “Ok”. [medeverdachte] stuurde vervolgens: “ik wist het jajaja”. [20]
Op de camerabeelden van de Ring deurbel van de woning aan de [adres 7] is door de KMar gezien dat verdachte op 10 april 2020 rond 19.33 uur bij het appartement op huisnummer [.] aankwam en vermoedelijk geld overhandigd kreeg. [21]
[medeverdachte] heeft ter terechtzitting als getuige in de zaak van verdachte verklaard dat het geld dat verdachte wel eens ophaalde bij het appartement aan de [straat 1] gebruikt werd om de huur te betalen of om bijvoorbeeld eten van te kopen. [22]
Gelet op de verklaring van [medeverdachte] , verdiende zij maandelijks geld met haar werkzaamheden. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] in voorkomend geval de boodschappen of, bijvoorbeeld, een hotel betaalde. Nu verdachte een gemeenschappelijke huishouding voerde met [medeverdachte] , profiteerde verdachte dus mee van de inkomsten van [medeverdachte] . Verder blijkt uit het aangehaalde WhatsApp-gesprek dat verdachte in voorkomend geval ook geld aangeboden kreeg van [medeverdachte] voor zijn werkzaamheden en daarnaast het van de vrouwen verkregen geld ook rechtstreeks besteedde aan bepaalde aankopen ten gunste van hemzelf, in dit geval brandstof voor zijn auto. Verder haalde verdachte in voorkomend geval geld op bij het appartement aan de [adres 2] , dat onder andere werd gebruikt om eten van te kopen. Aldus is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte was ingegeven door een gerichtheid op verrijking. Dit geldt ten aanzien van [naam 5] , die geld verdiende met haar prostitutiewerkzaamheden, maar ook ten aanzien van [naam 10] . [naam 10] verrichte weliswaar geen prostitutiewerkzaamheden waaruit zij geld verkreeg, maar zij werkte wel bij verdachte in huis en hielp bij de verzorging van zijn zoontje. Ook hieruit genoot verdachte dus voordeel.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [naam 5] en [naam 10] uit winstbejag behulpzaam was bij hun verblijf in Nederland.
Beroep of gewoonte (feit 2)
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt van de behulpzaamheid bij het wederrechtelijk verblijf van personen in Nederland en spreekt hem hiervan vrij. De rechtbank overweegt hiertoe dat zij slechts bewezen heeft verklaard dat verdachte in meer dan een half jaar tijd twee vrouwen behulpzaam is geweest bij hun verblijf in Nederland. Hoewel er aanwijzingen zijn dat verdachte meer vrouwen behulpzaam is geweest en dat verdachte een substantiële rol had binnen het prostitutiebedrijf van [medeverdachte] , is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om wettig en overtuigend bewezen te achten dat verdachte vaker, met een zekere regelmaat, behulpzaam is geweest bij het wederrechtelijk verblijf van personen in Nederland.
Conclusie ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit ten aanzien van [naam 5] en [naam 10] heeft begaan. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit in vereniging heeft begaan en evenmin dat hij hier een beroep of gewoonte van heeft gemaakt.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van
01 juni 20198 februari 2020tot en met 28 augustus 2020 telkens te Amsterdam en/of Apeldoorn
en/of Haarlemmermeer, althans in Nederland,
(lid 4)
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
telkens een ander
of anderen, te weten:
- [naam 5] , geboren op [geboortedatum 6] te [geboorteplaats 3] (Venezuela) en
/of
- [naam 6] , geboren op [geboortedatum 7] te [geboorteplaats 2] (Venezuela) en/of
- [naam 7] , geboren op [geboortedatum 8] te Colombia en/of
- [naam 8] , geboren op [geboortedatum 9] te [geboorteplaats 5] (Venezuela) en/of
- [naam 9] , geboren op [geboortedatum 10] te [geboorteplaats 3] (Venezuela) en/of
- [naam 10] , geboren op [geboortedatum 11] te [geboorteplaats 4] (Venezuela)
en/of
- [naam 11] , geboren op [geboortedatum 12] te [geboorteplaats 6] (Colombia) en/of
(lid 2)
uit winstbejag behulpzaam is
/zijngeweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en voornoemde perso
on
endaartoe telkens gelegenheid
,en/ofmiddelen
en/of inlichtingenheeft verschaft,
terwijl hij, verdachte
en of haar mededaders, wist
(en) of ernstige redenen had(den) te vermoedendat dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte
en/of diens mededader(s)
voornoemde personen
Nederland binnen gebracht en/ofonderdak geboden
in Amsterdam ( [adres 5] en/of [straat 5] ) en/of erotische foto’s van hen gevraagd/ontvangen ten behoeve van seksadvertenties en/of seksadvertenties aangemaakt en/of onderhouden en/of contacten gelegd teneinde hen aan het werk te helpen en/of klanten voor hen geregeld en/of hen te werk gesteld als prostituee en/of taxiritten voor hen geregeld om naar de seksafspraken te gaanen/of
verdachte hennaar
eenseksafspra
ak
en heeftgebracht
(en daarvan meegeprofiteerd)
(lid 4)
terwijl verdachte daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Deze verbeteringen zijn cursief in de bewezenverklaring opgenomen. Verdachte is door deze verbeteringen niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 87 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (volgens de berekening van de officier van justitie 87 dagen), gecombineerd met een taakstraf voor de duur van 240 uur.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de baan van verdachte op het spel staat als hij (tot een straf) wordt veroordeeld. Van een goede uitkomst van de zaak kan naar het standpunt van de verdediging enkel sprake zijn als verdachte zijn vrijheid kan behouden en niet het stempel van mensensmokkelaar krijgt.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich ten aanzien van twee Zuid-Amerikaanse vrouwen schuldig gemaakt aan het verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland. Het is genoegzaam bekend dat de Nederlandse overheid een restrictief toelatingsbeleid hanteert. De overheid probeert te zorgen voor een evenwichtig en eerlijk toelatingsbeleid voor mensen van andere nationaliteiten. Door de gestelde regels te omzeilen en mensen wederrechtelijk verblijf in Nederland te bieden, wordt het overheidsbeleid doorkruist en wordt illegaal verblijf en illegale arbeid in Nederland bevorderd. Door zijn handelen heeft verdachte het restrictieve toelatingsbeleid van de Nederlandse overheid ondermijnd. Verdachte wist dat [medeverdachte] Zuid-Amerikaanse vrouwen naar Nederland liet komen om (in de prostitutie) te werken. Hij wist ook dat hen onderdak werd geboden in een speciaal daarvoor door [medeverdachte] gehuurd appartement en dat zij vervolgens te werk werden gesteld. Hierdoor werd een zeer kwetsbare situatie gecreëerd voor deze vrouwen. Verdachte wist bovendien dat [medeverdachte] met haar illegale bezigheden zwarte inkomsten genereerde, waarvan hij meeprofiteerde. Verdachte koos ervoor behulpzaam te zijn, en op deze wijze het wederrechtelijk verblijf van in ieder geval twee vrouwen te faciliteren. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij zich heeft laten leiden door het winstbejag van [medeverdachte] , en daarmee ook dat van hemzelf. Verdachte had er ook voor kunnen kiezen [medeverdachte] niet te helpen dan wel steunen bij haar bezigheden, en haar een halt toe te roepen door haar niet meer te helpen, maar heeft dat niet gedaan. [medeverdachte] heeft geld verdiend dat (deels) ten goede is gekomen aan het gemeenschappelijke huishouden dat zij met verdachte had, terwijl over dit geld geen belasting is afgedragen aan de Nederlandse Staat. Dit terwijl verdachte en [medeverdachte] wel de vruchten plukten van de door hen in Nederland gepleegde strafbare feiten. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan. De rechtbank rekent verdachte ook aan dat hij nog altijd niet doordrongen lijkt te zijn van de ernst van zijn handelen, nu hij blijft herhalen dat hij voornamelijk met zijn werk bezig was en niet goed op de hoogte was van wat [medeverdachte] allemaal deed. Daarmee miskent verdachte zijn substantiële rol in het geheel, die bijvoorbeeld blijkt uit het aantal keren dat hij vrouwen naar seksafspraken heeft gebracht en dat hij op de camerabeelden van de [straat 1] te zien is.
De rechtbank weegt anderzijds ook zwaar mee dat verdachte evident niet degene is die het initiatief voor de door hem gepleegde strafbare feiten heeft genomen. Verdachte lijkt voornamelijk te hebben gedaan wat [medeverdachte] van hem vroeg, al dan niet om de relatie met haar in stand te houden en om zijn zoontje te kunnen blijven zien. Verdachte heeft ook meermalen aan [medeverdachte] te kennen gegeven dat hij wilde dat zij met haar bezigheden stopte, maar zij deed dit niet. Daarnaast weegt verdachte de persoonlijke omstandigheden van verdachte mee. Verdachte heeft een fulltime baan en is inmiddels vader van drie jonge kinderen, waaronder een tweeling. Verdachte is bovendien first offender.
Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan echter in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende.
Verdachte is op 28 augustus 2020 in verzekering gesteld en voor de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 24 november 2020 gedagvaard. Op die terechtzitting is de behandeling van de zaak onder meer aangehouden voor het horen van door de verdediging verzochte getuigen bij de rechter-commissaris. Op de terechtzitting van 9 februari 2021 is de behandeling van de zaak opnieuw aangehouden, omdat het einddossier nog niet geheel gereed was en om meerdere door de verdediging verzochte getuigen bij de rechter-commissaris te horen. In zijn processen-verbaal van bevindingen van 17 juni 2021 en 10 maart 2022 heeft de rechter-commissaris uitgewerkt dat het niet was gelukt om een groot deel van de getuigen te horen. Op 18 oktober 2022 heeft de rechter-commissaris het onderzoek gesloten. Op 12 mei 2023 zou de zaak vervolgens inhoudelijk worden behandeld, maar door overmacht aan de zijde van de rechtbank is de behandeling van de zaak opnieuw aangehouden. Op 24 november 2023 is de zaak inhoudelijk behandeld. Op 21 december 2023 doet de rechtbank uitspraak.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop zonder dat dit door een bijzondere omstandigheid als hiervoor vermeld, wordt gerechtvaardigd. Nadat het onderzoek ter terechtzitting was aangevangen, heeft er weliswaar op verzoek van de verdediging nader onderzoek plaatsgevonden, maar daarvan kan niet worden gezegd dat dit onderzoek bepalend is geweest voor het gehele procesverloop. Immers, nadat de rechter-commissaris het onderzoek had gesloten, heeft het nog eens ruim een jaar geduurd voordat de zaak inhoudelijk door de rechtbank is behandeld. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met meer dan een jaar, overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben, op de hierna vermelde wijze.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving in beginsel niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij heeft de rechtbank tevens de LOVS-oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van overtreding van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, in aanmerking genomen. De rechtbank is van oordeel dat zonder overschrijding van de redelijke termijn een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden (180 dagen), met aftrek van voorarrest, passend en geboden zou zijn geweest. Gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, past de rechtbank een strafkorting van 25% toe, waardoor in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 135 dagen resteert. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf gelijk te stellen aan de door verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Het overige gedeelte van de in beginsel passende gevangenisstraf zal de rechtbank, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, omzetten in een taakstraf. Daarbij zal de rechtbank de duur van de taakstraf enigszins matigen, gelet op de voltijd baan en drukke thuissituatie van verdachte. De rechtbank overweegt hierbij dat zij het zeer wenselijk vindt dat verdachte zijn baan behoudt, hetgeen zwaar meeweegt bij de afweging wel of niet een langere gevangenisstraf op te leggen dan voor de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in combinatie met een taakstraf van 60 uur in deze zaak passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat zij minder bewezen acht dan de officier van justitie heeft gevorderd en omdat zij meer rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank merkt bij de oplegging van deze straf op dat verdachte op 28 augustus 2020 in verzekering is gesteld en dat zijn voorlopige hechtenis met ingang van 25 november 2020 is geschorst. Volgens de berekening van de rechtbank heeft verdachte hiermee 90 dagen in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, en dus niet de 87 dagen die door de officier van justitie zijn berekend. Het is in elk geval niet de bedoeling dat verdachte teruggaat naar de penitentiaire inrichting.
Nu de rechtbank geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte oplegt dan voor de tijd die hij reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 72, derde lid, Sv, het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [naam 1] heeft in verband met het onder 1 en 3 tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert primair € 21.900,- aan materiële schade, bestaande uit de helft van de in drie maanden tijd door haar gegenereerde inkomsten. Subsidiair vordert zij € 11.250,- aan materiële schade, bestaande uit de helft van een geschat inkomen van € 22.500,- in 3 maanden tijd, uitgaande van een dagelijks bedrag van € 250 aan verdiensten. Zij heeft verder gevorderd dat de materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente en heeft om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [naam 5] heeft in verband met het onder 2 en 3 ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 400,- aan materiële schade, bestaande uit de helft van de inkomsten die zij met haar werkzaamheden als prostituee heeft gegenereerd. Zij heeft verder gevorderd dat de materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente en heeft om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, nu vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen, nu niet nauwkeurig is vast te stellen of er materiële schade is geleden en zo ja, om welk specifiek bedrag het dan gaat.
Overweging van de rechtbank
Verdachte is vrijgesproken van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. Daarom zal de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [naam 5] overweegt de rechtbank het volgende.
De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Voor het aannemen van zodanig verband is niet vereist dat de schade betrekking heeft op voorwerpen die in de bewezenverklaring zijn vermeld. Evenmin geldt met betrekking tot vermogensdelicten als bovengrens aan de schadevergoeding het bedrag dat de verdachte door het bewezenverklaarde misdrijf heeft verworven. Voorts is niet vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd (Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade niet is aan te merken als rechtstreekse schade. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat de benadeelde partij (de gevorderde) schade heeft geleden door het eenmalig wegbrengen c.q. ophalen van haar naar/van een seksafspraak door verdachte. Verdachte is de benadeelde partij enkel behulpzaam geweest bij wat zij zelf ook wilde: namelijk in Nederland (in de prostitutie) werken.
Nu de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd heeft dat en waarom zij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden, zal de rechtbank de benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding.

9.De beoordeling van het beslag

De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de beslaglijst genoemde in beslag genomen geldbedrag van € 2.000,- (goednummer G059447-1) verbeurd wordt verklaard. Dit geldbedrag bestaat uit 10 coupures van € 200,-. De rechtbank stelt vast dat het om valse coupures gaat, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de kennisgeving van inbeslagneming op p. 2050. De rechtbank overweegt dat deze coupures niet voor verbeurdverklaring in aanmerking komen, nu geen sprake is van enige grond voor verbeurdverklaring als bedoeld in artikel 33a Sr. Daarnaast overweegt de rechtbank dat deze coupures evenmin voor onttrekking aan het verkeer in aanmerking komen. Weliswaar is het ongecontroleerde bezit van dit valse geld in strijd met het algemeen belang en de wet, maar deze valse coupures vallen niet onder de in artikel 36c genoemde gronden voor onttrekking aan het verkeer en bovendien kunnen deze niet dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke strafbare feiten als waarvan verdachte wordt verdacht of de belemmering van de opsporing van dergelijke feiten als bedoeld in artikel 36d Sr. Daarbij overweegt de rechtbank dat onder soortgelijke feiten in de zin van artikel 36d Sr dienen te worden verstaan feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht (Hoge Raad 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1548). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. De rechtbank dient daarom de teruggave van deze coupures aan verdachte te gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.
De officier van justitie heeft verder gevorderd dat de in beslag genomen Apple Macbook (goednummer PL2700-20-059447-9) en de daarbij behorende acculader (goednummer PL2700-20-059447-10) verbeurd worden verklaard omdat de strafbare feiten met behulp van deze goederen zouden zijn begaan. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in dit standpunt. Uit het proces-verbaal van bevindingen op p. 1776-1779 volgt dat tijdens het onderzoek door de KMar aan deze gegevensdrager niets is aangetroffen dat ter zake dienend is. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen dat de feiten met behulp van deze specifieke laptop zijn begaan of voorbereid. De rechtbank zal de teruggave van deze goederen aan verdachte gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.
De rechtbank zal voorts de teruggave van de in beslag genomen sleutel (goednummer PL2700-20-059447-3) en het in beslag genomen geboortebewijs (goednummer PL2700-20-059447-4) aan verdachte gelasten, voor zover deze goederen nog niet aan hem zijn teruggegeven, omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.
De rechtbank kan geen oordeel geven over het op de beslaglijst genoemde papier (goednummer 059447-27) en notitieblok (goednummer 059447-28), nu de officier van justitie heeft aangegeven dat deze goederen reeds zijn vernietigd naar aanleiding van een machtiging op grond van artikel 117 Sv. Hierdoor is het beslag op grond van artikel 134, tweede lid onder c, Sv van rechtswege geëindigd (Hoge Raad 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3710).

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 197a van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf van
60 (zestig)uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig)dagen;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
 gelast de teruggave aan verdachte van:
o een sleutel (goednummer PL2700-20-059447-3);
o een Apple Macbook (goednummer PL2700-20-059447-9);
o een acculader (goednummer PL2700-20-059447-10);
o 10 valse coupures van € 200 (goednummer G059447-1) en
o een geboortebewijs (goednummer PL2700-20-059447-4);
 verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
 verklaart de benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Snijders (voorzitter), mr. W. Bruins en mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Vreemdelingenzaken, Sluisteam Schiphol opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer 27BAF200012 / 27PITNA, gesloten op 13 januari 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 485-486.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangever [naam 5] , p. 497-505.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1390-1393.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1548-1554.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1480-1481 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 1500.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1677-1680.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1500.
9.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 november 2023.
10.Het proces-verbaal van verhoor aangever [naam 1] deel 4, p. 397.
11.Het proces-verbaal van verhoor aangever [naam 1] deel 4, p. 423 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 1520.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1536-1538 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 1520.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 615.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1035-1039.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1520.
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 236-241.
17.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 194-195.
18.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 193.
19.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 242-246.
20.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1665-1668.
21.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1536-1542.
22.De getuigenverklaring van [medeverdachte] afgelegd ter terechtzitting van 24 november 2023.