ECLI:NL:RBGEL:2023:4244

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4245
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de rechtsgeldigheid van de heffingsambtenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 25 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Hattem beoordeeld. Eiser, eigenaar van een rijtjeshuis, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning op 1 januari 2021, die was vastgesteld op € 255.000 voor het belastingjaar 2022. De rechtbank behandelt de vraag of de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de waardebepaling en of hij de relevante gegevens heeft verstrekt. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan door de benodigde stukken te overleggen en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Eiser had in bezwaar en beroep verzocht om aanvullende gegevens, zoals iWOZ-kaarten en bouwtekeningen, maar de rechtbank oordeelt dat de verstrekte informatie voldoende was voor een goede beoordeling. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelasting in stand blijven. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/4245

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hattem.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van 7 juli 2022.
Verweerder heeft de waarde van de onroerende zaak [adres 1] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 255.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan eiser ook de aanslag onroerendezaakbelasting van de gemeente Hattem voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag).
Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hij heeft daarbij de waarde van de woning gehandhaafd.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2023 op zitting behandeld. Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [naam 1] en [naam 2].

Feiten

1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een rijtjeshuis met een berging en een tuinhuis. De gebruiksoppervlakte van de woning is 111 m². De oppervlakte van het perceel is 200 m².

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder in de bezwaar- en beroepsfase alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verstrekt dan wel ter inzage heeft gelegd, of verweerder voldoende inzicht heeft gegeven in de waardebepaling, of verweerder het verbod op willekeur, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden en of de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Op de zaak betrekking hebbende stukken / inzichtelijkheid
4. Eiser stelt dat verweerder in bezwaar niet kon volstaan met het enkel verstrekken van de objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten. Deze gegevens hadden ook met iWOZ-kaarten en/of bouwtekeningen onderbouwd moeten worden. Eiser heeft in bezwaar verzocht om de iWOZ-kaarten en inzichtelijkheid in de gebruikte indexering. In beroep heeft gemachtigde daarnaast verzocht om de bouwtekeningen van de vergelijkingsobjecten.
5. Verweerder ontkent van de door eiser gevraagde gegevens gebruik te hebben gemaakt en stelt dat hij met de door hem verstrekte gegevens voldoende inzicht heeft geschaft.
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 8:42, eerste lid, van
de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehouden is de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te zenden. Uit de arresten van de Hoge Raad van 25 april
2008 [1] , 23 mei 2014 [2] en 4 mei 2018 [3] volgt dat dit stukken zijn die verweerder ter
beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van
de (nog) bestaande geschilpunten. Het gaat daarbij om alle stukken die voor de rechtbank relevant kunnen zijn om tot een uitspraak te komen en die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming van verweerder. De rechtbank stelt vast dat de bouwtekeningen niet zijn gebruikt en dat deze stukken, mede gelet op hetgeen hierna onder 22 is overwogen, ook geen betrekking hebben op een geschilpunt. Artikel 8:42 van de Awb is daarom niet geschonden.
7. De rechtbank overweegt vervolgens dat artikel 40, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) bepaalt dat uitsluitend aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen op verzoek een afschrift van de gegevens wordt verstrekt die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. Op grond van de wetsgeschiedenis heeft de in artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ opgenomen uitdrukking ‘verstrekt de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde’ een specifieke strekking, namelijk dat degene te wiens aanzien een beschikking is genomen (of diens gemachtigde, met toepassing van artikel 6:17 van de Awb), op verzoek een afschrift toegezonden krijgt van het taxatieverslag, opgesteld conform het model-taxatieverslag als bedoeld in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet WOZ en artikel 6, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ en de daarin genoemde bijlagen. [4] Op grond van vaste jurisprudentie dienen daarnaast de grondstaffel en de zogenaamde koudv-factoren op verzoek te worden verstrekt. [5]
8. Niet in geschil is dat verweerder in bezwaar aan de gemachtigde een taxatieverslag, grondstaffel en koudv-factoren heeft verstrekt. Omdat het taxatieverslag ook verder de gegevens bevat conform het model-taxatieverslag voor woningen van de Uitvoeringsregeling, heeft de heffingsambtenaar voldaan aan de ingevolge artikel 40 van de Wet WOZ op hem rustende verplichtingen. [6]
9. De rechtbank overweegt verder dat indien een belanghebbende van mening is dat het verstrekte taxatieverslag onvoldoende gegevens bevat om tot een beoordeling van de vastgestelde waarde te kunnen komen, in de bezwaarfase gebruik kan worden gemaakt van het inzagerecht van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb. [7] Dit recht heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door een bestuursorgaan genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking staan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden. Daartoe behoren alle stukken die aan de heffingsambtenaar ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. [8]
10. De rechtbank ziet zich daarom geplaatst voor de vraag of op verzoek ook een onderbouwing van de kenmerken van de vergelijkingsobjecten middels iWOZ-kaarten en een onderbouwing van de indexcijfers dienen te worden verstrekt, welke vraag eiser, met een beroep op het zogenoemde Black-Box-arrest [9] , bevestigend en verweerder ontkennend beantwoordt.
11. De rechtbank stelt vast dat ondanks een verzoek daartoe de iWOZ-kaarten en een onderbouwing van de indexcijfers in bezwaar niet zijn verstrekt. Verweerder heeft daarover ter zitting onbetwist gesteld dat hij geen gebruik heeft gemaakt van op iWOZ-kaarten vermelde gegevens, maar voor de objectkenmerken gebruik heeft gemaakt van andere bronnen. Over de onderbouwing van de indexpercentages overweegt de rechtbank dat eiser de gehanteerde indexcijfers niet heeft betwist. Daarmee zijn deze gegevens voor de geschilbeslechting niet relevant en kan in zoverre geen sprake zijn van schending van artikel 7:4 van de Awb.
12. Voor zover eiser met zijn verwijzing naar het Black-Box arrest meent dat verweerder hem met iWOZ-kaarten, bouwtekeningen of anderszins inzicht had moeten verschaffen in de (modelmatige) onderbouwing van de objectkenmerken, heeft het volgende te gelden. De Hoge Raad heeft in het Black-Box-arrest bepaald dat, als een belanghebbende de juistheid van gebruikte gegevens en aannames wil controleren en zo nodig gemotiveerd wil betwisten, het bestuursorgaan zorg moet dragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van deze gegevens. De objectkenmerken van de woning en de vergelijkingsobjecten zijn gegevens zoals in voornoemd arrest, waar verweerder voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid daarvan zorg moet dragen. Deze zijn inzichtelijk en controleerbaar als deze voor eiser kenbaar zijn. In dit geval is dat gebeurd middels het toezenden van het taxatieverslag, de grondstaffel en de koudv-factoren. De objectkenmerken zijn daarmee naar het oordeel van de rechtbank kenbaar voor eiser en dus inzichtelijk. Daarmee zijn deze tevens controleerbaar in die zin dat eiser gemotiveerd de (on)juistheid van deze gegevens aan de orde kan stellen. Vervolgens ligt het op de weg van eiser om de juistheid van de gehanteerde gegevens gemotiveerd in twijfel te trekken. Dat eiser met de verstrekking van de kenmerken van de vergelijkingsobjecten voldoende in staat is gesteld deze gemotiveerd te bestrijden, wordt bevestigd door de gemotiveerde betwisting daarvan door gemachtigde in bezwaar. Hiermee verschilt een verzoek om (nadere) onderbouwing van kenmerken van een enkel verzoek tot verstrekking van deze kenmerken sec. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat voor het antwoord op de vraag of voldoende inzicht is verschaft niet vereist dat verweerder de gebruikte gegevens van een nadere onderbouwing voorziet. De rechtbank maakt dus, met andere woorden, een onderscheid tussen de kenbaarheid van gegevens en de overtuigingskracht daarvan. [10]
13. Voor het verzoek om inzicht in de onderbouwing van de indexeringspercentages heeft hetzelfde te gelden. Zoals hiervoor is overwogen is niet in geschil dat het tot de stukken behorende taxatieverslag in bezwaar aan eiser is verstrekt. Het taxatieverslag vermeldt van de vergelijkingsobjecten onder meer de verkoopdatum (zijnde in dit geval de datum van overdracht bij de notaris), de verkoopprijs en de vastgestelde WOZ-waarde op de waardepeildatum. Uit deze gegevens kan eiser een indexeringspercentage afleiden. Daarnaast heeft verweerder in beroep een taxatiematrix overgelegd waarin van de vergelijkingsobjecten de koopsom, de datum en de getaxeerde waarde op peildatum zijn vermeld. Ook uit deze gegevens kan eiser een indexeringspercentage afleiden. In lijn met de voornoemde jurisprudentie geldt dat met het taxatieverslag (bezwaarfase) of met de matrix (beroepsfase) is voldaan aan het vereiste van inzichtelijk maken. Daarmee is eiser in staat gesteld het percentage gemotiveerd te bestrijden en heeft verweerder voldoende inzicht verschaft. [11]
Verbod van willekeur / vertrouwensbeginsel
14. Eiser stelt dat verweerder zich niet van alle relevante feiten op de hoogte heeft gesteld waardoor, aldus eiser, sprake is van strijd met het verbod van willekeur. Eiser meent daarnaast dat de waarde van de woning niet is berekend op grond van de modelmatige waardebepaling en dat is in strijd met het verbod van willekeur en schending van het vertrouwensbeginsel, omdat volgens hetgeen in het taxatieverslag en de daarbij verstrekte toelichting staat vermeld, dit wel het geval is geweest.
15. De rechtbank overweegt dat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verweerder inzicht heeft gegeven en de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verstrekt. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder in de uitspraak op bezwaar uiteen heeft gezet dat en waarom hij van mening is dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Daar komt bij dat in de uitspraak op bezwaar is ingegaan op de bezwaren van eiser. Gelet op dat wat hiervoor is overwogen over de inzichtelijkheid is, zonder nadere onderbouwing van eiser, die ontbreekt, niet aannemelijk dat verweerder ten onrechte relevante feiten bij de waardebepaling buiten beschouwing heeft gelaten. Mocht dit desondanks wel het geval zijn dan had het op de weg van eiser gelegen deze feiten aan te dragen. Dat heeft eiser nagelaten. Het verbod van willekeur is daarom niet geschonden.
16. Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat er geen sprake is geweest van een toezegging van de zijde van verweerder dat in bezwaar en/of beroep niet van het taxatieverslag zou worden afgeweken. De toelichting op het taxatieverslag, dient te worden aangemerkt als algemene informatieverstrekking van verweerder. Deze informatie van algemene aard zag op de op dat moment actuele situatie en is in zoverre mogelijk niet volledig geweest, maar gaat niet specifiek in op de situatie van eiser en/of over bezwaar en/of beroep. Daaraan mocht eiser dan ook niet het vertrouwen ontlenen dat in bezwaar en/of beroep niet van het taxatieverslag zou worden afgeweken.
Verweerder mag in beroep de vastgestelde waarde op een andere wijze onderbouwen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen.
17. Na deze overwegingen gaat de rechtbank in op de overtuigingskracht van de verstrekte gegevens, met andere woorden: heeft verweerder met de verstrekte gegevens de waarde aannemelijk gemaakt.
WOZ-waarde van de woning
18. Verweerder heeft de waarde van de woning onderbouwd met een bij het verweerschrift overgelegde matrix van taxateur [naam 3]. In deze matrix is de waarde van de woning bepaald op € 266.000. Verweerder heeft gebruik gemaakt van drie vergelijkingsobjecten gelegen te [plaats], te weten:
  • [adres 2], verkocht op 11 maart 2021 voor € 256.652;
  • [adres 3], verkocht op 18 september 2020 voor € 244.244;
  • [adres 4], verkocht op 6 april 2020 voor € 221.375.
19. Eiser is het niet eens met de vastgestelde waarde. Hij bepleit een waarde van € 211.000.
20. De bewijslast dat de aan de woning toegekende waarde juist is, ligt bij verweerder. Dit betekent dat hij aannemelijk moet maken dat de door hem vastgestelde waarde niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd. Daarvoor is het volgende van belang.
21. De rechtbank overweegt dat de vergelijkingsobjecten niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat type, bouwjaar, ligging, en onderhoudstoestand betreft vergelijkbaar zijn met de woning. Ook is rekening gehouden met marktontwikkelingen tussen het moment van verkoop van de vergelijkingsobjecten en de waardepeildatum.
22. Dat het schuine dak van de woning, in tegenstelling tot dat van de vergelijkingsobjecten, (al) op de eerste verdieping begint, kan eiser niet baten. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de gebruiksoppervlakte wordt berekend vanaf een stahoogte van 1,5 meter en dat op die manier reeds rekening is gehouden met het schuine dak van de woning. Eiser heeft hier niets meer tegenin gebracht. Ook de op deze wijze berekende oppervlakten zijn door eiser niet betwist. Weliswaar heeft eiser in beroep de inhouden van de vergelijkingsobjecten betwist maar dat betekent nog geen verschil van inzicht over de gebruiksoppervlakten, te meer, zoals in dit geval, sprake is van een afwijkende kapconstructie. Ter zitting heeft verweerder bovendien nog toegelicht dat er bij de overgang van berekeningen van woningen op basis van inhoud (bezwaarfase en voorgaande belastingjaren) naar gebruiksoppervlakte (huidige methode) voor de hele gemeente opnieuw is ingemeten. Het had dan ook op de weg van eiser gelegen om de oppervlakte (onderbouwd) te betwisten. Dat heeft hij niet gedaan.
23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de taxatiematrix ook de toegepaste indexeringen voldoende aannemelijk gemaakt. Daarbij heeft eiser op geen enkele wijze onderbouwd waarom niet zou mogen worden uitgegaan van de toegepaste indexering en evenmin toegelicht op welke wijze en tot welke hoogte verweerder het indexeringspercentage dan wel had moeten bepalen.
24. Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat bij de waardering onvoldoende rekening is gehouden met de ligging van de woning nabij hoogspanningsmasten en -kabels. Voor zover hij heeft bedoeld om dat argument in beroep te handhaven, constateert de rechtbank dat eiser dit argument ook naar voren heeft gebracht in de beroepsprocedures over het belastingjaren 2020 en 2021. [12] In de uitspraak over het belastingjaar 2020 is geoordeeld dat de ligging ten opzichte van de hoogspanningsmasten en -kabels naar het oordeel van de rechtbank geen waardedrukkende invloed heeft, gelet op het onderzoek van verweerder naar de verkoopprijzen van in de directe omgeving van de woning gelegen rij- en hoekwoningen en over het belastingjaar 2021 heeft de rechtbank zich hierbij aangesloten. Omdat in deze procedure geen nieuwe gezichtspunten of bewijsmiddelen zijn ingebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel dan eerder is gegeven.
25. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder, met de toelichting ter zitting, aannemelijk heeft gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Daarom is de waarde niet te hoog vastgesteld.
Gelijkheidsbeginsel
26. Mocht eiser zich met zijn opmerking dat de in bezwaar gehanteerde vergelijkingsobjecten lager zijn gewaardeerd, beroepen op het gelijkheidsbeginsel dan geldt dat twee van de daarin genoemde vergelijkingen geen gelijke gevallen zijn omdat die woningen beschikken over een andere dakopbouw. Voor het derde vergelijkingsobject geldt dat de WOZ-waarde hoger is vastgesteld, zodat ook om die reden de stelling van eiser geen doel treft.
27. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

28. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelasting in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Y. Gramsbergen, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. van Schelven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

4.Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 22, Handelingen II 1993/94, p. 5524. Zie ook gerechtshof Amsterdam, 22 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:499.
5.Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316.
6.Vgl. gerechtshof Amsterdam van 15 maart 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1434, overweging 5.2.10. e.v.
7.Gerechtshof Amsterdam van 22 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:499, overweging 5.5.20.
8.Over artikel 8:42 van de Awb oordeelde de Hoge Raad op 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, overweging 3.4.1. e.v. in gelijke zin.
9.Hoge Raad van 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316.
10.Vgl. rechtbank Gelderland 23 januari 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:297.
11.Vgl. rechtbank Gelderland 23 januari 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:297.
12.Rechtbank Gelderland 24 december 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:7027 en