ECLI:NL:RBGEL:2023:1227

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
413919
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en geschil over erfdienstbaarheid van weg tussen buren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee buren over de uitleg van een erfdienstbaarheid van weg. De eisers, gezamenlijk wonend aan een bepaald adres, hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die ook in Arnhem woont. De procedure is gestart met een dagvaarding op 3 februari 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 23 februari 2023. De eisers stellen dat de gedaagde hen belemmert in de uitoefening van hun recht van erfdienstbaarheid, door onder andere het slot van een toegangspoort te vervangen zonder hen een sleutel te geven en door klinkers van de weg te verwijderen. De gedaagde betwist de vorderingen van de eisers en stelt dat de erfdienstbaarheid niet meer bestaat of verkeerd wordt uitgelegd. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eisers gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagde is veroordeeld om een sleutel te verstrekken en geen nieuwe belemmeringen op te werpen. De vordering om de weg te herstellen in de oorspronkelijke staat is afgewezen, omdat de erfdienstbaarheid niet verplicht tot bestrating met klinkers. De rechter heeft ook geoordeeld dat de eisers hun verplichtingen met betrekking tot de breedte van de weg niet zijn nagekomen, wat heeft geleid tot een veroordeling van hen om het hekwerk te verplaatsen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/413919 / KG ZA 23-13 115 / 1496
Vonnis in kort geding van 9 maart 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
hierna samen te noemen: [gezamenlijke eisers] ,
advocaat: mr. J. Kamphuis te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te Arnhem,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. I.R.P.J. van Ham te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 februari 2023 met producties,
- de brief van 21 februari 2023 van [gezamenlijke eisers] , met bijgevoegd producties 34, 35 en 36,
- de brief van 22 februari 2023 van [gedaagde] met voorwaardelijke eis in reconventie, met bijgevoegd producties 1 tot en met 17,
- de pleitnota van [gezamenlijke eisers] ,
- de pleitnota van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 23 februari 2023, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [gezamenlijke eisers] wonen aan de [adres] en [gedaagde] aan de [adres] te [woonplaats] .
2.2.
[gedaagde] heeft op 19 augustus 1983 van [naam 1] in eigendom geleverd gekregen het perceel aan de [adres] , kadastraal bekend [perceelnummer] . In de akte van levering staat dat [naam 1] perceel [perceelnummer] bij notariële akte van levering op 6 december 1959 in eigendom heeft verkregen. In deze leveringsakte uit 1959 staat dat het aan [naam 1] verkochte overgaat met alle daaraan verbonden erfdienstbaarheden, speciaal met die vermeld in de akte van transport van 13 mei 1924 verleden voor A.C. de Wilde. In die laatstgenoemde akte is deze erfdienstbaarheid als volgt omschreven:
(…)
De verkoopster verleent aan de koopster ten behoeve van het door haar bij deze gekochte perceel en opvolgers in den eigendom, het recht van weg, naar en van de [straatnaam] , door de [straatnaam] , uitmakende het geheele perceel in voormelde gemeente en sectie bekend onder nummer [perceelnummer] en gedeelten van de percelen in voormelde gemeente en sectie onder de nummer [perceelnummer] en [perceelnummer] , en de koopster verleent gelijk recht over de gemelde [straatnaam] voorzoover begrepen in het bij deze door haar gekochte perceel ten behoeve van de aan verkooper in eigendom verblijvende perceelen in voormelde gemeente en sectie bekend onder de nummers [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] en opvolgers in den eigendom.
(…)
2.3.
[gedaagde] heeft het kadaster opdracht gegeven om een volledig standaardonderzoek erfdienstbaarheden uit te voeren naar het perceel [adres] , kadastraal bekend [perceelnummer] waarbij wordt teruggegaan tot 1 oktober 1838. In het onderzoeksrapport van 24 mei 2019 is het volgende te lezen:
(…)
Gebleken is dat in genoemde inschrijvingen de volgende tekst voorkomt die mogelijk de gevraagde erfdienstbaarheden betreft:
Akte ingeschreven te Arnhem op 1 juli 1970 [perceelnummer] (verleden op 1 juli 1970 voor notaris H.M. Sasse ter standplaats Arnhem)
“De komparant verklaarde bij deze namens zijn lastgevers om niet afstand te doen van het als erfdienstbaarheid gevestigde recht van weg (inclusief het recht van uitweg naar de [straatnaam] ) ten behoeve van de aan zijn lastgever in eigendom toebehoorende percelen kadastraal bekend [perceelnummer] en [perceelnummer] , voorzover dat recht is gevestigd ten laste van de percelen kadastraal bekend [perceelnummer] (thans eigendom van de heer [naam 2] , (…), [adres] ) en nummer [perceelnummer] ( thans eigendom van de heer [naam 3] , (…), [adres] ).”
(…)
2.4.
[gezamenlijke eisers] hebben op 1 februari 2021 in eigendom verworven het perceel [adres] , kadastraal bekend gemeente [perceelnummer] . In de notariële akte van levering staat, voor zover relevant, het volgende:
Omschrijving erfdienstbaarheden, (…)
(…)

Ten aanzien van erfdienstbaarheden het verkochte betreffende verklaarden de comparanten ten deze te verwijzen naar:
a.
een akte van transport, zeven oktober negentienhonderd negentien verleden voor notaris J.C.D. Roscam Abbing, (…), waarin het volgende voorkomt:
“De verkooper verleent aan koopster ten behoeve van het door haar bij deze gekochte perceel (thans nummer [perceelnummer] ) en opvolgers in den eigendom het recht van weg naar en van de [straatnaam] door de [straatnaam] uitmakende het geheele perceel in voormelde gemeente en sectie bekend onder nummer [perceelnummer] (thans nummer [perceelnummer] ) en gedeelten van de perceelen in voormelde gemeente en sectie onder de nummers [perceelnummer] en [perceelnummer] (waarvan afkomstig is het bij de tegenwoordige akte overgedragen nummer [perceelnummer] ) (thans nummer [perceelnummer] ) en de koopster verleent gelijk recht over de gemelde [straatnaam] voorzoover begrepen in het bij deze door haar gekochte perceel ten behoeve van de aan verkooper in eigendom verblijvende perceelen in voormelde gemeente en sectie bekend onder de nummers [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] (thans nummers [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] ) en opvolgers in den eigendom”,
welke rechten bij die acte zijn gevestigd als erfdienstbaarheden.
b.
een akte van transport, zevenentwintig januari negentienhonderd twaalf verleden voor notaris J.O. de Kat Hendrikszoon, destijds te Arnhem, waarin met betrekking tot voormeld recht van weg nog is vermeld:
“Wordende gemeld recht van weg bij deze als erfdienstbaarheid gevestigd ten behoeve van het bij deze verkochte perceel en de perceelen in voormelde gemeente en sectie bekend onder nommers [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] en ten laste van de voormelde perceelen nummers [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] , alle door den verkooper in eigendom verkregen bij voormelde titels van aankomst en ten laste van voormeld perceel nommer [perceelnummer] . (…)”
c.
een akte van transport, twaalf december negentienhonderd twaalf verleden voor notaris A.S. de Wilde, (…), waarin het volgende voorkomt: “
2.
De koopster is gehouden te laten liggen als weg een strook grond ten breedte van drie Meter, terwijl ook verkooper het daaraangrenzende perceel nummer [perceelnummer] op diezelfde breedte moet houden. De aldus gevormde weg “De [straatnaam] ” moet geheel blijven liggen als weg en wordt bij deze, voorzoover die weg niet reeds belast is met recht van uitweg, tot wederzijdsch nut en gebruik van het bij deze acte verkochte perceel van de aan verkooper verblijvende perceelen nummers [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] , van meergenoemde Sectie, belast met de erfdienstbaarheid van uitweg naar de [straatnaam] . Alle perceelen wegen in voormelden titel van aankomst in eigendom verkregen. (…)”
(…)
2.5.
De percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] zijn in de loop der jaren als volgt vernummerd:
  • perceel [perceelnummer] ← [perceelnummer] ← [perceelnummer]
  • perceel [perceelnummer] ← [perceelnummer] ← [perceelnummer] ← [perceelnummer] en [perceelnummer] .
2.6.
Vanaf de [straatnaam] ligt, over de gehele diepte en tussen de bebouwing op percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] , een strook grond die doorloopt naar de achtergelegen bospercelen. Aan de bosrand is de strook grond afgesloten met een poort die door [gedaagde] is geplaatst en toegang geeft tot de achterliggende bospercelen. Vanaf de [straatnaam] gezien bevindt zich aan de rechterzijde van de strook grond een taxushaag die door [gedaagde] is geplaatst en aan de linkerzijde een hekwerk dat door [gezamenlijke eisers] is geplaatst. In de hiervoor geciteerde notariële akten is de strook grond aangeduid als “de [straatnaam] ”. De strook grond zal daarom hierna “de [straatnaam] ” worden genoemd. Percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] met De [straatnaam] zijn zichtbaar op de hierna afgebeelde foto, waarbij perceel [perceelnummer] links langs de [straatnaam] ligt.
2.7.
[gedaagde] heeft het slot van de poort aan het einde van de [straatnaam] vervangen. Van het nieuwe slot heeft hij geen sleutel verstrekt aan [gezamenlijke eisers] . Ter hoogte van de garage van [gezamenlijke eisers] heeft [gedaagde] ook een toegangspoort geplaatst.
2.8.
Tussen partijen is gecorrespondeerd over de uitleg van de erfdienstbaarheid, is mediation beproefd en zijn voorstellen uitgewisseld. Eind 2022 heeft [gedaagde] een container en een berg klinkers aan het begin van de [straatnaam] geplaatst en ook weer verwijderd.
2.9.
Op 9 januari 2023 zijn de straatklinkers waarmee de [straatnaam] was verhard door [gedaagde] verwijderd.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[gezamenlijke eisers] vorderen na vermindering van eis ter zitting dat de voorzieningenrechter van de rechtbank bij uitvoerbaar te verklaren vonnis [gedaagde] :
primair
I. gebiedt om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de [straatnaam] in de oorspronkelijke staat te herstellen, onder andere door het aanbrengen van een straatverharding met klinkers, het verbreden van de [straatnaam] tot een breedte van 3 meter, het terugsnoeien c.q. verplaatsen van de taxushaag en het verwijderen van de toegangspoort, op straffe van een dwangsom,
II. gebiedt om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een sleutel aan [gezamenlijke eisers] te verstrekken voor de poort die toegang geeft tot de achtergelegen bospercelen, op straffe van een dwangsom,
III. verbiedt om nieuwe belemmeringen en obstakels op te werpen die in de weg staan aan de uitoefening van de erfdienstbaarheid c.q. het gebruik van de [straatnaam] door [gezamenlijke eisers] , op straffe van een dwangsom,
IV. gebiedt om te gehengen en gedogen dat [gezamenlijke eisers] ongestoord gebruik kunnen maken van de uitoefening van de erfdienstbaarheid c.q. het gebruik van de [straatnaam] ,
subsidiair, voor het geval de toegangspoort mag blijven staan
V. gebiedt om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [gezamenlijke eisers] een sleutel te verstrekken van de toegangspoort zodat zij ongestoord gebruik kunnen maken van de erfdienstbaarheid c.q. de [straatnaam] , op straffe van een dwangsom,
primair en subsidiair
VI. veroordeelt tot betaling van de proces- en nakosten aan [gezamenlijke eisers] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, vermeerderd met wettelijke rente als betaling niet binnen deze termijn plaatsvindt.
3.2.
[gezamenlijke eisers] stellen dat er een recht van erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van perceel [perceelnummer] en ten laste van perceel [perceelnummer] waarvan de uitoefening door [gedaagde] wordt belemmerd. [gedaagde] heeft namelijk het slot van de achterste toegangspoort vervangen, zonder [gezamenlijke eisers] van het nieuwe slot een sleutel te verstrekken. Onder verwijzing naar HR 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6598 betogen [gezamenlijke eisers] dat dit onrechtmatig is. Ook heeft [gedaagde] door de klinkers op de [straatnaam] te verwijderen het volgens [gezamenlijke eisers] onmogelijk gemaakt om over de [straatnaam] te gaan met een vuilniscontainer, op de fiets of scooter of met een aanhanger of ander materieel dat [gezamenlijke eisers] gebruiken om hun tuin te onderhouden. Uit de tekst van de erfdienstbaarheid blijkt dat [gedaagde] als eigenaar van het dienend erf de [straatnaam] moet laten liggen als “weg”, wat meebrengt dat de klinkers moeten blijven liggen. Ook houdt de erfdienstbaarheid in dat de [straatnaam] drie meter breed moet blijven, wat nu niet overal het geval is. [gedaagde] is gehouden om de belemmeringen op te heffen en de [straatnaam] in de oorspronkelijke toestand terug te brengen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gezamenlijke eisers] hebben geen spoedeisend belang bij hun vorderingen. Zij kunnen nog via hun eigen perceel met de fiets en de vuilcontainer de openbare weg bereiken. [gedaagde] betoogt vervolgens dat de erfdienstbaarheid waar [gezamenlijke eisers] een beroep op doen niet (meer) bestaat. De erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van de achtergelegen bospercelen. In 1912 was er namelijk geen bebouwing rondom de [straatnaam] en kon alleen van en naar die bospercelen worden gekomen vanaf de [straatnaam] via de [straatnaam] . Van deze erfdienstbaarheid is vervolgens bij akte van 1970 afstand gedaan door de eigenaren van de heersende erven. Voor zover perceel [perceelnummer] heersend erf is en geen afstand van de erfdienstbaarheid is gedaan, geldt dat de erfdienstbaarheid door verjaring teniet is gegaan, omdat uitoefening daarvan gedurende meer dan 20 jaar is belet (art. 3:106 BW). De [straatnaam] is vanaf 1992 tot 2019 afgesloten geweest met de achterste toegangspoort en de weg was bij de achterste toegangspoort gedurende enige tijd zelfs dicht gegroeid.
3.4.
[gedaagde] stelt vervolgens subsidiair dat de erfdienstbaarheid door [gezamenlijke eisers] verkeerd wordt uitgelegd. Er zijn volgens [gedaagde] over en weer erfdienstbaarheden gevestigd blijkens de bewoordingen van de akten uit 1912. De [straatnaam] loopt over beide percelen, waarbij de erfgrens in het midden van de weg loopt. Het pad moet drie meter breed blijven en dus moeten partijen elk 1,5 meter vrij houden op het eigen perceel. [gezamenlijke eisers] kunnen met de fiets of vuilcontainer over hun eigen deel van de weg. Tot slot verplicht de erfdienstbaarheid [gedaagde] niet om de [straatnaam] te verharden of verhard te houden, aldus [gedaagde] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.Het geschil in voorwaardelijke reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, in het geval [gezamenlijke eisers] bevoegd zijn om over perceel [perceelnummer] van en naar de [straatnaam] te gaan op basis van één of meerdere erfdienstbaarheden, [gezamenlijke eisers] :
A. gebiedt het door hen tegen de erfgrens geplaatste hekwerk te verplaatsen in de richting van zijn perceel tot op 1,5 meter vanaf de erfgrens binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom,
B. gebiedt, voor zover [gedaagde] gehouden is de [straatnaam] te herstellen in oorspronkelijke staat door het aanbrengen van straatverharding, de strook van 1,5 meter in breedte op zijn perceel zoals beschreven onder A te verharden met klinkers binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom,
C. veroordeelt tot betaling van de proces- en nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente in het geval betaling niet binnen deze termijn heeft plaatsgevonden vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.2.
[gedaagde] betoogt dat als [gezamenlijke eisers] bevoegd zijn om over het perceel van [gedaagde] te gaan op grond van de erfdienstbaarheid, dit andersom ook geldt, omdat er erfdienstbaarheden over en weer zijn gevestigd ten behoeve en ten laste van percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] . [gezamenlijke eisers] hebben echter geen strook grond van 1,5 meter vrijgehouden, waartoe zij op grond van de erfdienstbaarheid verplicht zijn. Richting de voorkant van perceel [perceelnummer] hebben zij grind en grof zand aangebracht op de strook grond en is er een hekwerk geplaatst tegen de erfgrens aan, waarmee de weg in tweeën is gesplitst. Het hekwerk moet daarom worden verplaatst. Verder geldt dat als de erfdienstbaarheid ertoe verplicht de [straatnaam] met klinkers te verharden, [gezamenlijke eisers] die verharding op hun stuk moeten terugbrengen.
4.3.
[gezamenlijke eisers] voeren verweer. De [straatnaam] behoort te liggen op het perceel van [gedaagde] blijkens de akte uit december 1912. Perceel [perceelnummer] is dus niet dienend erf, zoals [gedaagde] stelt. De [straatnaam] heeft ook altijd op perceel [perceelnummer] gelegen. Tot slot volgt niet uit de tekst van de erfdienstbaarheid dat het hekwerk verplaatst moet worden of de grond moet worden verhard met klinkers.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zullen zij hierna gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
[gezamenlijke eisers] hebben een spoedeisend belang bij de door hen ingestelde vorderingen. Aan die vorderingen is namelijk ten grondslag gelegd dat [gedaagde] voortdurend inbreuk maakt op een [gezamenlijke eisers] toekomend recht van erfdienstbaarheid. [1] Om dezelfde reden heeft [gedaagde] een spoedeisend belang bij de door hem ingestelde vorderingen in voorwaardelijke reconventie. Ook hij legt immers aan zijn vorderingen ten grondslag dat er een inbreuk wordt gemaakt op een aan hem toekomend recht van erfdienstbaarheid.
Uitleg van de erfdienstbaarheid
5.3.
Om te kunnen bepalen of er een erfdienstbaarheid is gevestigd, ten behoeve en ten laste van welke percelen deze is gevestigd en wat de erfdienstbaarheid inhoudt, dienen de notariële akten van vestiging uit 1912 en 1919 te worden uitgelegd. Bij de uitleg van de akte van vestiging van een erfdienstbaarheid komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. In dit verband komt betekenis toe aan alle omstandigheden van het geval - met uitzondering van de niet-kenbare bedoeling van degenen die de bepaling van de akte hebben geredigeerd - waarbij de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden tevens van belang is. [2] Bij de uitleg van de notariële akten dient acht te worden geslagen op de ten tijde van vestiging geldende wettelijke bepalingen, meer in het bijzonder op art. 733 BW (Oud) en op de rechtspraak van de Hoge Raad over die bepaling. [3]
5.4.
Het is aannemelijk dat er, zoals [gedaagde] betoogt, erfdienstbaarheden zijn gevestigd over en weer, dus ten behoeve en ten laste van percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] . Aanwijzingen hiervoor zijn te vinden in de akten uit 1912, 1919 en 1924. In de akte van 12 december 1912, verleden voor notaris De Wilde (zie hiervoor 2.4. onder c), is bepaald dat koopster, gehouden is om de [straatnaam] als weg te laten liggen. Daarnaast wordt bevestigd dat ook perceel [perceelnummer] is bezwaard met een erfdienstbaarheid met de zin: “terwijl ook verkooper het daaraangrenzende perceel nummer [perceelnummer] op diezelfde breedte moet houden.” De akte spreekt ook van: “een recht van uitweg tot wederzijdsch nut en gebruik”.
5.5.
In de notariële akte van 7 oktober 1919, verleden voor notaris Roscam Abbing (zie hiervoor 2.4. onder a), wordt een erfdienstbaarheid van weg gevestigd door zowel koper als verkoper ten behoeve en ten laste van percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] en [perceelnummer] . Deze akte bevestigt in de laatste zin van het hiervoor opgenomen citaat dat deze erfdienstbaarheden in de akten van 1912 reeds zijn gevestigd.
5.6.
Tot slot wordt ook in de akte uit 1924 (zie hiervoor 2.2.) een recht van weg gevestigd door zowel koper als verkoper van en naar de [straatnaam] door de [straatnaam] ten behoeve en ten laste van percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] en [perceelnummer] .
5.7.
Verder is aannemelijk op grond van de genoemde akten dat de erfdienstbaarheid ook is gevestigd ten behoeve van de, vanaf de [straatnaam] gezien, achter perceel [perceelnummer] en [perceelnummer] liggende bospercelen om te komen van en te gaan naar de [straatnaam] . In die zin zijn percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] dus lijdend erf en de achter deze bospercelen liggende percelen heersend erf. Dit volgt uit de verwijzing in de akten naar aan de verkoper verblijvende percelen ten behoeve waarvan over de [straatnaam] het recht van weg wordt gevestigd, zijnde de percelen met nummers [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] . De percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] worden niet als heersend erf aangeduid, zodat de eigenaren van deze percelen niet over de [straatnaam] mogen gaan naar en komen van de achterliggende bospercelen.
5.8.
Tegen deze achtergrond dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook de akte uit 1970 te worden begrepen. Bij deze akte doet de eigenaar van één van de achterliggende heersende erven afstand van de ten behoeve van zijn perceel gevestigde erfdienstbaarheid van weg naar de [straatnaam] over de percelen van partijen. Uit de akte volgt dus niet dat, zoals [gedaagde] betoogt, de erfdienstbaarheid niet meer bestaat. De erfdienstbaarheid blijft namelijk bestaan in de relatie tussen percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] .
5.9.
Dat de erfdienstbaarheden aan de eigenaren van percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] niet het recht geeft om vanuit hun percelen te komen van en te gaan naar de achterliggende bospercelen heeft een aantal consequenties. Het eerste gevolg van deze uitleg is dat [gedaagde] de achterste toegangspoort niet hoeft te verwijderen, noch daarvan een sleutel behoeft te verstrekken aan [gezamenlijke eisers] . De erfdienstbaarheid verplicht [gedaagde] immers niet om [gezamenlijke eisers] toegang te geven tot die achterliggende percelen. Het tweede gevolg is dat het beroep van [gedaagde] op bevrijdende verjaring als bedoeld in art. 3:106 BW faalt. Dat de toegang tot de achterliggende percelen afgesloten is geweest was immers geen met de ten behoeve van perceel [perceelnummer] gevestigde erfdienstbaarheid strijdige toestand, zodat de erfdienstbaarheid daardoor niet teniet kan gaan.
5.10.
Omdat de erfdienstbaarheid van weg is gevestigd “tot wederzijdsch nut en gebruik” van de percelen van partijen, ligt het voor de hand dat de [straatnaam] over zowel perceel [perceelnummer] als perceel [perceelnummer] loopt. Dit blijkt ook uit de akten van 12 december 1912 en 1 juli 1970. In de akte uit 1912 staat namelijk dat koopster gehouden is om de weg, de [straatnaam] , te laten liggen ter breedte van drie meter, terwijl ook op de verkoper deze verplichting rust. Daarnaast volgt uit de akte uit 1970 dat afstand wordt gedaan van de erfdienstbaarheid voor zover dat recht is gevestigd ten laste van de percelen [adres] en [adres] , zijnde percelen [perceelnummer] en [perceelnummer] . Nu beide percelen als dienend erf zijn aangeduid, is het logisch dat de [straatnaam] over beide percelen loopt. Als de [straatnaam] slechts over één van de percelen zou lopen, zou immers alleen dat perceel in de akte vermeld hoeven te worden. Uit de akten van 1912, 1919 en 1970 valt echter niet op te maken welk deel van de [straatnaam] op perceel [perceelnummer] en welk deel op perceel [perceelnummer] dient te liggen. Het voorgaande betekent dat voor het standpunt van [gedaagde] dat de eigenaren van beide percelen 1,5 meter vanuit de erfgrens moeten laten voor de [straatnaam] en voor het standpunt van [gezamenlijke eisers] dat de [straatnaam] alleen op het perceel [perceelnummer] ligt, in de akten geen aanknopingspunten zijn te vinden. Wel is duidelijk dat [gezamenlijke eisers] niet aan de op hen rustende verplichting voldoen om de [straatnaam] op een breedte van drie meter te houden. De weg loopt in ieder geval deels op perceel [perceelnummer] en daarom hebben zij door het tegen de erfgrens aan plaatsen van het hek ervoor gezorgd dat de weg niet langer drie meter breed is.
5.11.
Tot slot moet de vraag worden beantwoord of de erfdienstbaarheid zo moet worden uitgelegd dat partijen gehouden zijn om de [straatnaam] te verharden met straatklinkers, zoals partijen betogen. Een dergelijke verplichting is niet in de akte opgenomen. In de akten staat dat de erfdienstbaarheid als recht van weg is gevestigd. Gelet op hetgeen is bepaald in art. 733 (Oud) BW, betekent dit dat de erfdienstbaarheid het recht geeft om er met een wagen, rijtuig, etc. overheen te rijden. Voor een dergelijk gebruik is het noodzakelijk dat de weg in enige mate geëgaliseerd is om deze begaanbaar te houden, maar niet dat de weg bestraat moet zijn of, meer specifiek, bestraat moet zijn met straatklinkers.
Conclusies voor de vorderingen in conventie
5.12.
De vordering onder I zal worden afgewezen. De erfdienstbaarheid bevat niet de verplichting om deze te bestraten met klinkers. Het ervoor zorgdragen dat de [straatnaam] op drie meter breed gehouden wordt is een gezamenlijke verantwoordelijkheid en gesteld noch gebleken is dat de taxushaag op perceel [perceelnummer] op de [straatnaam] is geplaatst. Het is eerder aannemelijk dat de taxushaag, gezien vanaf de [straatnaam] , de grens aan de rechterzijde van de [straatnaam] vormt, nu op de foto in rechtsoverweging 2.5. zichtbaar is dat de haag in het verlengde ligt van de op de achterliggende percelen staande lindebomen aan de rechterzijde van de [straatnaam] ter plaatse van de bospercelen. Daarom is [gedaagde] niet gehouden om de taxushaag te snoeien of verplaatsen. [gedaagde] is ook niet gehouden om de toegangspoort halverwege het perceel weg te halen, omdat hij blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad slechts verplicht is om daarvan een sleutel te geven aan [gezamenlijke eisers] , zodat zij zich toegang kunnen verschaffen tot het deel van de [straatnaam] achter deze poort. [4] De subsidiaire vordering onder V zal om deze reden worden toegewezen. Aan deze veroordeling zal een dwangsom worden verbonden van € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00.
5.13.
[gezamenlijke eisers] stellen nog dat [gedaagde] heeft toegezegd alles bij het oude te laten, zodat [gedaagde] die toezegging moet nakomen. Kennelijk hebben [gezamenlijke eisers] bedoeld om dit als subsidiaire grondslag te stellen voor het onder I gevorderde. Dit kan echter niet tot toewijzing van de vordering leiden. [gedaagde] heeft de toezegging namelijk gemotiveerd betwist, zodat niet aannemelijk is geworden dat de toezegging is gedaan. [gezamenlijke eisers] zullen niet worden toegelaten om het bestaan van de toezegging te bewijzen, omdat daarvoor in het kader van een kort geding geen ruimte is.
5.14.
De vordering onder II zal eveneens worden afgewezen. Zoals hiervoor reeds is overwogen, geeft de erfdienstbaarheid geen recht aan [gezamenlijke eisers] om de achterliggende bospercelen te betreden. Deze poort belemmert dus niet de uitoefening van de erfdienstbaarheid.
5.15.
De vorderingen onder III en IV zullen wel worden toegewezen. Het opwerpen van nieuwe belemmeringen en obstakels die de uitoefening van de erfdienstbaarheid beperken is in strijd met de erfdienstbaarheid, zodat [gedaagde] gehouden is om zich daarvan te onthouden. Eveneens dient [gedaagde] te gehengen en gedogen dat [gezamenlijke eisers] het recht van erfdienstbaarheid uitoefenen. Aan de verplichting om geen belemmeringen of obstakels op te werpen zal een dwangsom worden verbonden van
€ 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00.
5.16.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in conventie in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
Conclusies voor de vorderingen in reconventie
5.17.
De voorwaarde waaronder de vorderingen in reconventie zijn ingesteld, is vervuld. Aan de erfdienstbaarheden is namelijk een zodanige uitleg gegeven dat [gezamenlijke eisers] over het perceel van [gedaagde] van en naar de [straatnaam] mogen gaan.
5.18.
De vordering onder A zal worden toegewezen. Hiervoor is reeds geoordeeld dat [gezamenlijke eisers] met het plaatsen van het hek de uitoefening van de erfdienstbaarheid door [gedaagde] belemmeren, doordat zij daarmee niet meer voldoen aan de verplichting om de [straatnaam] op een breedte van drie meter te houden, waartoe de erfdienstbaarheid verplicht. Bepaald zal worden dat het hek moet worden geplaatst op een zodanige wijze dat de [straatnaam] weer drie meter breed wordt. Aan deze verplichting zal een dwangsom worden verbonden van € 100,00 per dag dat [gezamenlijke eisers] in strijd handelen met deze veroordeling met een maximum van € 10.000,00.
5.19.
Aan beoordeling van de vordering onder B wordt niet toegekomen, nu de voorwaarde waaronder deze is ingesteld niet is vervuld. [gedaagde] zal namelijk niet veroordeeld worden om straatklinkers aan te brengen op de [straatnaam] .
5.20.
Net als in de conventie zullen de proceskosten worden gecompenseerd, nu elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [gezamenlijke eisers] een sleutel te geven van de toegangspoort ter hoogte van de garage,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [gezamenlijke eisers] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan de in 6.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
6.3.
verbiedt [gedaagde] om nieuwe belemmeringen en obstakels op te werpen die in de weg staan aan de uitoefening van de erfdienstbaarheid c.q. de [straatnaam] ,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [gezamenlijke eisers] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan de in 6.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
6.5.
gebiedt [gedaagde] te gehengen en gedogen dat [gezamenlijke eisers] gebruik maken van de erfdienstbaarheid,
in reconventie
6.6.
veroordeelt [gezamenlijke eisers] om het door hen tegen de erfgrens geplaatste hekwerk te verplaatsen op een zodanige wijze dat de [straatnaam] weer drie meter breed wordt,
6.7.
veroordeelt [gezamenlijke eisers] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat [gezamenlijke eisers] niet aan de in 6.8. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
in conventie en reconventie
6.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
6.10.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2023.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld Rechtbank Zeeland-West Brabant 4 augustus 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3600, rechtbank Rotterdam 22 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7905, rechtbank Arnhem 2 januari 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BV2140 en rechtbank Amsterdam 5 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1825.
2.HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904, NJ 2013/240.
3.HR 8 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2277, NJ 2017/346.
4.HR 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6598.