Uitspraak
De verdediging heeft reeds inzage in de [databedrijf] dataset gekregen, maar wenst daarnaast ook de datasets van de medeverdachten in te zien.
onderbreekthet onderzoek ter terechtzitting en deelt mede dat de beslissingen over de onderzoekswensen op
7 december 2022 om 13:00 uurkenbaar zullen worden gemaakt.
Ik wijs u in dat kader op de als bijlage bij dit schrijven gevoegde beslissing d.d. 9 oktober 2022 van het “Landgericht Berlin”, waarbij in een onderzoek draaiende om Encrochat, i.v.m. de uitleg van richtlijn 2014/41 (verder te noemen RL EER) op grond van artikel 267 VWEU aan het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende vijf prejudiciële vragen zijn gesteld:
Over de interpretatie van het kenmerk “vergunningverlenende instantie” overeenkomstig artikel 6, lid 1, in samenhang met artikel 2, onder c), RL EER
Moet een Europees onderzoeksbevel (hierna EOB) worden uitgevaardigd door een rechter om bewijs te verkrijgen dat zich al in de tenuitvoerleggingsstaat (hier: Frankrijk) bevindt indien volgens het recht van de uitvaardigende staat (hier: Duitsland) in een vergelijkbare binnenlands Als het onderliggende bewijs door de rechter had moeten worden gelast?
Geldt dit in ieder geval als alternatief indien de ten uitvoerleggingsstaat de onderliggende maatregel op het soevereine grondgebied van de uitvaardigende staat heeft uitgevoerd met als doel de verzamelde gegevens vervolgens ter beschikking te stellen aan de opsporingsautoriteiten in de uitvaardigende staat die belang hebben bij de gegevens ten behoeve van strafrechtelijke vervolging?
Moet een EOB om bewijs te verkrijgen altijd worden uitgevaardigd door een rechter (of een onafhankelijke niet-criminele onderzoeksinstantie), ongeacht de nationale bevoegdheidsregels van de uitvaardigende staat, als de maatregel ernstige inmenging van hooggeplaatste grondrechten betreft?
Over de interpretatie van artikel 6, lid 1, punt a) RL EEA
Wordt artikel 6, lid 1, lit uitgebreid tot alle gebruikers van een communicatiedienst, waarbij het EOB wordt verzocht om de overdracht van de gegevens van alle verbindingen die worden gebruikt op het soevereine grondgebied van de uitgevende staat en ook niet bij het bestellen en uitvoeren van de bewaking maatregel noch bij de afgifte van het EOB concrete aanwijzingen van het plegen van ernstige strafbare feiten door deze individuele gebruiker doorgegeven?
Is artikel 6 lid 1/it uitvoerende staat kan niet worden gecontroleerd?
Over de interpretatie van artikel 6, lid 1, punt b) RL EEA
Sluit artikel 6, lid 1, onder b), RL EOB een EOB uit voor de overdracht van telecommunicatiegegevens die al beschikbaar zijn in de tenuitvoerleggingsstaat (Frankrijk,) indien de toezichtmaatregel van de tenuitvoerleggingsstaat waarop de gegevens verzameling is gebaseerd, is gebaseerd op het recht van de uitvaardigende staat (Duitsland) in een vergelijkbare binnenlandse zaak niet ontvankelijk zou zijn geweest?
Subsidiair: geldt dit in ieder geval als de tenuitvoerleggingsstaat het toezicht heeft uitgeoefend op het soevereine grondgebied van de uitvaardigende staat en in zijn belang?
Over de interpretatie van artikel 31, lid 1, lid 3 Richtlijn EER
Vormt een maatregel voor het skimmen van verkeers-, locatie- en communicatie gegevens van een internet gebaseerde communicatiedienst in verband met de infiltratie van eindapparatuur toezicht op telecommunicatieverkeer in de zin van artikel 31 Richtlijn EER?
Moet de melding op grond van artikel 31, lid 1, EER-richtlijn altijd worden gericht aan een rechter, of geldt dit in ieder geval als de door de controlerende staat (Frankrijk) geplande maatregel onder het recht van de geïnformeerde staat (Duitsland) valt? in een vergelijkbare binnenlandse zaak alleen door een rechter kan worden bevolen?
Voor zover artikel 31 RL EER ook de individuele bescherming van dc’ betrokken telecommunicatiegebruikers dient, strekt dit zich ook uit tot het gebruik van de gegevens voor strafrechtelijke vervolging in de geïnformeerde staat (Duitsland,) en dit doel is mogelijk gelijkwaardig aan het verdere doel van het verlenen van de soevereiniteit van de geïnformeerde lidstaat bescherming?
Juridische gevolgen van het verkrijgen van bewijs dat in strijd is met het recht van de Unie
Kan een verbod op het gebruik van bewijs rechtstreeks voortvloeien uit het doeltreffendheidsbeginsel krachtens het Unierecht als door een EOB bewijs wordt verkregen dat in strijd is met het Unierecht?
Als bewijs door een EOB in strijd met het recht van de Unie wordt verkregen, leidt het gelijkwaardigheidsbeginsel dan tot een verbod op het gebruik van bewijs indien de verkrijging van bewijs.
Verplicht artikel 31 van de EOB-richtlijn dat een lidstaat een andere lidstaat middels het formulier in bijlage C van de richtlijn in kennis stelt van een interceptie, als zij die interceptie weliswaar zelfstandig en zonder technische bijstand van die andere lidstaat uitvoert, maar er wel samenwerking met die andere lidstaat plaatsvindt?
Zijn de juridische kaders die in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn ontwikkeld, betreffende de interpretatie van art. 15, lid 1, richtlijn 2002/58, ook van toepassing als opsporingsdiensten ten behoeve van de opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten maatregelen treffen ter directe interceptie van communicatie en metadata van de gebruikers van elektronische communicatiediensten, zonder dat een verplichting tot bewaring wordt opgelegd bij de elektronische communicatiedienst?
Dient de interceptie van alle communicatie en metadata van alle gebruikers van de elektronische communicatiedienst onder de overweging dat een groot tot zeer groot deel van de gebruikers de dienst gebruikt voor het beramen of plegen van ernstige strafbare feiten, te worden aangemerkt als een algemene en ongedifferentieerde bewaringsmaatregel?
Voldoet de regeling van art. l26nba en l26uba Sv, jo. art. 126cc en 126dd Sv aan de eisen van art. 52, lid 1, Handvest?
Hoe verhoudt de toepassing van voornoemde artikelen zich met art. 52, lid 1, Handvest, wanneer met één machtiging toestemming kan worden verleend voor het binnendringen in 12.000 geautomatiseerde werken waarbij én informatie uit in het verleden gevoerde communicatie kan worden bekeken en gekopieerd én actueel gevoerde inhoudelijke communicatie en metadata kan worden bekeken en vastgelegd, zonder dat daarbij aanvullende waarborgen worden gesteld voor de bewaartermijn van die onderschepte en veiliggestelde data?
Wordt het interstatelijk vertrouwensbeginsel opzij gezet, indien de hoogste rechter van het EU-land waar het strafrechtelijke onderzoek loopt waarvan wij in Nederland de resultaten willen gebruiken, aangeeft dat het maar de vraag is of de wijze van de verkrijging van het bewijsmateriaal rechtmatig is?
Is bewijsmateriaal verkregen in een buitenlands strafrechtelijk onderzoek, in Nederland bruikbaar voor het bewijs indien dit materiaal in het buitenland waar dit onderzoek loopt, vooralsnog niet bruikbaar is?
Is art. 5.4.18 Sv [2] van toepassing op de situatie waarin een andere lidstaat communicatie en metadata wil intercepteren van gebruikers van een elektronische communicatiedienst in Nederland en zo ja, hoe dient een kennisgeving als genoemd in dit artikel, te worden beoordeeld door de rechter-commissaris?
Wanneer het antwoord op de hiervoor gegeven vraag inhoudt dat artikel 5.4.18 Sv van toepassing is, betekent dit dan dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de interceptie van de metadata en communicatie van de gebruikers van de elektronische communicatiedienst in Nederland, ter beoordeling ligt van de Nederlandse strafrechter, als de resultaten van de interceptie door de andere lidstaat aan de Nederlandse opsporingsautoriteiten worden geleverd en deze de data worden gebruikt voor de vervolging van verdachten in Nederland?
Dient de interceptie van alle metadata en alle communicatie van alle gebruikers van een elektronische communicatiedienst, omdat deze elektronische communicatiedienst wordt verdacht van het plegen van strafbare feiten, te worden aangemerkt als een bulkinterceptie en zo nee, wat moet daar dan onder worden verstaan?
Bestaat er een Nederlandse wettelijke grondslag voor de interceptie van alle metadata en alle communicatie van alle gebruikers van een elektronische communicatiedienst in Nederland, zonder dat de concrete gebruikers worden onderscheiden?
Wat is de wettelijke grondslag voor het bewaren en gebruiken van de metadata en communicatie van gebruikers van een elektronische communicatiedienst door Nederlandse politie en/of Openbaar Ministerie, ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, als deze is verkregen van een andere lidstaat, nadat die andere lidstaat deze data heeft geïntercepteerd?
Bestaat er een Nederlandse wettelijke grondslag voor een machtiging door de rechtercommissaris, voor het gebruik van de metadata en communicatie van gebruikers van een elektronische communicatiedienst, die zijn verkregen van een andere lidstaat, nadat deze andere lidstaat deze heeft geïntercepteerd?
Hoe verhoudt de (eventuele) wettelijke regeling voor de interceptie, het bewaren en gebruiken van metadata en communicatie van gebruikers van een elektronische communicatiedienst door politie en/of Openbaar Ministerie, zich met het bepaalde in de artikelen 7 en 8, jo. 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?”
De prejudiciële vragen gesteld door het Landgericht Berlijn aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Rechtbank Amsterdam 21 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6800 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2022:6800)), van oordeel dat de prejudiciële vragen in die Duitse zaak samen hangen met het oordeel van de Duitse rechters dat er een EOB was vereist voor interceptie van berichten op telefoons die zich in Duitsland bevonden, terwijl Duitsland geen partner was bij het JIT. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, ziet de rechtbank niet in hoe deze prejudiciële vragen relevant zouden kunnen zijn voor onderzoek Baker. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek tot het stellen van deze prejudiciële vragen daarom af.
Rechtbank Amsterdam 11 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2453 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2022:2453).
Rechtbank Amsterdam 21 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6800 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2022:6800)), van oordeel dat dit niet kan worden aangemerkt als een algemene en ongedifferentieerde dataverzameling. Het ging hier namelijk om een afgebakende groep gebruikers en om een concrete verdenking in die zin, dat deze communicatiedienst vanwege het verhullende karakter werd gebruikt door (in ieder geval in overwegende mate) deelnemers aan georganiseerde criminaliteit. De rechter-commissaris in het onderzoek 26Argus heeft overwogen dat de informatie niet op een andere, effectieve en minder ingrijpende wijze kon worden verkregen en gebruikt en heeft vervolgens voorwaarden geformuleerd om privacy schendingen zoveel mogelijk in te kaderen. De rechtbank is van oordeel dat met het voorgaande voor wat betreft het gebruik van [databedrijf] data aan de in artikel 52 van het Handvest gestelde eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan.
- de officieren van justitie LAP0813, LAP0814 en LAP0832;
- de Franse rechter-commissaris, Franse officier van justitie en teamleider van het Franse [databedrijf] ; en
- Schut en R824.
Rechtbank Oost-Brabant 10 november 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4957 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOBR:2022:4957)en
Rechtbank Noord-Holland 8 november 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:9853 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2022:9853),
Rechtbank Limburg 5 oktober 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:7734 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBLIM:2022:7734). Ook zijn er inmiddels meerdere vonnissen waaruit volgt dat in die zaken de verkrijging en het gebruik van [databedrijf] -data rechtmatig is bevonden, zie bijv.
Rechtbank Den Haag 12 juli 2022, Rechtbank Den Haag 21 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11585 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2022:11585),
ECLI:NL:RBDHA:2022:6757en
Rechtbank Amsterdam 28 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2607 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2022:2607). Nu in de onderhavige zaak niets is aangevoerd wat tot een ander oordeel dient te leiden, worden de verzoeken door de rechtbank afgewezen.
28 december 2022 om 09:15 uurvoor een pro-forma behandeling.