ECLI:NL:RBNHO:2022:9853

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
15/046508-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op onderzoekswensen in het kader van het EncroChat-onderzoek Curl

Op 8 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 15/046508-22. Deze uitspraak betreft de beslissing op verschillende onderzoekswensen die zijn ingediend in het kader van het strafrechtelijk onderzoek Curl, dat zich richt op de interceptie van communicatie via EncroChat. Tijdens de zitting op 25 oktober 2022 en de vervolgzitting op 8 november 2022 waren de rechters L. Boonstra (voorzitter), J.M. Jongkind en P. Reemst aanwezig, evenals de griffier S.C. Naeije en de officier van justitie A. van Eck. De verdachte was op de eerste zitting aanwezig, maar niet op de tweede zitting, waar zijn raadsman, M.E. van der Werf, ook afwezig was. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door J. Huibers.

De rechtbank heeft verschillende verzoeken van de verdediging afgewezen, waaronder het verzoek om de beslissingen op de onderzoekswensen aan te houden totdat de Hoge Raad prejudiciële vragen heeft beantwoord. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat er een rechtsvraag bestaat niet rechtvaardigt dat de zaak wordt aangehouden. Daarnaast zijn verzoeken tot het horen van getuigen, waaronder officieren van justitie en een hoofd van de landelijke recherche, afgewezen. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek zich in de regiefase bevindt en dat de rechtsoordelen voorlopig zijn. De verdediging had niet voldoende onderbouwd waarom het horen van de getuigen noodzakelijk was voor de beslissing in deze strafzaak.

Wel werd een verzoek tot het horen van twee getuigen toegewezen, waarbij de rechtbank de noodzaak van het horen van de verdachte en de getuigen benadrukte. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris voor verder onderzoek. De rechtbank heeft de oproeping van de verdachte en de getuigen bevolen, zodat het onderzoek kan worden hervat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/046508-22
Tegenspraak
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting op 25 oktober 2022 en 8 november 2022.
Aanwezig zijn:
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. P. Reemst, rechters,
mr. S.C. Naeije, griffier,
mr. A. van Eck, officier van justitie.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
In dit proces-verbaal zijn mededelingen van de procesdeelnemers steeds zakelijk en verkort weergegeven.
De verdachte is aanwezig en antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
Als raadsman van de verdachte is op de zitting aanwezig mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam. Hij neemt waar voor mr. J.C. Dekkers, advocaat te Amsterdam.
(…)
De voorzitterzegt de verdachte op te letten op wat hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
(…)
De rechtbankonderbreekt het onderzoek tot de zitting van 8 november 2022 om 12.45 uur in Alkmaar.
Na
hervatting van het onderzoekop de zitting van
8 november 2022is de verdachte niet aanwezig.
De raadsman van de verdachte, mr. M.E. van der Werf, is eveneens niet aanwezig.
Namens het Openbaar Ministerie is aanwezig mr. J. Huibers, officier van justitie.
De voorzitter deelt als beslissingen en overwegingen van de rechtbank het volgende mee.
1. Het verzoek om de beslissingen op de onderzoekswensen die zien op EncroChat aan te houden totdat de Hoge Raad prejudiciële vragen heeft beantwoord, wordt
afgewezen. Het enkele gegeven dat er een rechtsvraag bestaat waarover prejudiciële vragen worden gesteld maakt niet dat reeds daarom een zaak of beslissing ten aanzien van onderzoekswensen dient te worden aangehouden. Op dit moment is nog niet duidelijk welke vragen aan de Hoge Raad worden voorgelegd en onzeker is ook of en zo ja wanneer die vragen zullen worden beantwoord. De rechtbank acht het onder deze omstandigheden niet aangewezen om beslissingen op onderzoekswensen die zijn gedaan in verband met Encrochat, aan te houden.
2. De verzoeken tot het horen als getuigen van de officieren van justitie van het Landelijk parket (LAP796, LAP797 en LAP798) en van [naam 1] , Hoofd Dienst Landelijke Recherche worden
afgewezen. Dit wordt hierna toegelicht.
2.1.
Het is belangrijk om te markeren dat het onderzoek ter terechtzitting zich in de regiefase bevindt. Inherent aan de regiefase is dat de te geven rechtsoordelen veelal een voorlopig karakter hebben of met enige terughoudendheid worden gegeven. Of bepaalde onderzoeksresultaten (on)rechtmatig zijn verkregen en kunnen bijdragen aan het bewijs, ligt in deze fase nog niet aan de rechtbank ter beoordeling voor. Die vragen zijn pas aan de orde als de rechtbank, na een debat op de zitting en (mede) naar aanleiding van verweren op dit punt, zal hebben te beslissen over (onder andere) de toelaatbaarheid en bruikbaarheid van het bewijs. Ook de vraag of het interstatelijk/internationaal vertrouwensbeginsel of het Unierechtelijk beginsel van wederzijds vertrouwen van toepassing is in deze zaak, kan tot de inhoudelijke beoordeling in het midden blijven.
Het is in de regiefase van belang dat wordt geanticipeerd op de door de verdediging in het vooruitzicht gestelde verweren, omdat de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid moet worden gesteld om die verweren nader te onderbouwen. Er dient immers steeds sprake te zijn van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
2.2.
De verzoeken van de verdediging in het kader van de onderschepte EncroChat-berichten, zijn erop gericht om verkenningen uit te (doen) voeren ten aanzien van de juridische grondslagen van deze interceptie. Volgens de raadsman staat ter discussie of de relevante rechterlijke beslissingen verdragsconform zijn en, in het verlengde daarvan, of de in dit kader uitgevoerde opsporing rechtmatig is geweest. Om verweren van deze strekking te kunnen onderbouwen zouden getuigen moeten worden gehoord en stukken aan het procesdossier moeten worden toegevoegd. De raadsman heeft betoogd dat er, mede gelet op de (wisselende) uitlatingen van het Openbaar Ministerie in SkyECC-zaken, reden is om te veronderstellen dat de rol van Nederland groter was dan uit de zogeheten Lemontbundel blijkt. Het is dan ook aannemelijk, aldus de verdediging, dat de Lemontbundel niet alle relevante informatie bevat die nodig is voor het beoordelen van de vraag of bij het verkrijgen van de EncroChat-gegevens inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM en/of artikel 359a Sv.
2.3.
De rechtbank benadrukt dat de hoofdregel is dat de officier van justitie op de zitting ten overstaan van de rechtbank verantwoording aflegt over het opsporingsonderzoek. Van dat uitgangspunt wordt slechts in zéér uitzonderlijke omstandigheden en bij dringende noodzaak afgeweken. Daarvan is hier geen sprake. Het enkele feit dat het in deze zaak gaat om informatie die is verstrekt vanuit een ander opsporingsonderzoek en de officieren van het landelijk parket vragen over de verkrijging daarvan zouden kunnen beantwoorden, maakt dit niet anders. Door de verdediging zijn geen concrete aanwijzingen aangedragen dat er in de zaak tegen de verdachte sprake is van een inbreuk op het recht op een eerlijk proces of van onherstelbare vormverzuimen. De verzoeken die zijn gedaan hebben een uitsluitend verkennend karakter. De verdediging heeft niet – althans onvoldoende – toegelicht waarom het horen van de genoemde officieren van justitie of van [naam 1] , Hoofd Dienst Landelijke Recherche, van belang kan zijn voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing.
3. Ook het subsidiaire verzoek om de verhoren van LAP797 afgelegd in de onderzoeken 26Goudhaan en 26Del RIO toe te voegen aan de processtukken wordt
afgewezen. Voor een motivering van deze beslissing verwijst de rechtbank naar wat hiervoor (onder 2.1-2.3) is overwogen.
4. Het verzoek tot het verstrekken van de JIT-overeenkomst tussen Nederland en Frankrijk uit april 2020 en de ‘ongezwarte’ beschikking 126uba Sv wordt
afgewezen. Door de verdediging is niet toegelicht waarom het voegen van deze stukken noodzakelijk is voor het voeren van eventuele verweren ten aanzien van de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek. Daarbij is van belang dat de zogenoemde Lemontbundel reeds onderdeel uitmaakt van het dossier en daarin een groot aantal relevante documenten is opgenomen.
5. Het verzoek tot het horen als getuigen van [naam 2] en [naam 3] wordt
toegewezen. Alvorens deze getuigen bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, worden gehoord dient de verdachte te worden gehoord over (een of meerdere transactie(s) met) [bedrijf] .
6. De rechtbank verstaat dat er geen beslissing voorligt over het verzoek tot het toevoegen aan de processtukken van een recent uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf] , aangezien de officier van justitie dit document reeds aan het dossier heeft toegevoegd.
7. De rechtbank
schorst het onderzoek op de zitting, in het belang daarvan, voor onbepaalde tijd.
8. De stukken worden in handen gesteld van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, omdat het volgende onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk is:
- het (doen) horen van de verdachte;
- het horen van [naam 2] , wonende aan [adres] als getuige;
- het horen van [naam 3] , wonende aan [adres] als getuige;
en verder dat te doen wat de rechter-commissaris in overleg met de officier van justitie en de raadsman nog wenselijk of noodzakelijk acht.
9. De rechtbank beveelt de oproeping van de verdachte en de onmiddellijke kennisgeving daarvan aan zijn raadsman tegen de datum en het tijdstip waarop het onderzoek op de zitting wordt hervat.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.