ECLI:NL:RBDHA:2022:6757

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
09/767141-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 4 jaar gevangenisstraf voor deelname aan criminele organisatie en voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs

Op 12 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, in de periode van 19 november 2019 tot en met 9 maart 2021, deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met de invoer en handel in cocaïne en heroïne. De verdachte communiceerde via een versleuteld SkyECC-account en had een auto met een verborgen ruimte, wat duidde op zijn betrokkenheid bij de drugshandel. De rechtbank vond voldoende bewijs in de vorm van chatberichten en getuigenverklaringen die de rol van de verdachte in de organisatie bevestigden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de ontwrichtende invloed van georganiseerde drugshandel op de samenleving. De rechtbank verwierp ook de verweren van de verdediging over vormverzuimen en de rechtmatigheid van de verkregen gegevens. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van verkoop van harddrugs, maar de voorbereidingshandelingen werden wel bewezen verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767141-21
Datum uitspraak: 12 juli 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
verblijfadres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 juni 2021, 14 juni 2021, 2 september 2021 (alle pro forma), 18 november 2021, 6 december 2021, 31 maart 2022 (alle regie) en 13, 14, 17, 20, 21, 23 en 27 juni 2022 (inhoudelijke behandeling) en 28 juni 2022 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. B. de Jonge en mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.P. Friperson naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
(Criminele organisatie)
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of met meerdere andere (onbekend gebleven) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrij(f)(ven) als bedoeld in artikel 10 lid 3 en/of lid 4 en/of lid 5 van de Opiumwet en/of artikel 10a van de Opiumwet;
2.
(Verkoop)
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1
terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(Voorbereidingshandelingen)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
zich en/of één of meer anderen meermalen althans eenmaal gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft hij/hebben zij
- ( met gebruiker(s) van accounts [gebruikersnaam 1] en/of [gebruikersnaam 2] en/of [gebruikersnaam 3] ) inlichtingen uitgewisseld over de prijs en/of beschikbaarheid en/of samenstelling van cocaïne en/of heroïne,
en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft/hebben gehad waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit (en)
- te weten een of meer PGP telefoon(s), en/of
- een of meerdere voertuigen met verborgen ruimte(s)
terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.

3.De geldigheid van de dagvaarding

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding (partieel) nietig verklaard dient te worden omdat deze voor wat betreft het onder 2 primair ten laste gelegde onvoldoende feitelijk is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de onder 2 primair ten laste gelegde handel niet is gespecificeerd waardoor niet duidelijk is op welke individuele handelingen deze beschuldiging is gericht.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in soortgelijke zaken gebruikelijk is een periode van handel te verwijten, zonder dat concrete overdrachten in een tenlastelegging geconcretiseerd worden. De tenlastelegging dient in samenhang met het dossier gelezen te worden. Het verwijt in onderhavige zaak is duidelijk en de dagvaarding dient geldig verklaard te worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de tenlastelegging een zodanige opgave van het feit dient te zijn, dat – in combinatie met het onderliggende dossier – voldoende duidelijk is waartegen de verdachte zich moet verdedigen.
Onder feit 2 op de tenlastelegging wordt de verdachte primair verweten dat hij in de periode van 1 mei 2020 tot en met 9 maart 2021 in Den Haag en/of elders in Nederland meermalen opzettelijk cocaïne en/of heroïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd. In de tekst van de tenlastelegging wordt weliswaar niet gespecificeerd om welk gewicht, gedraging of datum het telkens gaat, maar dat betekent nog niet dat het verwijt onvoldoende concreet is. Het dossier bevat een proces-verbaal van identificatie waarin een account van een versleutelde berichtenservice aan de verdachte wordt toegeschreven en een proces-verbaal waarin een selectie van de chatberichten van dit account wordt weergegeven, inclusief de datum waarop deze berichten zijn verstuurd. Deze processen-verbaal maakten al bij de voorgeleiding bij de rechter-commissaris deel uit van het dossier, zodat het voor de verdachte van meet af aan duidelijk moet zijn geweest waartegen hij zich had te verweren. Daarmee voldoet de dagvaarding aan de eisen die daaraan worden gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De dagvaarding is dus geldig.

4.Rechtmatigheid EncroChat-/SkyECC-gegevens

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gezamenlijk met de raadslieden van de overige verdachten in het onderzoek [Onderzoek 7] , verweer gevoerd ten aanzien van de rechtmatigheid van het verkrijgen en gebruik van EncroChat- en SkyECC-gegevens. Dit verweer is gevoerd ter zitting en vervat in de pleitnotities van 13 en 20 juni 2022 en in de brief van mr. De Leon van 18 oktober 2021, die als bijlage bij de laatste pleitnotitie is gevoegd.
Volgens de verdediging is – kort samengevat – het verkrijgen en gebruik van EncroChat- en SkyECC-gegevens strijdig met het EVRM, het Handvest, het Unierecht en/of het nationale recht en daarmee onrechtmatig. Deze onrechtmatigheid dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel bewijsuitsluiting van de verkregen gegevens, dan wel strafvermindering. Op specifieke standpunten van de verdediging zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verwerving van de gegevens rechtmatig heeft plaatsgevonden en dat de berichten voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Er is dus geen sprake van een vormverzuim waarop enige consequentie dient te volgen zodat de verweren verworpen dienen te worden, aldus de officier van justitie. Daarbij heeft de officier van justitie onder meer verwezen naar overwegingen uit recente uitspraken van deze rechtbank (Rechtbank Den Haag 12 mei 2022 (onderzoek
[Onderzoek 8]), ECLI:NL:RBDHA:2022:4504 en 13 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4585). Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De verdenking tegen de verdachte en de andere verdachten in het onderzoek [Onderzoek 7] is in belangrijke mate gebaseerd op het vermoeden dat zij gebruik hebben gemaakt van de diensten aangeboden door de bedrijven EncroChat en/of SkyECC, die hen in staat stelden versleutelde berichten te versturen en te ontvangen.
Het is niet zo dat elk van de verdachten in het onderzoek [Onderzoek 7] wordt verdacht gebruik te hebben gemaakt van beide diensten: van sommige verdachten is enkel het gebruik van de diensten van SkyECC vermoed, niet die van EncroChat. Omdat alle verdachten echter ook deelneming aan een criminele organisatie is verweten (feit 1) en de verdenking is dat meerdere deelnemers aan die organisatie niet alleen gebruik maakten van de diensten van SkyECC, maar ook van die van EncroChat, zal de rechtbank bij de bespreking van het verweer zich uitlaten over de rechtmatigheid van de verkrijging en het gebruik van de gegevens van zowel EncroChat als SkyECC, ook in die gevallen waarin de verdachte zelf vermoed wordt zich alleen van SkyECC te bedienen.
De verdenking tegen de verdachte ziet op het gebruik van SkyECC.
Ter beoordeling van het verweer is het nuttig eerst het verloop van het onderzoek naar de bedrijven EncroChat en SkyECC te schetsen. Daarna zal de rechtbank inhoudelijk ingaan op de gevoerde verweren.
Feitelijke gang van zaken onderzoek [Onderzoek 9]
Vanaf 2017 vond er in onder meer Frankrijk en Nederland vrijwel gelijktijdig onderzoek plaats naar EncroChat. De verdenkingen waren dat EncroChat en de daaraan gelieerde personen zich schuldig maakten aan witwassen, deelname aan een criminele organisatie en aan medeplichtigheid aan strafbare feiten die door de gebruikers van de diensten van EncroChat werden gepleegd.
In het Franse onderzoek heeft een Franse rechter, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, op 30 januari 2020 toestemming gegeven voor het gebruik van een interceptiemiddel op een server van EncroChat in Roubaix, Frankrijk. Dit middel is op 1 april 2020 ingezet. Door de inzet ervan kon in de periode van 1 april 2020 tot en met 26 juni 2020 (live) informatie van de EncroChat-telefoons worden verzameld.
Op 10 februari 2020 is het Nederlandse onderzoek genaamd
[Onderzoek 1]gestart, een vervolg op een eerder onderzoek genaamd
[Onderzoek 2], gericht op het bedrijf EncroChat, de daaraan gelieerde personen en de onbekende gebruikers ervan.
Voorafgaand aan de inzet van het interceptiemiddel in Frankrijk heeft het Nederlandse Openbaar Ministerie op 13 maart 2020 bij de rechter-commissaris in Rotterdam een vordering ingediend om een machtiging op grond van artikelen 126uba en 126t Sv te verkrijgen. De rechter-commissaris heeft de gevorderde machtigingen verleend op 27 maart 2020.
Op 10 april 2020, voortbouwend op overleg tussen verschillende landen om de gerezen verdenkingen verder gezamenlijk te onderzoeken, is een Joint Investigation Team (JIT) overeenkomst getekend. De Franse autoriteiten hebben – zoals reeds daarvoor was afgesproken – de door hen verzamelde gegevens, op basis van Franse strafvorderlijke bepalingen, gedeeld met de overige JIT-partners, waaronder met Nederland, ten behoeve van het onderzoek
[Onderzoek 1]. Andersom is informatie die door de Nederlandse autoriteiten is verzameld ook met Frankrijk gedeeld.
Nadien heeft de officier van justitie van het onderzoek
[Onderzoek 1]ex artikel 126dd Sv toestemming gegeven om de EncroChat-gegevens te verstrekken aan onderhavig onderzoek [Onderzoek 7] .
Feitelijke gang van zaken onderzoek [Onderzoek 3]
Vanaf 2018 vond in Frankrijk, België en Nederland onderzoek plaats naar SkyECC. Informatie verkregen door de Franse autoriteiten via een zogenaamde IP-tap is in juli 2019 op basis van het Cybercrime-verdrag met de Nederlandse autoriteiten gedeeld.
Na gezamenlijk overleg is op 13 december 2019 een JIT opgericht om de verdenkingen tegen SkyECC nader te onderzoeken. De verdenkingen waren vergelijkbaar met die jegens EncroChat.
Op 11 december 2020 is het Nederlandse onderzoek genaamd
[Onderzoek 4]gestart, gericht op de onbekende gebruikers van de diensten van SkyECC. Dit onderzoek was een voortzetting van eerder onderzoek onder de naam
[Onderzoek 5], aangevuld met informatie uit onderzoek
[Onderzoek 6].
Het Nederlandse Openbaar Ministerie heeft bij de rechter-commissaris in Rotterdam een vordering ingediend om een machtiging op grond van artikelen 126t Sv en (later) 126uba Sv te verkrijgen. De rechter-commissaris heeft de gevorderde machtigingen verleend op 15 december 2020, respectievelijk 7 februari 2021.
Op 17 december 2020 heeft een Franse rechter in het Franse onderzoek naar SkyECC, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, toestemming gegeven voor het gebruik van een interceptiemiddel op een server van SkyECC in Frankrijk. Door de inzet van dit middel hebben de Franse autoriteiten een aantal gegevens verkregen. Die gegevens zijn gedeeld met de overige JIT-partners, waaronder met Nederland. Andersom is informatie die door de Nederlandse autoriteiten is verzameld ook – binnen het kader van het JIT – met Frankrijk gedeeld, zoals er ook technische kennis en expertise is gedeeld met betrekking tot de interceptie.
Nadien heeft de officier van justitie van het onderzoek
[Onderzoek 4]ex artikel 126dd Sv toestemming gegeven om de SkyECC-gegevens te verstrekken aan onderhavig onderzoek [Onderzoek 7] .
Vertrouwensbeginsel
Voor zover de verweren zien op de rechtmatigheid van de verkrijging van de EncroChat- en SkyECC-gegevens in Frankrijk, stuiten die naar het oordeel van de rechtbank af op het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Zoals hiervoor weergegeven is het gebruikte interceptiemiddel, waarmee uiteindelijk de EncroChat-gegevens zijn verkregen, getoetst en goed bevonden door een Franse rechter, beslissend op daartoe strekkende verzoeken van het Franse Openbaar Ministerie. Deze feiten brengen de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van strafrechtelijke onderzoeken die onder verantwoordelijkheid van de Franse (rechterlijke) autoriteiten hebben plaatsgevonden.
Het staat niet ten toets van de Nederlandse strafrechter of in het recht van het desbetreffende land – in casu Frankrijk – al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de door de buitenlandse autoriteiten verrichte onderzoekshandelingen (Hoge Raad 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010: BL5629). Het is niet de taak van de Nederlandse strafrechter om te controleren of de wijze waarop het Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels, en evenmin om te controleren of de Franse rechter de gegeven machtiging heeft kunnen verlenen.
Het betoog van de verdediging dat het vertrouwensbeginsel niet aan de orde is omdat – kort gezegd – de betrokkenheid van de Nederlandse autoriteiten bij het verkrijgen van de EncroChat- en SkyECC-gegevens van verregaande invloed is geweest en groter dan het Openbaar Ministerie heeft doen voorkomen, wordt niet gevolgd.
In het dossier bevinden zich processen-verbaal waarin uiteen is gezet hoe de communicatiediensten van EncroChat en SkyECC werkten, hoe de EncroChat- en SkyECC-gegevens door de Franse opsporingsdiensten zijn verkregen en zijn gedeeld, en hoe die gegevens uiteindelijk terecht zijn gekomen in het onderhavige onderzoek [Onderzoek 7] . Ten aanzien van de SkyECC-gegevens is daarnaast een brief van 2 juni 2022 van het Landelijk Parket, met bijlagen aan het dossier toegevoegd, met daarin een beschrijving van het verloop van de Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken en de internationale samenwerking met Frankrijk en België. Uit deze stukken blijkt niet van feiten of omstandigheden die de rechtbank tot het oordeel leiden dat het onderzoek naar EncroChat en SkyECC niet onder Franse verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden, ook niet nadat internationale samenwerking leidde tot de formatie van een JIT. Dat blijkt ook niet uit hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht. Een Nederlandse inbreng maakt niet dat de inzet van interceptiemiddelen die (deels) gebruik maken van die Nederlandse inbreng ook onder verantwoordelijkheid van Nederland heeft plaatsgevonden: het is nog steeds de Franse rechter die, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, de rechtmatigheid van de inzet van de interceptiemiddelen heeft getoetst en goed bevonden. Dat betekent dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing is.
Dat het Openbaar Ministerie, zoals de verdediging heeft gesteld, de rechtbank moedwillig onjuist, onvolledig en in strijd met de waarheid heeft geïnformeerd over de mate van betrokkenheid van de Nederlandse opsporingsautoriteiten, is een stelling die de rechtbank niet volgt, nu daar geen concrete aanknopingspunten voor zijn. Reden om het Openbaar Ministerie op die grond niet-ontvankelijk te verklaren is er dus niet.
Equality of arms en artikel 6 EVRM
Ook slaagt het verweer niet dat het beginsel van
equality of arms, dat voortvloeit uit het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces, zich verzet tegen strikte toepassing van het vertrouwensbeginsel. Het beginsel van
equality of armsnoopt niet tot verstrekking van stukken die zien op de verkrijging van de EncroChat- en SkyECC-gegevens in Frankrijk en de daarop volgende overdracht van die gegevens door de Franse autoriteiten aan Nederland: een andere uitleg zou het interstatelijk vertrouwensbeginsel van elke betekenis ontdoen. Het gaat er bij dit beginsel om of het gebruik van die gegevens in de onderhavige strafzaak door de verdediging toetsbaar is. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoeksdossier [Onderzoek 7] daartoe alle noodzakelijke stukken bevat.
Artikel 8 EVRM
De stelling van de verdediging dat het vertrouwensbeginsel moet wijken omdat het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op privacy is geschonden, nu er gegevens zijn onderschept van Nederlandse gebruikers, op Nederlands grondgebied, faalt. Weliswaar zijn er gegevens onderschept van telefoons die zich in Nederland bevonden, maar dat is gebeurd door het plaatsen van een ‘tool’ op die telefoons via een server die zich in Frankrijk bevond, waarna de informatie van die telefoons, via die server, naar de Franse autoriteiten werd gezonden. De gegevens zijn dus in het kader van een Frans opsporingsverzoek verkregen door – na machtiging van een Franse rechter – het plaatsen van een interceptiemiddel op een server in Frankrijk. In zoverre stuit dit verweer af op het interstatelijke vertrouwensbeginsel.
Voor zover het verweer dat artikel 8 EVRM is geschonden betrekking heeft, niet op de verkrijging en de overdracht van de gegevens in en door Frankrijk, maar op het gebruik ervan in de onderhavige strafzaak, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals blijkt uit de overwegingen van de rechter-commissaris in de machtigingen van 27 maart 2020 respectievelijk 15 december 2020 en 7 februari 2021 is uit het onderzoek naar EncroChat en SkyECC naar voren gekomen dat een groot deel van de gebruikers deze diensten met name gebruikte voor het voorbereiden en plegen van ernstige, de rechtsorde verstorende vormen van (georganiseerde) criminaliteit, en dat de gevoerde – versleutelde – communicatie veelal betrekking had op strafbare feiten en niet of nauwelijks op het privéleven van de gebruikers. Dat betekent – en dat is ook de toets geweest die is voorafgegaan aan de afgifte van die machtigingen door de rechter-commissaris – dat de inbreuk op de privacy als relatief gering moet worden gezien. Er is daarom geen sprake van een onrechtmatige inmenging van het openbaar gezag op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Het verweer faalt dan ook.
Artikelen 7, 8 en 11 Handvest
Wat betreft de stelling dat het bewaren en gebruiken van de EncroChat- en SkyECC-gegevens strijdig is met de artikelen 7, 8 en 11 van het Handvest overweegt de rechtbank dat er geen sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op de uitoefening van de in die artikelen genoemde rechten en vrijheden, aangezien de beperkingen voldoen aan de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 52 van het Handvest, waarin de reikwijdte van deze rechten nader is bepaald. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de gestelde inbreuk op artikel 8 EVRM, dat
mutatis mutandisop de door de verdediging aangehaalde artikelen uit het Handvest van toepassing is.
Unierecht
Verder is, anders dan de verdediging heeft betoogd, het bewaren en gebruiken van de EncroChat- en SkyECC-gegevens niet strijdig met het bepaalde in Richtlijn 2002/58/EG betreffende privacy en elektronische communicatie. Deze Richtlijn is alleen van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in verband met de levering van openbare elektronische-communicatiediensten over openbare communicatienetwerken in de Gemeenschap, met inbegrip van openbare communicatienetwerken die systemen voor gegevensverzameling en identificatie ondersteunen, zo volgt uit artikel 3 van de Richtlijn. Uit het dossier is naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet gebleken dat in deze zaak bij het gebruikmaken van de toestellen van EncroChat en SkyECC en het vastleggen van gegevens op servers in Frankrijk sprake was van zodanige verwerking van persoonsgegevens. Sterker: het was juist het niet-verwerken dat de diensten van deze bedrijven zo kenmerkend maakte.
Evenmin is het gebruik van de EncroChat- en SkyECC-gegevens strijdig met het bepaalde in Richtlijn 2016/680 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen. Deze Richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de daaronder vallende besluiten. Het is niet aannemelijk geworden dat de implementatie van deze richtlijn onjuist of onvolledig is, noch dat het verwerken van de EncroChat- en SkyECC-gegevens in strijd is met de in Nederland geïmplementeerde wetgeving.
Conclusie
Samengevat komt de rechtbank tot het oordeel dat het gevoerde verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, bewijsuitsluiting en/of strafvermindering, in al zijn onderdelen faalt. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van vormverzuimen en dat de EncroChat- en SkyECC-gegevens kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Gelet op deze conclusie behoeft de stelling van de verdediging dat het onderzoek
[Onderzoek 1]heeft te gelden als voorbereidend onderzoek op onderzoek [Onderzoek 7] , dan wel dat vormverzuimen uit onderzoek
[Onderzoek 1]van bepalende invloed zijn geweest op het verloop van het onderhavige onderzoek, geen bespreking.
De rechtbank wijst ten slotte de voorwaardelijke verzoeken af om de reeds eerder ingediende en weer herhaalde onderzoekswensen, zoals die zijn geformuleerd ter zitting en neergelegd in de pleitnotitie van 13 juni 2022, toe te wijzen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het inwilligen van deze onderzoekswensen niet noodzakelijk.

5.De bewijsbeslissing

5.1
Inleiding
De zaak tegen de verdachte maakt deel uit van onderzoek [Onderzoek 7] . In dit onderzoek is tegen de zeven nu vervolgde personen de verdenking gerezen dat zij zich – onder meer – hebben bezig gehouden met (internationale) handel in harddrugs en dat zij daarbij een criminele organisatie hebben gevormd. Vijf van deze zeven personen zijn broers van elkaar, die allen de achternaam [naam 4] dragen en daarom hierna met de voornaam zullen worden genoemd. Verdachte is één van deze broers.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover van belang –nader worden ingegaan.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – overeenkomstig haar pleitnota – primair integrale vrijspraak bepleit omdat het SkyECC-account niet aan de verdachte is toe te schrijven. Subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van het onder 2 primair ten laste gelegde in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van de pleegperiode heeft de raadsvrouw meer subsidiair aangevoerd dat deze ten aanzien van beide feiten vastgesteld dient te worden vanaf 23 januari 2021 – de datum van de eerste IMSI-scan – dan wel 13 december 2020 – het eerste bericht van de gebruiker van ‘ [gebruikersnaam 4] ’.
Op specifieke standpunten van de raadsvrouw zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
5.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De verdenking jegens de verdachte berust in belangrijke mate op chatberichten die aan hem worden toegeschreven. Daarom zal de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of de verdachte inderdaad de gebruiker was van het aan hem toegeschreven account. Vervolgens zal het onder 2 ten laste gelegde feit (de verkoop van harddrugs) worden besproken. Tot slot wordt een oordeel gegeven over de onder 1 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie.
5.4.1
Identificatie
De verdachte wordt onder meer verweten dat hij met anderen communiceerde via de versleutelde berichtendienst SkyECC met de gebruikersnaam [gebruikersnaam 4] .
Bewijsmiddelen
Het procesdossier bevat ten aanzien van
[gebruikersnaam 4]het volgende.
- Uit onderzoek is gebleken dat het IMSI-nummer [nummer 1] is gekoppeld aan de Sky-ID [gebruikersnaam 4] . [2]
- Op 23 januari 2021 is uit de inzet van een technisch hulpmiddel (IMSI-scan) gebleken dat een telefoon gebruik makend van een SIM-kaart met het IMSI-nummer [nummer 1] zich hoogstwaarschijnlijk bevond in de woning aan de [adres 1] . [3]
- Tijdens de IMSI-scan op 23 januari 2021 stond een scooter met kenteken [kenteken 1] , op naam van de verdachte, voor de deur van de woning aan de [adres 1] . [4]
- Uit onderzoek naar de APN-gegevens van het IMSI-nummer [nummer 1] is gebleken dat deze in de periode van 9 december 2020 tot en met 28 februari 2021 gedurende de nachtelijke uren zich hoofdzakelijk bevond in het bereik van de woning aan de [adres 1] . [5]
- Op 6 en 9 maart 2021 meldde – bij een globale lokalisering – het IMSI-nummer [nummer 1] zich ook ter hoogte van de [adres 1] . [6]
- Op 6 maart 2021 is tijdens een observatie vernomen dat de verdachte om 13:22 uur de woning aan de [adres 1] op de scooter met kenteken [kenteken 1] heeft verlaten. Uit de data van de Sky-ID [gebruikersnaam 4] is gebleken dat deze tegelijk met de verdachte, uit- en in de richting van de verdachte, van paallocatie is veranderd. [7]
- De verdachte heeft verklaard te wonen aan de [adres 1] . [8]
- Sky-account [gebruikersnaam 4] is een tegencontact van de Sky-accounts [gebruikersnaam 5] (vermoedelijk [medeverdachte 4] [9] ), [gebruikersnaam 6] (vermoedelijk [medeverdachte 2] [10] ) en [gebruikersnaam 1] (vermoedelijk [medeverdachte 5] [11] ).
- In de chatberichten met voornoemde tegencontacten – waarvan enkele tegencontacten zijn geïdentificeerd als zijn broers – is te zien dat zij elkaar meermalen aanspreken met de benamingen ‘bro’ en ‘broer’. De mogelijkheid bestaat dat zij elkaar zo aanspreken in verband met hun familiaire band. [12]
- In chatberichten spreekt [gebruikersnaam 4] zelf ook een aantal maal over ‘me broer’. [13]
- Op 9 maart 2021 is in de woning aan de [adres 1] een iPhone in beslag genomen. Uit onderzoek is gebleken dat deze telefoon met het IMEI-nummer [nummer 2] werd gebruikt door de verdachte. [14]
- Uit analyse van de historische verkeersgegevens van voornoemde telefoon van de verdachte – gevorderd van 29 september 2020 tot en met 29 maart 2021 [15] – en de telefoon met het IMSI-nummer [nummer 1] – gevorderd van 22 juli 2020 tot en met 22 januari 2021 [16] – is gebleken dat beide telefoons dagelijks dezelfde reisbewegingen maakten. Op 22 december 2020 bevonden beide telefoons zich rond hetzelfde tijdstip in Utrecht, op 30 december 2020 in Leidschendam en op 12 januari 2021 wederom in Utrecht. [17]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat de verdachte de gebruiker was van het SkyECC-account [gebruikersnaam 4] . De IMSI-scans hebben uitgewezen dat het IMSI-nummer eindigend op - [nummer 1] op drie verschillende momenten is gelokaliseerd bij de woning van de verdachte. Hoewel is geverbaliseerd dat het betreffend toestel zich daar ‘hoogstwaarschijnlijk’ bevond, valt in het proces-verbaal ook te lezen dat het sterkste signaal kwam uit de richting van het adres [adres 1] , het adres van de verdachte. Verder blijkt uit het dossier dat het IMSI-nummer in de nachtelijke uren voornamelijk een zendmast aanstraalde die de woning aan de [adres 1] binnen zijn bereik heeft, dat [gebruikersnaam 4] een tegencontact is van de SkyECC-accounts die aan andere verdachten in dit onderzoek zijn gekoppeld en dat de gebruiker van [gebruikersnaam 4] in de chatberichten regelmatig spreekt over ‘mijn broer’. Er zijn bovendien verschillende reisbewegingen geconstateerd waaruit blijkt dat de telefoon van de verdachte en IMSI-nummer - [nummer 1] dagelijks en gedurende een tijdspanne van meerdere maanden dezelfde bewegingen maakten. Dat aanvankelijk een verkeerd datanummer is genoemd door de politie doet daaraan niets af, omdat dit in een later proces-verbaal is hersteld en toegelicht. Ook het verweer dat bij de reisbeweging op 6 maart 2021 de mastlocaties niet meer overeenkomen bij terugkomst op de [adres 1] , acht de rechtbank niet overtuigend. Dit weerspreekt immers niet de observatie dat eerder die dag een beweging is gezien bij het IMSI-nummer terwijl de verdachte op zijn scooter wegreed van huis. Hetzelfde geldt voor het feit dat bij aanhouding van de verdachte geen telefoon met SkyECC-app is aangetroffen.
Het alternatief scenario dat door de verdediging is opgeworpen – inhoudende dat een buurman van de verdachte (een van de gebroeders [naam 5] ) mogelijk gebruiker was van het account [gebruikersnaam 4] – acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. De gebroeders [naam 5] zijn alleen vermeld in het proces-verbaal over de inzet van de IMSI-scan, waarbij het IMSI-nummer - [nummer 1] zich hoogstwaarschijnlijk bevond op het adres [adres 1] in Den Haag en niet op het woonadres [adres 2] waar [naam 6] staat ingeschreven. Daarna is het IMSI-nummer nog twee maal op dezelfde locatie ( [adres 1] ) aangetroffen. Het dossier bevat verder geen aanwijzingen dat een van de gebroeders [naam 5] bij het dossier is betrokken. De verdediging is pas bij pleidooi voor het eerst met dit scenario gekomen, waardoor naar dit scenario nauwelijks onderzoek kon plaatsvinden. De officier van justitie heeft in reactie op het verweer onder meer de volledige datasets doorzocht en heeft daarbij geen namen gevonden die betrekking kunnen hebben op de gebroeders [naam 5] . Verder stelt de rechtbank vast dat bij de observatie op 6 maart 2021 is gezien dat de verdachte op zijn scooter wegreed en dat het SkyECC-account [gebruikersnaam 4] op datzelfde moment een soortgelijke reisbeweging maakt. Dat weerspreekt het alternatief scenario. Uit niets blijkt immers dat de verdachte op dat moment samen was met een ander, die dezelfde reisbeweging maakte. Hetzelfde geldt voor de overeenkomende locaties op 22 december 2020 (Utrecht) en 30 december 2020 (Leidschendam) en 12 januari 2021 (weer Utrecht). Nu de verdachte daarover geen verklaring heeft afgelegd, heeft de verdediging dit scenario onvoldoende handen en voeten gegeven en acht de rechtbank het alternatieve scenario weerlegd door de genoemde bewijsmiddelen.
Tot slot wordt ook het verweer verworpen dat de identificatie niet kan kloppen omdat zich in de bewijsconstructie van de officier van justitie een gat bevindt. De rechtbank gaat er op basis van de genoemde bewijsmiddelen van uit dat de verdachte de gebruiker was van het account. In de berichten zijn geen aanknopingspunten te ontdekken voor de suggestie dat ook anderen het account (tijdelijk) gebruikt zouden kunnen hebben. Uit het dossier volgt – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – niet dat SkyECC-telefoons van hand tot hand gingen. Gelet op het heimelijke karakter van PGP-telefoons ligt dat ook niet in de rede. Uit de berichten blijkt evenmin dat gebruikers telkens moesten verifiëren of hun tegencontact nog dezelfde persoon was. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het account gedurende de periode waarin het actief was toebehoorde aan en gebruikt werd door de verdachte.
Conclusie
Gelet op dit alles – in onderlinge samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de gebruiker was van SkyECC-account [gebruikersnaam 4] . De rechtbank zal daar bij de verdere bespreking en beoordeling van de ten laste gelegde feiten dan ook van uitgaan.
5.4.2
Feit 2 (handel in harddrugs/voorbereidingshandelingen)
Onder dit feit wordt de verdachte verweten dat hij heroïne/cocaïne heeft verkocht dan wel voorbereidingshandelingen daarvoor heeft gepleegd door inlichtingen uit te wisselen en een PGP-telefoon en een auto met verborgen ruimte voorhanden te hebben.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de chatberichten
Van de SkyECC accountnaam [gebruikersnaam 4] waren berichten aanwezig van 13 december 2020 tot en met 8 maart 2021. [18]
[gebruikersnaam 4] naar [gebruikersnaam 1]
Op 3 februari 2021 om 17:09:36 uur en 17:09:48 uur stuurt [gebruikersnaam 4] foto’s naar [gebruikersnaam 1] . Het vermoeden bestaat dat het gaat om foto’s van blokken cocaïne.
2021-02-17 22:56:19
[gebruikersnaam 4]
Is goed bro voor hoeveel krijg jij ze dan á homo?
2021-02-17 23:21:18
[gebruikersnaam 4]
Luisteren dan gaan we morgen zeggen 26,5
2021-02-17 23:21:18
[gebruikersnaam 4]
Dan kunnen we kwartje pakken toch
2021-02-17 23:42:55
[gebruikersnaam 4]
Vraagt blauw je ook boli
2021-02-17 23:43:11
[gebruikersnaam 4]
Meh die appt me net zegt is er die 8 nog
2021-02-17 23:43:11
[gebruikersnaam 4]
Ik zei ja 29
[gebruikersnaam 4] naar [gebruikersnaam 2]
2021-01-04 15:15:02
[gebruikersnaam 4]
Zijn wat spullen
2021-01-04 15:15:02
[gebruikersnaam 4]
Als je der wat mee kan
Op 4 januari 2021 om 15:15:02 uur stuurt [gebruikersnaam 4] vervolgens een aantal foto’s naar [gebruikersnaam 2] . Wat op deze foto’s staat afgebeeld, wordt door verbalisanten ambtshalve herkend als kiloblokken cocaïne.
Op 7 februari 2021 om 20:09:11 uur stuurt [gebruikersnaam 4] een foto naar [gebruikersnaam 2] . Wat op deze foto staat afgebeeld wordt door verbalisanten ambtshalve herkend als heroïne.
2021-02-07 20:09:11
[gebruikersnaam 4]
13,5 moet ik er voor hebben
[gebruikersnaam 4] naar [gebruikersnaam 3]
Op 4 januari 2021 om 14:36:39 uur en 14:36:40 uur stuurt [gebruikersnaam 4] foto’s van vermoedelijk een kiloblok cocaïne naar [gebruikersnaam 3] .
2021-01-04 14:36:40
[gebruikersnaam 4]
Voor jou broer 30
2021-01-04 14:36:41
[gebruikersnaam 4]
Maar snel broer
2021-02-07 19:29:22
[gebruikersnaam 4]
[naam 7] broer er is donkere als jullie nodig hebben
Op 7 februari 2021 om 19:58:26 uur en 20:00:03 uur stuurt [gebruikersnaam 4] foto’s naar [gebruikersnaam 3] waarop door verbalisanten ambtshalve heroïne wordt herkend.
2021-02-07 20:02:00
[gebruikersnaam 4]
Broer me broer vraagt mij 13 en moet halve puntje of kwartje krijgen broer ligt eraan hoeveel mensen nemen
2021-02-07 20:02:00
[gebruikersnaam 4]
13,5
2021-02-10 15:49:05
[gebruikersnaam 4]
Er is 2000 binnen gekomen
2021-02-10 15:49:11
[gebruikersnaam 4]
Donkere en lichte
2021-02-10 15:50:56
[gebruikersnaam 4]
Oké kijk of je aan mij voor 12 kan geven dan zeg ik me broer dat hij liever via jou pakt
Op 10 februari 2021 om 14:51:34 uur en 15:51:48 uur stuurt [gebruikersnaam 4] vervolgens foto’s naar [gebruikersnaam 3] waarop ambtshalve heroïne wordt herkend.
2021-02-10 15:52:26
[gebruikersnaam 4]
Kijk maar dan kan ik met me broer praten
2021-02-10 15:53:00
[gebruikersnaam 4]
En wij hebben ze 3 dagen geleden al gekregen
2021-02-10 15:53:56
[gebruikersnaam 4]
Dus kijk maar als je kan geven 12 dan kan ik praten met me broer praat met ze
2021-02-10 15:54:03
[gebruikersnaam 4]
Zeg cash
2021-02-10 17:41:46
[gebruikersnaam 4]
Kijk maar probeer broer dan kan hij veel weg doen oké broer [19]
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat de volgende in de chats gebruikte termen de volgende betekenis hebben:
  • ‘Bruin’ is heroïne;
  • ‘Stuks’ zijn kilo’s, ook wel blokken te zien op sommige foto’s in het dossier;
  • ‘Colo’ is Colombiaanse cocaïne;
  • ‘Boli’ is Boliviaanse cocaïne;
  • Met ‘28’ en ‘28,5’ wordt bedoeld de prijs van cocaïne;
  • Een ‘kwartje’ is € 250,- per blok;
  • ‘Pap’ is papier en ‘papier’ is geld.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de chatberichten
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 4] voor het bewijs kan worden gebruikt. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat deze verklaring, die door hem is afgelegd in zijn eigen zaak, is gevoegd in het dossier van de verdachte (vgl. HR 6 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0641). Bovendien heeft de verdediging het ondervragingsrecht kunnen uitoefenen door [medeverdachte 4] daarna als getuige te horen in de zaak van de verdachte. De rechtbank heeft ook geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring, nu [medeverdachte 4] bij het getuigenverhoor heeft verklaard dat hij blijft bij de door hem als verdachte afgelegde verklaring.
Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de berichten van de verdachte betrekking hebben op de handel in harddrugs. Uit het dossier blijkt echter niet dat de verdachte daadwerkelijk harddrugs heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt of vervoerd, zoals primair ten laste is gelegd. Daarvan zal de verdachte worden vrijgesproken.
Wel blijkt uit de berichten dat de verdachte met de op de dagvaarding vermelde accounts inlichtingen heeft uitgewisseld over de prijs, beschikbaarheid en samenstelling van cocaïne en heroïne, waarmee er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van de subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de Volkswagen Up
De volgende vraag is of de verdachte ook strafbare Opiumwet-feiten heeft voorbereid door een auto met verborgen ruimte voorhanden te hebben.
Op 6 maart 2021 werd in de directe omgeving van de [adres 1] een Volkswagen Up met het kenteken [kenteken 2] aangetroffen. [21] Deze auto staat sinds 22 december 2020 op naam van de verdachte. [22] De verdachte heeft ook verklaard dat dit zijn auto betreft. [23] Op 16 maart 2022 is door de douane een verborgen bergruimte in de auto aangetroffen. Deze afgeschermde ruimte is geen voorziening die standaard in dit voertuig aanwezig is, maar op zeer professionele wijze achteraf ingebouwd. Om de ruimte te openen is een afstandsbediening nodig. De wijze van inbouw en hoge kwaliteit van afwerking doet vermoeden dat deze ruimte geen ander doel dient dat het onttrekken aan het ambtelijk toezicht van voorwerpen die zich in deze afgeschermde ruimte zouden bevinden. [24]
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de Volkswagen Up
De rechtbank is op grond van deze bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte met het voorhanden hebben van de Volkswagen Up een voorbereidingshandeling voor drugshandel heeft gepleegd. De verklaring van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de verborgen ruimte, acht de rechtbank onaannemelijk. De verdachte communiceerde, zoals hiervoor is overwogen, met een versleutelde telefoon over drugs. In die berichten heeft hij het ook over ‘me broer’. In berichten van enkele andere verdachten in dit onderzoek, waaronder broers van de verdachte, wordt ook gesproken over ‘stash auto’s’, waarin drugs kunnen worden vervoerd. Daarbij komt dat uit het rapport van de Douane blijkt dat de verborgen ruimte zich bevond op de plek waar zich normaal gesproken het reservewiel bevindt en dat de standaard vloerplaat is vervangen door een plaat die alleen door middel van een afstandsbediening is te openen. Dat de ruimte voor het reservewiel niet op een normale manier toegankelijk was, moet voor de verdachte als eigenaar van de auto duidelijk zijn geweest. Bovendien is een stashruimte relevant voor de waarde van de auto; zo wordt de handelswaarde geschat op € 3.853 [25] terwijl de terugbouwkosten door de douane worden geschat op € 2.500. [26] Dat maakt een toevallige aankoop ongeloofwaardig.
Conclusie ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen voor drugshandel heeft gepleegd met de door hem gevoerde communicatie en het bezit van de VW Up met verborgen ruimte, in de periode van 13 december 2020 (het eerste moment dat het account van de verdachte ( [gebruikersnaam 4] ) actief was) tot en met 9 maart 2021.
Ten aanzien van de pleegplaats overweegt de rechtbank dat het, nu de woonplaats van de verdachte Den Haag betreft, aannemelijk is dat de chatberichten vanuit die plaats zijn verzonden. Nu dit niet met zekerheid is vast te stellen, zal de rechtbank als pleegplaats ‘Den Haag en/of elders in Nederland’ bewezen verklaren.
Van medeplegen van deze voorbereidingshandelingen is niet gebleken, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De verdachte zal ook worden vrijgesproken van het strafverzwarende onderdeel dat sprake was van recidive binnen vijf jaar. Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij op 30 oktober 2015 is veroordeeld door het gerechtshof Den Haag voor onder meer het plegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs. Deze veroordeling is op 14 november 2015 onherroepelijk geworden. De termijn van vijf jaar, zoals bedoeld in artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), is verstreken op 13 november 2020, dus vóór de hierboven genoemde en bewezen verklaarde pleegperiode van feit 2 subsidiair.
5.4.2
Feit 1 - criminele organisatie
Onder feit 1 is de verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, waaraan ook de andere verdachten in het onderzoek [Onderzoek 7] hebben deelgenomen, die tot doel had om strafbare feiten te plegen zoals bedoeld in artikel 10 en 10a van de Opiumwet (Ow).
Het juridisch kader van artikel 140 Sr (deelneming aan een criminele organisatie)
In zijn arrest van 5 juli 2022 heeft de Hoge Raad ten aanzien van artikel 140 Sr het volgende overwogen (ECLI:NL:HR:2022:969, r.o. 2.4.2-2.4.4).
Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen.
Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene.
Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
De bewijsmiddelen
In de diverse processen-verbaal van identificatie staat met betrekking tot gebruikers van SkyECC- en EncroChat-accounts:
[verdachte] gebruikte SkyECC-account [gebruikersnaam 4] ; [27]
- [medeverdachte 1] gebruikte EncroChat-accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] en SkyECC-accounts [gebruikersnaam 7] , [gebruikersnaam 8] en [gebruikersnaam 9] ; [28]
- [medeverdachte 4] gebruikte EncroChat-accounts [accountnaam 3] en [accountnaam 4] en SkyECC-accounts [gebruikersnaam 10] en [gebruikersnaam 5] ; [29]
- [medeverdachte 2] gebruikte SkyECC-accounts [gebruikersnaam 11] en [gebruikersnaam 6] ; [30]
- [medeverdachte 3] gebruikte SkyECC-account [gebruikersnaam 12] ; [31]
- [medeverdachte 5] gebruikte EncroChat-account [accountnaam 5] en SkyECC-account [gebruikersnaam 1] ; [32]
- [medeverdachte 6] had vanaf 7 maart 2021 de telefoon voorhanden waarop het SkyECC-account [gebruikersnaam 12] stond geregistreerd. [33]
In de chatberichten van de hiervoor genoemde accounts zijn onder meer de volgende berichten aangetroffen (zakelijk weergegeven, onderstreping toegevoegd):
[accountnaam 3]naar
[accountnaam 1]op 4 april 2020:
Bro; Heb hier mooie toppers; Voor je; Colo; 27.250;[stuurt foto’s]
hier heb ik 25 st; kan genoeg erbij halen; zeg het maar; [accountnaam 1] :
oke van wie zijn die; heb gehoord worden niet hard die blijft pap; [34]
-
[accountnaam 4]naar
[accountnaam 2]op 6 juni 2020:
Jo; Waar staat ie; Ik ga die 12 pakken[accountnaam 2] :
Kom ik ben thuis; [35]
-
[accountnaam 4]naar
[accountnaam 2]op 7 juni 2020:
Ik krijg zo die pap van opa voor die turkse ga die even tellen; Dan breng ik die naar jou; Jo moet ik die pap nu brengen; Jo; Ben er; Moet ik deze pap aan bolle geven; [accountnaam 2] :
Ja; [accountnaam 4] : Oké 220 plus 80 is hier; [36]
-
C01XCKnaar
[gebruikersnaam 1]op 27 november 2020:
Kom naar café bro; Kijk aub of niemand je volgt; [gebruikersnaam 1] :
Ok bro; Ik kom eraan[ [gebruikersnaam 1] stuurt een foto van een briefje met daarop vier namen en vier bedragen. De vier bedragen opgeteld geven een totaalbedrag van 1.072.000 (451.000 + 399.000 + 100.000 + 122.000)]; [37]
-
[gebruikersnaam 1]aan
3OT5HOop 8 december 2020:
Er is tp naar Griekenland; Van [naam 8] ; Hij vraagt of dat voor interessant is;3OT5HO: Ja
; Vraag of ie een stukje verder komt in turkije; […] Oke top die ierland is intressant bro heb daar goeie klanten; [38]
30T5HOaan 68Z24R op 13 december 2020:
Ja bro ik heb nog tp voor deze week uk bro laatste die nog gaat ik wilde sturen maar ze hebben mij nog geen pap gestuurd; Ja broer welke; Poeder of blok; Oké wacht ik geef je zijn mail van sky kan je gelijk met hem mailen en groepchat maken tussen hun; ECC ID:Q8EM34; [39]
-
[gebruikersnaam 1]aan
C01XCKop 14 december 2020:
Ik tel hier 428; moment ik krijg meer; bro;C01XCK:
502500; moet je vragen bro;[gebruikersnaam 1]:
hij zegt hij gaat proberen; bro;C01XCK;
hij heeft bro; [
[gebruikersnaam 1]stuurt foto met geld]; [40]
40NC5Knaar 6QLED2 op 4 januari 2021:
Heb hier laatste 25 nog zozegt me broer; Ok?[stuurt foto van blok met wit poeder]; [41]
9IA9HAnaar
30T5HOop 9 januari 2021:
Je kan ze geven28750zo geven;
30T5HOnaar VA9GF6 op 9 januari 2021:
Voor jou geef ik28750bro maar moet je niemand zeggen omdat ik de meest geef 29.5 maar nie; VA9GF6:
ja goed broer; nee niemand broer ik praat niet; [42]
9IA9HAnaar
30T5HOop 10 januari 2021:
Dan stuur ik [naam 9] langs je dan rijd hij gelijk naar Rotterdam30T5HO:
hoeveel moet ik hem geven; stuur hem9IA9HA:
alles; behalve 200tjes;
30T5HO:
oke stuur hem9IA9HA:
oke laat me weten hoe veel daar is aub; [43]
30T5HOnaar
[gebruikersnaam 1]op 11 januari 2021:
Heb je foto van die donkere korrels;
[gebruikersnaam 1]:
ja bro; [44]
40NC5Knaar 6QLED2 op 7 februari 2021:
Broerme broer vraagt mij 13en moet halve puntje of kwartje krijgen broer ligt eraan hoeveel mensen nemen; Dus kijk maar ik moet eten broer ga niet voor niks rennen kwartje wil ik eten endan moet ik me broer morgen vragenoké dan laat ik je weten oké morgen oké; [45]
40NC5Knaar 6QLED2 op 10 februari 2021:
Er is 2000 binnen gekomen; Donkere en lichte; Oké dan weet jij dat ook broer; Oké kijk of je aan mij voor 12 kan gevendan zeg ik me broer dat hij liever via jou pakt; Oké;Dan pakt hij veel;
[…]Die prijs krijgt me broer albroer kijk als daar wat andere prijs is laat me weten broer; Broer kijkals ze aan me broer voor 12 geven pakt hij veel oke [46]
9IA9HAnaar
[gebruikersnaam 1]op 7 februari 2021: [stuurt foto met bruine blokken met opdruk ROSE]
Ik heb zo donkere bro; 13250; [47]
40NC5Knaar
[gebruikersnaam 1]op 17 februari 2021: Is
goed bro voor hoeveel krijg jij ze dan a homo?; Luisteren dan gaan we morgen zeggen 26,5; Dan kunnen we kwartje pakken toch; [48]
9IA9HAnaar
[gebruikersnaam 1]op 1 maart 2021:
Hoi bro slm; Ik stuur je foto;[stuurt foto met plastic zak met bruine inhoud]
Bid ze 13 aan bro; Daar zit je brood aan;Jij mag ze verkopen voor 13; 250 per st is je winst; kan je nieuwe tv kopen; [49]
-
C3MIUBnaar JM6IFB op 16 juni 2020:
Broer luister heb ie tp klaar staan om spullen op te halen in Griekenland; En hoelang kan tp daar zijn; Kan ie dan tp regelen; donderdag of vrijdag; Ja blokken; Ja maar kan je tp regelen komende donderdag of vrijdag; Oké; 1000; Nee bromijn broertje is daar aldeze keer. [50]
In de chatberichten die worden toegeschreven aan [medeverdachte 1] [51] en [medeverdachte 2] [52] wordt gesproken over ‘tp’, ‘transport’, ‘UK’, ‘Colombia’, ‘Peru’, ‘Suriname’, ‘Argentinië’, ‘Maersk’, ‘CMA’, ‘kapitein’, ‘matroos’, ‘havens’ en ‘containers’.
Bij de aanhouding van de verdachten en tijdens het daarop volgende onderzoek is onder meer het volgende aangetroffen:
In een
BMW X Reihemet kenteken [kenteken 3] (hierna: de BMW) bij de woning van [medeverdachte 1] : 110 kg cocaïne, 64,5 kg heroïne en een bedrag van € 481.650; [53]
- In een
Citroën Jumpymet kenteken [kenteken 4] (hierna: de Citroën Jumpy) achter de woning waar [medeverdachte 2] verbleef: circa 43 kg cocaïne en 17 kg heroïne, een geldtelmachine, en een bedrag van € 3.585.235; [54]
- In de woning
[adres 3]in Den Haag: bakken met poederresten, 25 liter geelbruine vloeistof, 4kg crème poeder, een vacuüm sealmachine met mallen, een stalen persframe met krik, 10 persplaten met logo’s (o.a. Audi en Anker), een persmal met poederresten, verpakkingsmiddelen, vloeipapier, 40 rollen tape, een zak met 1000 elastiekjes, weegschalen, mixers, een kartelmes en zeven jerrycans met Aceton; [55]
- In de woning
[adres 4]in Den Haag, het BRP-adres van [verdachte] en waar [medeverdachte 6] tijdelijk verbleef: meer dan 150 frisdrankblikjes en een kuip met daarin opgedroogde gipsachtige mortel. [56]
- In de woning
[adres 5]in Den Haag, het woonadres van [medeverdachte 3] : een bedrag van € 3.900, een centrifuge, 32 flessen met ammoniak, meer dan 25 kg aan versnijdingsmiddelen, en zeven geprepareerde frisdrankblikjes; [57]
- In de woning
[adres 6]te Den Haag, het verblijfadres van [medeverdachte 2] : een geldbedrag van € 18.250; [58]
- In de woning
[adres 7], het woonadres van [medeverdachte 1] : een geldbedrag van € 135.000; [59]
- In de woning
[adres 8], het woonadres van [medeverdachte 4] : een geldbedrag van in totaal € 3.975. [60]
Op verschillende plekken is het DNA aangetroffen van verdachten uit het onderzoek [Onderzoek 7] :
In de BMW is het DNA van [medeverdachte 5] aangetroffen op een boodschappentas Dirk, waarin blokken met cocaïne zaten; [61]
- In de BMW is verder het DNA van [medeverdachte 1] aangetroffen op de Adidas rugzak waarin het geldbedrag van € 481.650 zat en is een vingerafdruk van [medeverdachte 1] aangetroffen op een boodschappentas Lidl, waarin blokken met cocaïne zaten; [62]
- In de Citroën Jumpy is op twaalf verschillende plekken (waaronder op de boodschappentassen met geld, de rugzak en de handschoen onder de geldtelmachine) het DNA van [medeverdachte 2] aangetroffen; [63]
- In de woning [adres 3] Den Haag is het DNA van [medeverdachte 6] aangetroffen op een rietje van een pakje Capri Sun op de salontafel in de woonkamer en het DNA van [medeverdachte 1] op de binnenzijde van een handschoen uit een boodschappentas. [64]
Ter terechtzitting heeft [medeverdachte 4] op vragen van zijn raadsman, de rechtbank en de officieren van justitie – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [65]
  • met
  • hij wilde iets verdienen met de in- en verkoop van harddrugs;
  • hij werd benaderd om transport te zoeken voor harddrugs van een ander en heeft daarvoor een van zijn broers benaderd;
  • om drugs aan anderen te kunnen leveren zocht hij contact met een van zijn broers, waarna hij het antwoord doorgaf aan zijn contact;
  • hij kon niet zelf de prijs bepalen waarvoor hij drugs aan anderen verkocht, dit diende hij eerst aan een van zijn broers te vragen.
Het adres [adres 4] in Den Haag is het BRP-adres van [verdachte] . Hij verhuurde de woning aan [medeverdachte 6] . Het adres wordt regelmatig genoemd in de chatberichten van de hierboven genoemde accounts, om elkaar te ontmoeten of geld af te leveren. Foto’s van het interieur van deze woning zijn verstuurd door [accountnaam 2] @encrochat.com ( [medeverdachte 1] ) en [accountnaam 3] @encrochat.com ( [medeverdachte 4] ), waarbij ook een grote hoeveelheid geld en een geldtelmachine te zien zijn. [66] In de woning is een geldtelmachine aangetroffen. [67] Uit observaties blijkt dat [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] in de periode december 2020 en januari 2021 ook bij deze woning zijn gezien. [68] Op 8 februari 2021 stuurde [gebruikersnaam 4] naar [gebruikersnaam 13] :
Broer als je wilt kan je komen halen zijn 1250 blokken […] Kom waar je altijd naar soma komt. [69] Getuige [getuige] heeft verklaard dat het Marokkaanse neefje van de onderbuurman van nummer [adres 4] (deze buurman heette [verdachte] en wordt ook ‘ [bijnaam 1] ’ genoemd) in de woning [adres 3] heeft gelogeerd. Hij verklaarde dat ' [bijnaam 2] ', wiens echte naam [medeverdachte 6] is, ook op nummer [adres 4] woonde. [70] In de chatberichten van de genoemde accounts wordt ‘ [bijnaam 2] ’ vele malen genoemd. [71]
Ten aanzien van de stempels/opdrukken op de aangetroffen drugs is het volgende geverbaliseerd.
In de telefoon van [medeverdachte 6] zijn Telegramberichten van 7 maart 2021 gevonden over ‘have you seen ICON’. SkyECC-account [gebruikersnaam 9] ( [medeverdachte 1] ) verstuurde op 7 en 8 maart 2021 foto’s van blokken ICON. SkyECC-account 40NC5K ( [verdachte] ) verstuurde op 8 maart een foto van een blok ICON met groen verpakkingsmateriaal. [verdachte] verstuurt dezelfde foto die [medeverdachte 1] eerder stuurde, en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] sturen een foto door die eerder door [medeverdachte 2] is gestuurd. [72]
- In de BMW van [medeverdachte 1] (op naam van [medeverdachte 6] ) is op 9 maart 2021 een groot aantal groene ICON blokken gevonden, totaal 110 kg. [73]
- In de Citroën Jumpy van [medeverdachte 2] zijn 43 blokken cocaïne aangetroffen, waaronder een aantal groene pakketten met de opdruk ICON, een aantal zilveren pakketten met de opdruk "Mercedes-Benz" en een aantal donker gekleurde pakketten met de opdruk van een "anker". [74]
[gebruikersnaam 9] ( [medeverdachte 1] ) stuurde op 24 februari 2021 naar 68Z24R:
Slm bro als je echt haast hebt kan ik je 7 geven die zijn kant en klaar maar wollah zitten 200 erin ik wilde ze ook sturen als je haast heb geef ik je dielaat ik gelijk maken is ankerbr. [75]
- In de woning [adres 3] werden persplaten met logo’s van Audi en Anker en een boodschappentas met vellen A4 aangetroffen met daarop logo’s van Audi en van een anker. [76]
- In chats van [gebruikersnaam 1] (geïdentificeerd als [medeverdachte 5] ) werden op 2 maart 2021 afbeeldingen van (vermoedelijk) blokken cocaïne met stempels AUDI en Mercedes gestuurd en de tekst: 'Ja deze is garantie bro' (...) 'Zijn toppers bro'. [77]
i. In de BMW, de Citroën Jumpy en een VW Up met kenteken [kenteken 2] (hierna: de VW Up) op naam van [verdachte] zijn professioneel ingebouwde verborgen ruimtes aangetroffen. [78] De verborgen ruimtes in de Citroën Jumpy en de VW Up waren te openen door middel van een afstandsbediening. In de verborgen ruimtes van de BMW en de Citroën Jumpy zijn – zoals hiervoor al werd vermeld – grote hoeveelheden harddrugs aangetroffen. In verschillende chatberichten van [gebruikersnaam 11] ( [medeverdachte 2] ) wordt gesproken over ‘de plaats auto’ en de ‘stash auto’, waarbij ook een foto is verstuurd van een auto die is herkend als de Citroën Jumpy. [79] In chatberichten tussen [accountnaam 1] ( [medeverdachte 1] ) en [accountnaam 6] (door [accountnaam 1] opgeslagen als ‘stashauto’) informeert [accountnaam 1] naar de mogelijkheden ten aanzien van auto’s met verborgen ruimtes en hoe groot die ruimtes dan zijn. [80] [accountnaam 5] ( [medeverdachte 5] ) biedt transport aan voor Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Zweden, Spanje: ‘ik heb met vrachtwagen en stash’. [81]
De verdachten (met uitzondering van [medeverdachte 2] ) hebben in de periode van juni 2019 tot februari 2020 samen gereisd in verschillende combinaties: [medeverdachte 6] & [verdachte] (Marokko), [medeverdachte 6] & [medeverdachte 5] (Alicante), [medeverdachte 4] & [medeverdachte 3] & [medeverdachte 6] (Marokko), [medeverdachte 4] & [medeverdachte 6] (Londen, Malaga en Marokko). Enkele verdachten zijn daarnaast ook individueel naar het buitenland gereisd, met bestemmingen Alicante, Malaga, Marokko en Athene. [82]
In de telefoons van sommige verdachten zijn foto’s van de overige verdachten aangetroffen, genomen op verschillende locaties en in wisselende samenstellingen. [83]
In augustus 2019 zijn gesprekken opgenomen die zijn gevoerd tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] toen [medeverdachte 2] gedetineerd zat in Alphen aan den Rijn. In de uitwerking van die gesprekken is te lezen dat tikgeluiden hoorbaar waren, die waarschijnlijk werden veroorzaakt door henzelf om het opnemen van de gesprekken te verstoren. In de gesprekken gaat het onder meer over opdrachten die [medeverdachte 5] krijgt om ‘een bak’ weg te halen (waarmee boetes worden gemaakt), wordt gesproken over ‘ [naam 10] ’ en ‘ [bijnaam 3] ’ en ‘ [accountnaam 3] ’, geeft [medeverdachte 2] de instructie ‘Leg/geef/lever hem 2 kilo’ en wordt gesproken over een bak die [medeverdachte 5] gaat wegbrengen, waarbij [medeverdachte 2] uitleg geeft over een afstandsbediening. [84]
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Alle verdachten zijn geïdentificeerd als gebruiker van één of meer accounts van de versleutelde berichtendiensten EncroChat en SkyECC, behalve [medeverdachte 6] die alleen een SkyECC-telefoon voorhanden had. Via die accounts hadden de verdachten contact met elkaar en met derden over de aankoop, de verkoop, de prijzen en het vervoer van heroïne en cocaïne. Uit de berichten blijkt dat de verdachten onderling en met derden harddrugs verhandelden, dat zij grote geldbedragen beschikbaar hadden en ook aan elkaar overhandigden en dat gesproken werd over vervoer van drugs via transportlijnen uit onder andere Zuid-Amerika.
Bij doorzoeking van de woningen en voertuigen van de verdachten zijn op meerdere plekken grote hoeveelheden harddrugs, drugsgerelateerde goederen en grote geldbedragen aangetroffen. Dit betreft met name de voertuigen die zijn aangetroffen bij de woningen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en de woning van [medeverdachte 1] . In de woning [adres 3] in Den Haag, gelinkt aan [verdachte] en [medeverdachte 6] , en in de woning van [medeverdachte 3] zijn veel drugsgerelateerde goederen aangetroffen, die erop duiden dat deze woningen zijn gebruikt als productielocatie van harddrugs. Zo zijn daar persplaten aangetroffen met logo’s (Audi en Anker) die ook op een aantal cocaïneblokken zaten die zijn gevonden in de genoemde voertuigen. In de BMW, de Citroën Jumpy en de woning [adres 3] zijn DNA-sporen en vingerafdrukken van verschillende verdachten gevonden. Verder zijn in drie voertuigen professioneel ingebouwde verborgen ruimtes gevonden, terwijl daarover ook in de chatberichten werd gesproken.
De verdachten konden bovendien tegelijkertijd beschikken over blokken cocaïne met de opdruk ICON. Zo werden op 7 en 8 maart 2021 foto’s rondgestuurd, eerst door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en vervolgens ook door [verdachte] en [medeverdachte 4] , waarbij deze blokken te koop werden aangeboden aan anderen. Op 9 maart 2021 werden in voertuigen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vele blokken cocaïne met opdruk ICON aangetroffen. Dit duidt op een gestructureerde samenwerking met betrekking tot de aankoop, het voorhanden hebben en de handel in cocaïne.
De woning [adres 4] was – zo blijkt uit de chatberichten en observaties– een ontmoetingsplek voor de verdachten en hun contacten en werd gebruikt om drugs en geld op te halen of te brengen. Ook werden daar mogelijk frisdrankblikjes geprepareerd, zodat daarin drugs zouden kunnen worden verborgen. In de woning van [medeverdachte 3] werden soortgelijke blikjes aangetroffen, welke blikjes daadwerkelijk waren geprepareerd. De verdachten ontmoetten elkaar ook op andere locaties en reisden (in wisselende samenstellingen) gezamenlijk naar het buitenland. In de telefoons van enkele verdachten zijn foto’s aangetroffen waarop andere verdachten uit dit onderzoek te zien zijn. Dit alles laat zien dat de verdachten nauw op elkaar waren betrokken.
Uit het procesdossier blijkt dat in de samenwerking tussen de verdachten een zekere rolverdeling is aan te wijzen. Met de voorbereiding van invoer van harddrugs vanuit het buitenland naar Europa hielden met name [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich bezig, zo blijkt uit hun chatberichten. Bij deze twee verdachten zijn ook de grote hoeveelheden drugs en geld aangetroffen. De aansturende rol van [medeverdachte 2] blijkt ook uit de gesprekken uit 2019 die in de gevangenis zijn opgenomen, waarin het lijkt te gaan over [medeverdachte 4] en over een auto met stashruimte. De drugs werd binnen Europa en in Nederland met name verhandeld door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Daarbij is te zien dat zij drugs te koop aanbieden of door anderen worden gevraagd om drugs te regelen. In deze berichten valt op dat zij de verkoopprijzen eerst moeten afstemmen, zoals ook uit de verklaring van [medeverdachte 4] ter terechtzitting blijkt. [medeverdachte 3] is betrokken geweest bij meer uitvoerend werk (bij hem zijn goederen aangetroffen voor het wassen en versnijden van drugs). Hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de blokken ICON laat zien dat de drugs eerst beschikbaar was voor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [verdachte] deze drugs aan derden te koop hebben aangeboden, terwijl ze de drugs niet zelf voorhanden hadden. [verdachte] heeft niet alleen berichten gestuurd over de verkoop van drugs, maar bezat ook een auto met stashruimte en heeft zijn woning ter beschikking gesteld. [medeverdachte 6] was de loopjongen van de andere verdachten, die meeging op korte reisjes naar het buitenland en – zo blijkt uit de berichten – koeriersdiensten verrichte als er drugs of geld vervoerd moest worden. Hij woonde bovendien in de woning die door de andere verdachten werd gebruikt.
De rechtbank is op grond van dit alles van oordeel dat tussen de verdachte een zodanig duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband bestond, dat gesproken kan worden over een criminele organisatie. Het oogmerk van deze organisatie was – zo blijkt uit de chatberichten en de aangetroffen goederen – de invoer van en de handel in cocaïne en heroïne dan wel het voorbereiden of bevorderen daarvan. Uit de chatberichten en de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt ten aanzien van de verdachte dat hij zich ook bewust was van het doel van de organisatie en de door hem daaraan geleverde bijdrage.
Ten aanzien van de pleegperiode zal de rechtbank aansluiting zoeken bij het vroegst aanwijsbare moment waarop de verdachte bij de organisatie betrokken was. Uit de chatberichten blijkt een onderlinge samenwerking die teruggaat tot in elk geval april 2020. In de opgenomen gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] uit augustus 2019 wordt echter ook al gesproken over ‘ [medeverdachte 4] ’ en ‘ [accountnaam 3] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 4] ), een auto met afstandsbediening en over ‘geef hem 2 kilo’. Dit zijn elementen die behoren tot de kern van hetgeen is overwogen over de onderlinge samenwerking tussen de verdachten. Verder blijkt dat enkele verdachten al sinds november 2019 in wisselende samenstellingen naar het buitenland zijn gevlogen. Daarom zal de rechtbank in de zaken van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] uitgaan van een pleegperiode vanaf 1 augustus 2019, in de zaken van [medeverdachte 6] en [verdachte] vanaf 19 november 2019 (de datum waarop zij samen naar Batouta zijn gevlogen), in de zaak van [medeverdachte 1] vanaf 4 april 2020 (de datum waarop hij contact had met [medeverdachte 4] via EncroChat) en in de zaak van [medeverdachte 3] vanaf 20 november 2020 (de dag waarop hij met [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] naar Batouta is gevlogen). In alle zaken loopt de bewezenverklaring tot 9 maart 2021, de dag waarop de verdachten zijn aangehouden, omdat het dossier geen aanwijzingen bevat dat de criminele organisatie voor die datum is opgehouden te bestaan.
Ten aanzien van de pleegplaats overweegt de rechtbank dat het, nu de woonplaats van de verdachte Den Haag betreft, aannemelijk is dat het deelnemen door de verdachte vanuit Den Haag heeft plaatsgevonden. Nu dit niet met zekerheid is vast te stellen, zal de rechtbank als pleegplaats ‘Den Haag en/of elders in Nederland’ bewezen verklaren.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – onder feit 1 bewezen verklaren dat de verdachte gedurende de periode 19 november 2019 tot en met 9 maart 2021 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit de op de dagvaarding genoemde personen, die tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 10, derde, vierde en vijfde lid, en 10a van de Opiumwet.
5.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 19 november 2019 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4]en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of met meerdere andere (onbekend gebleven) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 lid 3 en/of lid 4 en/of lid 5 van de Opiumwet en/of artikel 10a van de Opiumwet;
2. ( subsidiair)
hij in de periode van 13 december 2020 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
eenander inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, immers heeft hij (met gebruikers van accounts [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] en [gebruikersnaam 3] ) inlichtingen uitgewisseld over de prijs en/of beschikbaarheid en/of samenstelling van cocaïne en/of heroïne,
en
voorwerpen en
eenvervoermiddel voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit
- te weten een PGP telefoons, en
- een voertuig met verborgen ruimte.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft drie verweren gevoerd als bedoeld in de zin van artikel 359a Sv. Zij heeft naar voren gebracht dat sprake is van vormverzuimen met betrekking tot het opvragen van de verkeersgegevens, van een schending van artikel 152 Sv (verbaliseringsplicht) en van onrechtmatige verkrijging en gebruik van de SkyECC-gegevens. Al deze vormverzuimen dienen te leiden tot strafvermindering, aldus de raadsvrouw.
Opvragen verkeersgegevens
De historische verkeersgegevens betreffende de telefoon van de verdachte en de SkyECC-telefoon zijn na de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie d.d. 2 maart 2021 (
Prokuratuur) zonder toestemming van de rechter-commissaris opgevraagd. Daarbij zijn ook gegevens gevraagd van een periode die ligt voorafgaand aan het moment dat de SkyECC telefoon actief was, terwijl de noodzaak daarvan niet is gebleken. De raadsvrouw heeft betoogd dat dit een vormverzuim betreft waardoor een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is gemaakt en dat daarom strafvermindering dient te volgen.
Artikel 152 Sv
Daarnaast is sprake van een vormverzuim omdat de processen-verbaal aangaande de ingezette IMSI-scans pas zijn ondertekend in juli 2021 en niet ten spoedigste zijn opgemaakt, zoals is vereist op grond van artikel 152 Sv. De processen-verbaal betreffende de IMSI-scans zijn pas opgemaakt na vragen van de verdediging. De raadsvrouw heeft verzocht tot strafvermindering over te gaan.
Verder heeft de raadsvrouw verzocht bij de hoogte van de op te leggen straf rekening te houden met de kleine, ondergeschikte rol van de verdachte en met zijn persoonlijke omstandigheden. De raadsvrouw heeft verzocht een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen met hieraan gekoppeld een voorwaardelijke gevangenisstraf en desgewenst de maximale werkstraf en rekening te houden met het strafplafond in de zaak van enkele andere verdachten: het zou een onwenselijke uitkomst zijn als de verdachte een langere gevangenisstraf krijgt dan andere verdachten met een grotere rol.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor drugshandel. Dat deed hij op professionele wijze. Hij communiceerde met een telefoon via een versleuteld SkyECC-account (een handelwijze die vooral in het criminele circuit wordt gebruikt), waarmee hij chats uitwisselde waarin veelvuldig gesproken werd over de koop en verkoop van heroïne en cocaïne, in grote hoeveelheden en met een enorme waarde. Ook was de verdachte eigenaar van een auto waarin op vakkundige wijze een verborgen ruimte was aangebracht.
Verder heeft hij deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband, bestaande uit onder andere vier broers van de verdachte en twee andere personen. Het samenwerkingsverband hield zich bezig met de (internationale) handel in grote hoeveelheden cocaïne en heroïne, of de voorbereiding daarvan. Bij de andere leden van het samenwerkingsverband zijn grote hoeveelheden cocaïne en heroïne en ook miljoenen aan contant geld aangetroffen. De woning die de verdachte huurde – en weer onderverhuurde aan een ander lid van het criminele samenwerkingsverband – werd daarbij gebruikt als ontmoetingsplek en plaats om de verdovende middelen en geld over te dragen. Met de voorbereiding van de handel en het ter beschikking stellen van zijn woning heeft de verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan het crimineel samenwerkingsverband. Dat er bij de verdachte zelf geen verdovende middelen of geldbedragen aangetroffen, maakt zijn betrokkenheid bij het crimineel samenwerkingsverband niet minder. De ontsleutelde chatberichten laten over zijn rol niets aan duidelijkheid te wensen over.
De georganiseerde handel in drugs heeft een bijzonder ontwrichtende invloed op de samenleving. Sprake is van middelen die zeer verslavend zijn en schadelijk voor de gezondheid. Daarbij leidt de behoefte aan drugs bij gebruikers die daarvoor de financiën niet hebben, bovendien tot overlastgevende vermogensdelicten zoals winkeldiefstallen en woninginbraken teneinde de verslaving te kunnen financieren.
Dat bij de handel in drugs veel geld omgaat, is niet alleen een feit van algemene bekendheid, maar blijkt ook bij dit crimineel samenwerkingsverband uit de foto’s van grote hoeveelheden contant geld en het daadwerkelijk aantreffen van miljoenen aan contant geld. Van de georganiseerde drugshandel en de miljoenen die daarmee gepaard gaan, gaat in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Zo valt uit chatberichten af te leiden dat binnen het crimineel samenwerkingsverband contacten bestonden met personen in bijvoorbeeld havens die kennelijk konden zorgen voor het transport van verdovende middelen. Deze vormen van corruptie tasten het onderlinge vertrouwen binnen de samenleving in hoge mate aan en ondermijnen daarmee uiteindelijk onze democratische rechtsstaat. Dat geldt te meer als de drugshandel in een georganiseerd crimineel samenwerkingsverband wordt begaan. De structuur en duurzaamheid van een dergelijk verband, dat in dit geval professioneel opereerde en uit meerdere personen bestond, maakt de ondermijnende slagkracht groter en de bestrijding ervan moeilijker.
Vanuit het oogpunt van vergelding voor de ontwrichting waaraan de verdachte als lid van het criminele samenwerkingsverband heeft bijgedragen alsook om anderen ervan te weerhouden zich in te laten met de georganiseerde drugscriminaliteit, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 mei 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, ook voor soortgelijke feiten, waarbij hij in 2005 en 2015 werd veroordeeld tot lange gevangenisstraffen. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden door te gaan met het plegen van dergelijke strafbare feiten.
Strafvermindering vanwege vormverzuimen?
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de raadsvrouw gevoerde strafmaatverweren het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie, in overeenstemming met het Wetboek van Strafvordering, op 30 maart 2021 de verkeersgegevens heeft gevorderd van de telefoon van de verdachte en de SkyECC telefoon (waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat deze door de verdachte gebruikt werd). De officier van justitie was, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 2 maart 2021 (C-746/18, ECLI:EU:C:2021:152,
Prokuratuur), hiertoe echter niet meer bevoegd: ingevolge dit arrest had de rechter-commissaris hiervoor toestemming moeten verlenen. Daarmee is het Unierecht geschonden en is sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Over de ernst van het verzuim overweegt de rechtbank dat zij met de uitleg van de officier van justitie, namelijk dat de met het voornoemde arrest te wijzigen werkprocessen zo kort na het wijzen van het arrest nog niet waren afgerond, ziet dat geen sprake is van een doelbewuste veronachtzaming van de belangen van de verdachte. Bovendien is het nadeel voor de verdachte door het verzuim naar het oordeel van de rechtbank beperkt. Dat met deze gang van zaken gegevens over een langere periode zijn opgevraagd dan het moment waarop de SkyECC-telefoon van de verdachte actief was, maakt – anders dan de raadsvrouw zonder nadere onderbouwing heeft gesteld – niet dat er sprake is van een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Nog daargelaten dat de verdachte zich op het standpunt stelt dat hij niet degene is die met de SkyECC-telefoon heeft gecommuniceerd, heeft de communicatie vooral betrekking op strafbaar handelen en niet zozeer gesprekken die de persoonlijke levens van de deelnemers aan de communicatie betreffen. Met het kennisnemen van deze communicatie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat hiermee een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank zal volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim, zonder dat dit leidt tot strafvermindering.
Ook ziet de rechtbank in hetgeen is aangevoerd over het verbaliseren omtrent de IMSI-catcher geen aanleiding om over te gaan tot vermindering van straf. Hoewel niet geheel duidelijk is wanneer de betreffende verbalisanten zijn verzocht om de eerdere bevingen vast te leggen in een proces-verbaal, is van een grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte niet gebleken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de raadsvrouw van de verdachte in de gelegenheid is gesteld haar vragen omtrent de inzet van de IMSI-catcher te stellen en dat deze ook in nadere processen-verbaal zijn beantwoord.
Zoals hiervoor reeds is overwogen (onder 4.3) ten slotte is de verkrijging en het gebruik van de SkyECC-gegevens niet onrechtmatig en vormt het – anders dan de verdediging heeft bepleit – geen grond voor strafvermindering.
De straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarbij wordt in de straftoemeting gedifferentieerd naar hoeveelheden verhandelde drugs. Nu de verdachte het in zijn chats heeft over behoorlijke hoeveelheden drugs (tientallen kilo’s, zelfs een partij van 2.000 kilogram komt ter sprake), is de rechtbank van oordeel dat aangesloten kan worden bij de hoogste trede, waarin de handel in 20 kilogram of meer als uitgangspunt wordt genomen. Uitgaande van deze trede geldt voor de
voorbereidingvan drugshandel een gevangenisstraf van meer dan 25 maanden (de helft van 50 maanden) als uitgangspunt voor een op te leggen straf.
Uit de Oriëntatiepunten kan verder worden afgeleid dat indien in drugs gehandeld wordt in georganiseerd verband (als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet) hiervoor een gevangenisstraf van circa twee jaren als uitgangspunt wordt genomen.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden is.
Afwijzing verzoek betreffende de voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis is geschorst tot aan het moment van de einduitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding de voorlopige hechtenis op te heffen. Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld een nieuw verzoek tot schorsing te doen, ziet de rechtbank daarvoor ook geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
9. De inbeslaggenomen voorwerpen
9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten een voertuig (Volkswagen Up met kenteken [kenteken 2] ) en een kentekenbewijs ( [kenteken 2] ) zullen worden verbeurdverklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen geen standpunt ingenomen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten een voertuig (Volkswagen Up met kenteken [kenteken 2] ) en een kentekenbewijs ( [kenteken 2] ), verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en deze voorwerpen zijn bestemd tot het begaan van de onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde misdrijven.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 10 a en 11b van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 10, derde, vierde en vijfde lid, en 10a van de Opiumwet;
ten aanzien van feit 2, subsidiair:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten:
1. voertuig Volkswagen Up [kenteken 2] ;
2. kentekenbewijs [kenteken 2] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.C. Bloem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal ‘Onderzoek [Onderzoek 7] ’, onderzoeksnummer [politie proces-verbaal] van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1870).
2.P. 945.
3.P. 855.
4.P. 136.
5.P. 136.
6.P. 900, p. 902.
7.P. 137, p. 913
8.P. 1183.
9.Het proces-verbaal van de verklaring van de verdachte [medeverdachte 4] ter terechtzitting d.d. 13 juni 2022.
10.AMB.054, p. 27-30.
11.P. 1540, AMB.088, p. 263-268,
12.P. 136.
13.P. 145-146.
14.AMB.190, p. 635-638.
15.P. 636.
16.P. 945.
17.AMB.276, p. 945-951; p. 1845; p. 1868-1869.
18.P. 664.
19.AMB.057, p. 139-149.
20.Het proces-verbaal van de verklaring van de verdachte [medeverdachte 4] ter terechtzitting d.d. 13 juni 2022.
21.P. 219
22.P. 650.
23.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 13 juni 2022.
24.P. 226, 227.
25.P. 650.
26.P. 227.
27.Zie de bewijsmiddelen onder 5.4.1 van dit vonnis .
28.AMB.010, (p. 85 ev.), AMB.008 (p. 90 ev.), AMB.196 (p.656 ev.) en AMB.231 (p. 777 ev.).
29.AMB.012 (p. 43 ev.), AMB.069 (p. 212), AMB.165 (p. 571 ev), AMB.219 (p. 729 ev.).
30.AMB.054 (p. 23 ev.).
31.AMB.059 (p. 150 ev.).
32.AMB.019 (p. 157 ev), AMB.088 (p. 263 ev).
33.AMB.158 (p. 551).
34.P. 100-101.
35.P. 117.
36.P. 81.
37.P. 521-522.
38.P. 795.
39.P. 152.
40.P. 523.
41.P. 145.
42.P. 471.
43.P. 471.
44.P. 471.
45.P. 145.
46.P. 147-148.
47.P. 31.
48.P. 140-141.
49.P. 35.
50.P. 778.
51.P. 102-103, 105, 111, 113-118.
52.P. 41-42, 620-624, 764-773.
53.P. 567, 596-570, 744, 1652-1656, 1805-1812, 1813-1818, 1819-1824, 1825-1828.
54.P. 308, 310, 322, 511-512, 1801-1804, 1830, 1833, 1835, 1837.
55.P. 324-327.
56.P. 194-196.
57.P. 235-236, 238-241, 584-587, 612.
58.P. 4 van het beslagdossier.
59.P. 487.
60.P. 473-486.
61.P. 921, 1653, 1677.
62.P. 935-936, 943-944, 1631, 1653, 1753.
63.P. 921-922, 1679-1683 , 1712-1714.
64.P. 815, 819, 1789-1790.
65.Het proces-verbaal van de verklaring van de verdachte [medeverdachte 4] ter terechtzitting d.d. 13 juni 2022.
66.P. 182, 191, 34-349, 669-673
67.P. 194.
68.P. 761-763.
69.P. 666.
70.P. 1318-1319.
71.Bijlage 1 bij repliek officier van justitie van 27 juni 2022.
72.P. 305, 497, 569-570, 667, 696-697, 698-699, 780-786.
73.P. 547, 1667.
74.P. 511.
75.P. 793.
76.P. 326.
77.P. 725.
78.P. 219, 226, 310, 502, 546-548.
79.P. 608-611.
80.P. 103-104.
81.P. 165-166.
82.P. 848-850.
83.P. 244-248, 288-291, 826.
84.P. 351-355.