Deze wensen zien deels op opsporingshandelingen die in Frankrijk zijn uitgevoerd. De rechtbank stelt voorop dat deze handelingen onder het vertrouwensbeginsel vallen. Dit in het internationale rechtshulpverkeer geldende beginsel brengt mee dat er vanuit mag worden gegaan dat de informatie in Frankrijk, dat is toegetreden tot het EVRM, rechtmatig is verkregen en (aan het Nederlandse Openbaar Ministerie) verstrekt. Vanwege dit vertrouwensbeginsel wordt de inzet van buitenlandse bevoegdheden op basis van buitenlands recht niet door de Nederlandse rechter getoetst. De taak van de Nederlandse strafrechter is ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van een buitenlands onderzoek in de strafzaak gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Dat de Franse autoriteiten mogelijk op instigatie van (onder andere) de Nederlandse autoriteiten tot deze opsporingshandelingen zijn overgegaan en dat daarvoor Nederlandse technische kennis is gebruikt, is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het Franse onderzoek niet relevant. Deze rechtmatigheid is voorts al in Frankrijk getoetst.
Voorts is tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering van belang dat deze wensen niet zien op het vooronderzoek in de zaak Oscar, de zaak tegen de verdachte.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de onderzoekwensen 2-6 afwijzen: het verzochte onderzoek is niet relevant voor enige in het kader van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te beantwoorden vraag.
Onderzoekwensen 7 tot en met 13 (Argus, de zoeksleutels en het ter beschikking stellen van de gegevens aan het onderhavige onderzoek)
Deze door de verdediging gevraagde stukken bevinden zich deels reeds in het dossier (vanaf p. 14 is bijvoorbeeld het zogenoemde verstrekkingen proces-verbaal gevoegd. Hierin worden ook de zoektermen genoemd die tot verstrekking van deze dataset hebben geleid) en zijn overigens reeds door de officier van justitie verstrekt (als bijlagen bij de mail van 10 mei 2022 en het proces-verbaal van het landelijk parket van 2 juni 2022 en bij mail van 2 september 2022).
Onderzoekwensen naar aanleiding van de verstrekking van het proces verbaal van het Landelijk Parket van 2 juni 2022 met bijlagen.
Voor zover het hier al nieuwe onderzoekwensen betreft, zien deze op de procedure in Frankrijk en de informatie die daaraan ten grondslag heeft gelegen. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot het vertrouwensbeginsel worden deze onderzoekwensen (waaronder ook het horen van de officieren van justitie van het Landelijk Parket) afgewezen. Voorts zijn de aan de samenwerking met Frankrijk ten grondslag liggende stukken tot stand gekomen in een ander onderzoek dan het onderhavige, zodat de verdachte hier verder ook geen rechtens te respecteren belang heeft.
Voorts ziet een aantal onderzoekwensen van de verdediging er op hoe het nu komt dat niet alle communicatie is afgevangen, maar slechts delen daarvan. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de stukken is af te leiden dat het interceptieproces een ingewikkeld proces is waarin ook ingespeeld moet worden op tussentijdse wijzigingen c.q. complicaties in de technische structuur van het gegevensverkeer. De reden dat de interceptie niet altijd vlekkeloos en volledig is verlopen, vormt geen kwestie die van belang is in het kader van de beantwoording van de vragen van 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, te meer daar de verdediging niet heeft aangevoerd dat mogelijk ontlastende informatie ontbreekt, of dat ontbrekende berichten de wel in het dossier vervatte berichten in een ander, niet mogelijk crimineel, daglicht kunnen stellen.
Tot slot heeft de verdediging nog een aantal vragen geformuleerd na kennisname van de Toezichtsrapport van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen-en veiligheidsdiensten over de inzet van kabelinterceptie door de AIVD en de MIVD van 26 januari 2022 (door de verdediging overgelegd). De verdediging ziet paralellen tussen hetgeen in dit rapport beschreven is over de gang van zaken bij de AIVD en MIVD en de daarin geconstateerde onrechtmatigheden en de gang van zaken in het huidige dossier (Argus en Oscar).
De rechtbank ziet in het licht van wat de verdediging heeft aangevoerd geen begin van aannemelijkheid dat het rapport van de CTIVD gaat over SkyECC en overweegt daartoe als volgt. De interceptie van SkyECC-data heeft plaatsgevonden naar aanleiding van strafrechtelijke verdenkingen en is dus van een andere orde. De door de verdediging geschetste parallel tussen de operatie die in het rapport wordt beschreven en de SkyECC-operatie is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Voor zover er al gelijkenissen zijn in de tijdlijnen van de twee operaties, overweegt de rechtbank dat dit enkele gegeven onvoldoende is voor een begin van aannemelijkheid dat het om dezelfde operaties gaat. Gelet hierop ziet de rechtbank geen noodzaak tot het doen van nader onderzoek.