ECLI:NL:RBGEL:2022:5491

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1607
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag leges en schending van de hoorplicht bij aanvraag omgevingsvergunning voor bedrijfsloods

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 september 2022 uitspraak gedaan over een geschil tussen een fruitteeltbedrijf en de heffingsambtenaar van de gemeente betreffende een aanslag leges. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfsloods, maar de gemeente had de vergunning geweigerd en een aanslag leges opgelegd van € 15.589,84. Eiseres stelde dat de aanslag niet in verhouding stond tot de werkzaamheden en dat de hoorplicht was geschonden, omdat zij in de bezwaarfase had verzocht om gehoord te worden, maar dit verzoek was genegeerd door de gemeente. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht inderdaad was geschonden, maar dat de aanslag leges terecht was opgelegd. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand. Eiseres kreeg recht op een proceskostenvergoeding van € 2.166,50 en het door haar betaalde griffierecht werd vergoed. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor de feitelijke onderbouwing van het beroep op de overschrijding van de opbrengstlimiet op eiseres rustte, en dat de gemeente niet verplicht was om alle kosten afzonderlijk te verantwoorden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht

zaaknummer: AWB 21/1607

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres, met dagtekening 27 juni 2020, een aanslag leges opgelegd van € 15.589,84.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 februari 2021 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 21 maart 2021, ontvangen door de rechtbank op diezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Op 13 juli 2022 heeft een eerste zitting plaatsgevonden. De rechtbank heeft de zitting op 13 juli 2022 geschorst en bepaald dat er een tweede zitting zal plaatsvinden.
Op 30 augustus 2022 heeft een tweede zitting plaatsgevonden.
Op beide zittingen zijn verschenen namens eiseres de gemachtigde en namens verweerder [persoon A] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres drijft een onderneming in de vorm van een maatschap. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het telen van hardfruit en steenfruit (fruitteeltbedrijf).
2. Eiseres heeft in 2016 een aanvraag ingediend voor een bouwplan dat voorzag in sloop van de bestaande schuur en de bouw van een bedrijfsloods op een perceel aan de [adresgegevens] met kavelnummer [nummer] . Op 7 december 2016 heeft verweerder voor dit bouwplan een omgevingsvergunning eerste fase verleend en op 4 april 2017 een omgevingsvergunning tweede fase (bouwen van een bouwwerk). Verweerder heeft deze vergunning bij besluit van 4 juni 2019 ingetrokken.
3. Op 3 juli 2019 heeft eiseres een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning met betrekking tot het bouwen van een bedrijfsloods aan de [adresgegevens] ingediend. In deze aanvraag is de bedrijfsloods niet voorzien op het perceel met kavelnummer [nummer] , maar daar net achter op perceel met kavelnummer [nummer] . De locatie van de bedrijfsloods is 30 meter naar het noorden opgeschoven.
4. De aanvraag omgevingsvergunning is op 3 juli 2019 in behandeling genomen door de Omgevingsdienst Rivierenland. Op 16 juni 2020 is de omgevingsvergunning geweigerd.
5. Met dagtekening 27 juni 2020 heeft verweerder de onderhavige aanslag leges aan eiseres opgelegd. Het bedrag aan leges is als volgt opgebouwd:
leges bouwen
€ 9.575,94
leges advertentiekosten
€ 102,30
leges afwijken bestemmingsplan
€ 5.911,60
Totaalbedrag aan leges
€ 15.589,84
6. Tegen de weigering van de omgevingsvergunning heeft eiseres beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit heeft op 25 mei 2022 geleid tot een uitspraak [1] . Voor zover van belang staat hierin het volgende vermeld:
“7.2. (…) De rechtbank stelt vast dat de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in artikel 5,
vierde lid, onder 1 en 2, van de planvoorschriften voorziet in de mogelijkheid om af te wijken
van artikel 5, tweede lid, onder 3 teneinde het (verbale) bouwvlak te wijzigen. Deze
binnenplanse afwijking voorziet dus niet in de mogelijkheid om af te wijken van artikel
5, tweede lid, onder 2, van de planvoorschriften.
Het bestemmingsplan bevat ook geen andere binnenplanse afwijkingsmogelijkheid
om de strijdigheid met artikel 5, tweede lid, onder 2, te vergunnen. Omdat ook geen
afwijking kan worden verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder
2o, van de Wabo in samenhang met artikel 4 van bijlage II bij het Besluit
omgevingsrecht (de kruimelgevallenregeling), kan de aanvraag slechts worden
vergund met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo.
Daarop is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Verweerder heeft
naar het oordeel van de rechtbank dus reeds hierom terecht de uitgebreide
voorbereidingsprocedure van toepassing geacht. In dat geval kan geen
omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan.”
7. In beroep heeft verweerder de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente [gemeente] houdende regels omtrent de heffing en invordering van leges gemeente [gemeente] 2019 (de Verordening 2019), de daarbij behorende Tarieventabel en twee pagina’s van de gemeentelijke Begroting van de gemeente [gemeente] 2019 (de Begroting 2019), welke pagina’s zien op de paragraaf lokale heffingen, overgelegd. Uit de overgelegde pagina’s van de Begroting 2019 volgt dat de totale geraamde lasten € 2.797.000 en de totale geraamde opbrengst (baten) € 2.191.000 bedragen. De totale kostendekkendheid van de Verordening 2019 is daarmee 78,33 %.
Geschil
8. In geschil is of de hoorplicht in geschonden. Daarnaast is in geschil of de aanslag terecht en naar het juiste bedrag aan eiseres is opgelegd.
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aanslag ten onrechte aan haar is opgelegd. Primair voert zij hiertoe aan dat de leges niet in verhouding staan tot de werkzaamheden van verweerder. Subsidiair is zij van mening dat de aanslag ten onrechte is opgelegd omdat het een herhaald verzoek betreft. Meer subsidiair stelt zij dat de raming van de baten en lasten onzuiver heeft plaatsgevonden. Daarbij gaat het met name om de beantwoording van de vraag of de opbrengstlimiet, als bedoeld in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet is overschreden. Tot slot stelt eiseres zich op het standpunt dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Meer in het bijzonder is zij van mening dat er een schending is van het rechtzekerheidsbeginsel, dat er sprake is van willekeur, dan wel onredelijke belastingheffing en dat de Verordening 2019 in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (de zogenaamde exceptieve toets). Daarnaast verzoekt zij de rechtbank haar een proceskostenvergoeding (kosten voor rechtsbijstand) toe te kennen.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag, met inachtneming van de Verordening 2019 en de daarbij behorende Tarieventabel, terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres is opgelegd. Daarnaast is hij van mening dat geen sprake is van een overschrijding van de opbrengstlimiet, omdat uit de begroting volgt dat de kostendekkendheid minder is dan 100%. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Hoorplicht
11. Op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid om te worden gehoord. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), wordt een belanghebbende in afwijking van artikel 7:2 van de Awb, gehoord op zijn verzoek.
12. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Ter zitting is komen vast te staan dat eiseres in de bezwaarfase uitdrukkelijk het verzoek heeft gedaan te worden gehoord. Verweerder is ten onrechte aan dit verzoek voorbijgegaan. Aan deze schending kan niet op de voet van artikel 6:22 van de Awb voorbij worden gegaan, nu niet kan worden gezegd dat eiseres niet in haar belangen is geschaad. Eiseres heeft immers beoogd vooraf met verweerder een inhoudelijk debat te voeren over de aanslag leges. Tijdens de hoorzitting had eiseres de feiten en omstandigheden die zij relevant acht onder de aandacht van verweerder kunnen brengen, waarna verweerder deze in zijn heroverweging had kunnen betrekken. Deze mogelijkheid is haar nu onthouden. Partijen hebben ter zitting evenwel aangegeven dat zij geen terugwijzing naar verweerder wensen. Gelet hierop zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien. Het schenden van de hoorplicht heeft tot gevolg dat het beroep reeds hierom gegrond is en dat recht bestaat op een proceskostenvergoeding.
Inhoudelijk
13. Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
14. Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden, in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder b, worden geheven, zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (opbrengstlimiet).
15. De aanslag is gebaseerd op de Verordening 2019, waarin - voor zover van belang - het volgende is bepaald:

Artikel 2 Belastbaar feit
1. Onder de naam 'leges' worden rechten geheven voor:
a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
b. (…);
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven
1. De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
2. (…)
3. Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde
eenheid als een volle eenheid aangemerkt.
Artikel 6 Wijze van heffing
De leges worden geheven door middel van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.”
16. In de Tarieventabel behorende bij de Verordening 2019 is, voor zover van belang, het volgende bepaald:

Titel 2 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/ omgevingsvergunning
Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen
2.1.1 Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
(…)
2.1.1.2
Bouwkosten:
Bij het bepalen van de hoogte van de bouwkosten wordt uitgegaan van normkosten, zoals die staan vermeld in het overzicht (ROEB-lijst) dat bij deze tarieventabel als bijlage
is opgenomen. Indien de bouwkosten niet kunnen worden bepaald aan de hand van het hiervoor genoemde overzicht, worden de bouwkosten vastgesteld op basis van het bedrag waarvoor de aannemer zich heeft verbonden het werk tot stand te brengen (de aannemings-som), de omzetbelasting daarin niet begrepen, of voor zover deze ontbreekt een raming van de kosten die voortvloeien uit aangegane verplichtingen voor de fysieke realisatie (het bouwen) van de bouwwerken, de omzetbelasting daarin niet begrepen, en indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, de omzetbelasting daarin niet begrepen;

Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning

2.3
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk
bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 van deze titel. In afwijking van de vorige volzin kan ook per activiteit, handeling of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd.
2.3.1.
Bouwactiviteiten
2.3.1.1 Indien de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in de andere onderdelen van dit hoofdstuk indien
tevens sprake is van de in die onderdelen bedoelde activiteiten:
(…)
2.3.1.1.8 Indien de bouwkosten € 500.000 tot € 750.000 bedragen 2,20% van de bouwkosten met een minimum van € 11.030,00
(…)
2.3.3
Planologisch strijdig gebruik waarbij tevens sprake is van een bouwactiviteit
Indien de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, en tevens sprake is van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief, onverminderd het bepaalde in onderdeel 2.3.1 en het bepaalde in de andere onderdelen van dit hoofdstuk indien tevens sprake is van de in die onderdelen bedoelde activiteiten:
(…)
2.3.3.4 indien een verzoek tot afwijking als bedoeld artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt ingediend (buitenplanse afwijking): € 5.911,60
(…)
Hoofdstuk 5 Teruggaaf
(…)
2.5.3
Teruggaaf als gevolg van het weigeren van een omgevingsvergunning voor bouw- of aanlegactiviteiten
2.5.3.1 Als de gemeente een omgevingsvergunning voor een project dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit bouw- of aanlegactiviteiten als bedoeld in de onderdelen 2.3.1, 2.3.2, 2.3.6 of 2.3.7 weigert, bestaat aanspraak op teruggaaf van een deel van de leges. De teruggaaf bedraagt: 25% van de op grond van die onderdelen voor de betreffende activiteit verschuldigde leges.
(…)
Hoofdstuk 9 Overige en in deze titel niet benoemde beschikking
2.9.1
Onverminderd het bepaalde in de andere onderdelen van deze titel bedraagt het tarief, indien krachtens wettelijk voorschrift voor de in dat onderdeel bedoelde aanvraag publicatie middels advertentie plaatsvindt, per publicatie: € 102,30”.
Staat de aanslag in verhouding tot de werkzaamheden?
17. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de aanslag leges ten onrechte is opgelegd, omdat zij niet in verhouding staat tot de werkzaamheden. Er is immers geen vergunning verleend, maar slechts geweigerd, aldus eiseres. Bovendien is sprake van een binnenplanse afwijking, waardoor ten onrechte een bedrag van € 5.911,60 aan leges voor een buitenplanse afwijking in rekening is gebracht. Eiseres verzet zich niet tegen de leges ten bedrage van € 102,30 die zien op de advertentiekosten.
18. Eiseres heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Deze aanvraag is door verweerder in behandeling genomen. Op grond van de Verordening 2019 is om die reden een bedrag van € 12.767,92 aan leges in rekening gebracht (2,2% van de bouwkosten van € 580.360). Hierop is 25% in mindering gebracht, omdat de vergunning is geweigerd. Per saldo is op grond van de Verordening 2019 dus een bedrag van
€ 9.575,94 aan leges verschuldigd. Hiervoor heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht een aanslag opgelegd. De stelling van eiseres dat als gevolg van de weigering geen leges in rekening worden gebracht hadden mogen worden, vindt geen steun in de Verordening 2019 of een andere wettelijke bepaling. Het belastbare feit is immers het in behandeling nemen van de aanvraag, zoals volgt uit artikel 2 van de Verordening in samenhang met onderdeel 2.3 van de Tarieventabel.
19. Ook de stelling van eiseres dat ten onrechte het tarief voor de buitenplanse afwijking aan haar in rekening is gebracht faalt. Anders dan eiseres betoogt, heeft de rechtbank in haar uitspraak van 25 mei 2022 (zie rechtsoverweging 6.) geoordeeld dat de aanvraag een buitenplanse afwijking behelst. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding thans anders te oordelen. Dat eiseres het hiermee niet eens is en om die reden hoger beroep heeft ingesteld maakt dit niet anders. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
Herhaalde aanvraag
20. Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat er ten onrechte leges zijn geheven, omdat er sprake is van een herhaald verzoek. De oude vergunning is weliswaar ingetrokken, maar de nieuwe aanvraag was hetzelfde. De complete set stukken was gelijk aan de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de eerdere vergunning, met uitzondering van de situatietekening. Slechts de situatietekening is gewijzigd om de bouw iets meer naar achteren te verplaatsen dan eerder was vergund. De toetsing was dus precies hetzelfde. Omdat bij de eerdere vergunning al leges zijn berekend vindt eiseres het onredelijk dat bij deze aanvraag nog een keer leges worden geheven, aangezien alle werkzaamheden al bij de eerdere beoordeling zijn verricht.
21. Vast staat dat verweerder bij besluit van 4 juni 2019 de eerder verleende omgevingsvergunning heeft ingetrokken. Vast staat tevens dat eiseres op 13 juli 2019 bij verweerder een (nieuwe) omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het bouwen van de bedrijfsloods, welke aanvraag door verweerder in behandeling is genomen. Alleen al daaruit vloeit voort dat eiseres de daarvoor verschuldigde leges moet betalen. Naar het oordeel van de rechtbank staat daaraan niet in de weg dat eerder, in 2017, aan eiseres een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een bedrijfsloods, waarvoor leges in rekening zijn gebracht [2] . Met intrekking van die eerdere vergunning is deze vergunde situatie niet meer relevant. Bovendien leidt de aanvraag in dit geval tot een nieuwe toetsing, omdat de locatie van de bedrijfsloods op relevante wijze is gewijzigd. De stelling van eiseres dat de legesheffing in dit geval onredelijk is, zal de rechtbank opvatten als een beroep op de schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Deze stelling zal hierna worden behandeld.
De opbrengstlimiet/ raming baten en lasten
22. Indien een belanghebbende aan de orde stelt of de in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet bedoelde geraamde baten de in dat artikel bedoelde geraamde lasten ter zake hebben overschreden, dient de heffingsambtenaar in de eerste plaats inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen. Indien eiseres vervolgens ten aanzien van een of meer posten in de raming in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een “last ter zake”, dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post(en) te verstrekken, teneinde - naar vermogen - deze twijfel weg te nemen. Hierbij behoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de gemeente mag niet worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten daarvan zijn geraamd. De bewijslast voor de feitelijke onderbouwing van het beroep op de limietoverschrijding rust op eiseres [3] .
23. De heffingsambtenaar dient dus eerst inzicht te verschaffen in de geraamde baten en lasten (de ramingen). Dat inzicht kan hij verschaffen op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder ook gegevens die niet bekendgemaakt zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening. Daarbij moet het wel gaan om gegevens die zijn terug te voeren op baten en lasten die in de gemeentebegroting zijn opgenomen. Die begroting moet immers als uitgangspunt dienen voor de ramingen [4] .
24. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het overleggen van twee pagina’s uit de Begroting 2019, zij het summier, inzicht heeft verschaft in de ramingen. Het verstrekken van nadere inlichtingen kan dan uitsluitend van de heffingsambtenaar worden verlangd indien en voor zover eiseres voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom ten aanzien van een post moet worden betwijfeld of sprake is van een last ter zake. Dit heeft eiseres nagelaten. Zij heeft slechts opgemerkt dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe het de afgelopen jaren is gegaan en dat uit de ramingen niet blijkt wat het verband is met de werkelijke kosten en inkomsten in eerdere jaren. Dat is onvoldoende.
25. Ook de stelling van eiseres dat de vergunningverlening op individueel niveau kostendekkend moet zijn kan niet als juist worden aanvaard. Tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de verstrekte diensten dan wel de door verweerder gemaakte kosten anderzijds, is geen rechtstreeks verband vereist. Voor onverbindendverklaring is slechts reden indien een regeling is getroffen die in strijd is met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel [5] .
26. Gelet op het voorgaande heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van schending van de opbrengstlimiet.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur - rechtszekerheidsbeginsel
27. Het rechtszekerheidsbeginsel strekt er - samengevat - toe te waarborgen dat rechtsregels kenbaar zijn en dat een belastingplichtige zijn juridische rechten en plichten kan kennen, zodat hij zekerheid heeft over de gevolgen van zijn handelen. Ook dienen gerechtvaardigde verwachtingen te worden geëerbiedigd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiseres, gelet op de informatie die beschikbaar was, heeft kunnen en moeten begrijpen dat ter zake van de aanvraag leges verschuldigd waren.
28. Gelet op de Verordening 2019 had eiseres dit naar het oordeel van de rechtbank moeten begrijpen. Dit klemt te meer omdat eiseres ter zake van de eerdere procedure eveneens leges verschuldigd is geworden. Zij was er dus mee bekend dat een aanvraag aanleiding geeft tot legesheffing. Gesteld noch gebleken is dat verweerder de indruk zou hebben gewekt dat er in dit geval geen leges verschuldigd zouden zijn. Uit de Verordening 2019 volgt dat evenmin.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur - willekeur/onredelijke belastingheffing
29. De wetgever heeft aan gemeenten de bevoegdheid gegeven om, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat de gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan
met het gemeentelijke beleid en de plaatselijk praktijk van de belastingheffing. Voor de
heffing van leges mogen de gemeenten daarom het tarief afhankelijk maken van de bouwsom, maar ook een andere wijze van bepaling van het tarief is toegestaan.
30. Het staat de rechtbank dan ook niet vrij om over de hoogte van het tarief te oordelen, tenzij het tarief leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing, die de wetgever bij het aan de lagere overheden toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van belasting niet voor ogen kan hebben gehad. De stelling van eiseres dat bij de eerdere vergunning al leges zijn voldaan en dat het onredelijk is dat bij deze aanvraag hiermee geen rekening wordt gehouden is hiervoor onvoldoende, zodat deze beroepsgrond faalt.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur - exceptieve toets
31. Eiseres is van mening dat de gemeente niet bedoeld kan hebben voor hetzelfde bouwplan, zonder dat er een nieuwe inhoudelijke toets behoefde te worden uitgevoerd nogmaals leges in rekening gebracht dienen te worden.
32. De rechtbank begrijp eiseres aldus dat zij de rechtbank vraagt om een zogenoemde exceptieve toetsing. Deze toetsing houdt in dat algemeen verbindende voorschriften die geen wet in formele zin zijn, door de rechter kunnen worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindende voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die, niet rechtstreekse, toetsing van het algemeen verbindende voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer [6] .
33. De rechtbank constateert dat eiseres weliswaar heeft gesteld dat - kort gezegd - het niet de bedoeling van de gemeenteraad kan zijn geweest dat voor hetzelfde bouwplan tweemaal leges worden geheven, maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd. Voor zover zij heeft bedoeld te stellen dat de gemeenteraad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de belangen van degenen die tweemaal eenzelfde aanvraag indienen, ontbeert die stelling feitelijke grondslag. Dat hiervoor geen voorziening is getroffen, wil nog niet zeggen dat de gemeenteraad daarover niet heeft gesproken. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat de gemeenteraad door geen voorziening te treffen voor deze situatie ten onrechte de gerechtvaardigde belangen van belanghebbenden die verkeren in een positie als die van eiseres niet heeft meegewogen. Daarom kan deze beroepsgrond niet slagen.
Conclusie
34. Gelet op het voorgaande is de aanslag terecht en naar het juiste bedrag aan eiseres opgelegd. Vanwege de schending van de hoorplicht in bezwaar is het beroep wel gegrond. De rechtbank zal daarom de uitspraak op bezwaar vernietigen, maar de rechtsgevolgen
daarvan in stand laten.
Proceskostenvergoeding
35. De rechtbank ziet in de gegrondverklaring aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in het kader van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.166,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere zitting anders dan na tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
36. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met instandhouding van de rechtsgevolgen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.166,50;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 360 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. R.A. Eskes en
mr. W.W. Monteiro, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

2.Vergelijk gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6308, r.o. 4.7.
3.Vergelijk Hoge Raad 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, Hoge Raad 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777 en Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:938.
4.Vergelijk Hoge Raad 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR0689.
5.Vergelijk Hoge Raad 14 augustus 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1943, r.o. 3.5.1. en Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1174.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452.